Uitspraak
[appellante],
1.[geïntimeerde 1] ,
[geïntimeerde 1],
2. [geïntimeerde 2] ,
[geïntimeerde 2],
3. [geïntimeerde 3] ,
[geïntimeerde 3],
[geïntimeerde 4],
5. [geïntimeerde 5] ,
[geïntimeerde 5],
[geïntimeerden],
1.Het geding in eerste aanleg
17 maart 2010 en 7 september 2011 van de voormalige rechtbank Leeuwarden, locatie Leeuwarden.
2.Het geding in hoger beroep
“om bij arrestuitvoerbaar bij voorraad:
aangaande de levering van de aluminium luifel inzake het reuzenrad te [plaats 1] wordt ontbonden, op grond waarvan aldus een ongedaanmakingsverplichting ontstaat;
te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 14 oktober 2004 tot de dag der algehele voldoening;
3.De feiten
Op 14 oktober 2004 zijn partijen een tweede overeenkomst aangegaan met betrekking tot de productie door [geïntimeerde 1] van een drietal aluminium luifelconstructies voor een reuzenrad, tegen een totaalprijs van € 141.000,-. De totale prijs van de vijf luifelconstructies kwam daarmee op € 219.000,-. Beide overeenkomsten zijn neergelegd in opdrachtbevestigingen van [appellante] . In deze opdrachtbevestigingen staat vermeld dat de aluminium luifelconstructies dienen te worden geproduceerd volgens de door [appellante] verstrekte tekeningen, met nummers 151 en 153. De betreffende tekeningen zijn door [appellante] aan [geïntimeerde 1] verstrekt. Op de tekeningen staat vermeld wat de wanddiktes moeten zijn van de aluminium buizen die worden gehanteerd voor de luifelconstructie. Bepaalde buizen, waaronder de hoofddraagarmbuis, dienden volgens de tekeningen een wanddikte te hebben van 8 mm.
14 januari 2005 opgeleverd. Medewerker [medewerker] van [appellante] is als projectleider op
11 augustus 2006 te [plaats 1] geopend. Er was sprake van een breuk in de hoofddraagarmbuis van de luifelconstructie. Door de instorting van de luifelconstructie zijn diverse onderdelen van het reuzenrad beschadigd geraakt, zoals verlichtingspanelen, decorlampen, CWA-kassa’s en andere zaken. [appellante] heeft de instorting van de luifelconstructie op 7 september 2006 telefonisch aan [geïntimeerde 2] , (middellijk) directeur van [geïntimeerde 1] gemeld. [geïntimeerde 2] is vervolgens, hoewel daartoe uitgenodigd, niet in [plaats 1] langs geweest om de ingestorte luifelconstructie in ogenschouw te nemen.
De overige vier door [geïntimeerde 1] geproduceerde en geleverde luifelconstructies zijn in eigendom van derden overgegaan en bevinden zich thans te York en Manchester (Verenigd Koninkrijk), Sjarjee (Verenigde Arabische Emiraten) en aan de Goldcoast (Australië).
7 augustus 2008 een voorlopig deskundigenonderzoek bevolen ter beantwoording van de
4.Het geschil en de beslissing van de rechtbank
Het meer en anders gevorderde is afgewezen en [appellante] is in de proceskosten veroordeeld.
[geïntimeerden] zijn niet geslaagd in het hen opgedragen bewijs dat [appellante] in afwijking van de overeenkomst heeft ingestemd met het gebruik van buizen met een wanddikte van
6 mm, zodat vaststaat dat [geïntimeerden] niet hebben geleverd wat was overeengekomen. Daarnaast staat op grond van het deskundigenonderzoek vast dat het laswerk van de onderzochte luifelconstructie niet voldeed aan de eisen van goed vakmanschap.
De deskundige heeft evenwel geoordeeld dat het falen van de aluminium luifelconstructie niet veroorzaakt is door de afwijkende wanddikte en/of de verdachte laskwaliteit. Het causaal verband tussen de tekortkoming en de directe schade als gevolg van het instorten van de luifelconstructie in [plaats 1] is dus niet gegeven, zodat deze niet voor vergoeding in aanmerking komt.
[appellante] heeft voldaan aan haar klachtplicht door tijdig, namelijk vier dagen na het instorten van de luifel in [plaats 1] , daarvan melding te doen aan [geïntimeerden]
[appellante] heeft [geïntimeerden] echter niet in gebreke gesteld met sommatie om alsnog, binnen een redelijke termijn, deugdelijk na te komen. Om die reden is er geen ruimte voor ontbinding van de overeenkomst of vervangende schadevergoeding.
Bij haar vordering tot vervanging van de ingestorte luifel heeft [appellante] geen belang meer, omdat vaststaat dat zij deze reeds heeft vervangen. Nu [geïntimeerden] niet in verzuim zijn komen te verkeren en een omzettingsverklaring ontbreekt, kan er evenmin sprake zijn van vervangende schadevergoeding.
Ook bij de vordering tot vervanging van de overige luifelconstructies heeft [appellante] geen belang meer, nu deze inmiddels in eigendom van derden zijn overgegaan.
Ook heeft [appellante] onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld die de conclusie wettigen dat [geïntimeerde 2] , [geïntimeerde 3] , [geïntimeerde 4] BV en [geïntimeerde 5] BV als (indirect) bestuurders persoonlijk een voldoende ernstig verwijt valt te maken van de tekortkoming door [geïntimeerde 1] .
(lid 1) . De overeenkomst wordt vermoed het nauwst te zijn verbonden met het land waar de partij die de kenmerkende prestatie moet verrichten op het tijdstip van het sluiten van de overeenkomst haar hoofdvestiging heeft (lid 2). Nu de kenmerkende prestatie werd verricht door [geïntimeerde 1] , die gevestigd is in Nederland, is Nederlands recht van toepassing. Partijen en de rechtbank zijn daar ook vanuit gegaan.
Bespreking van de grieven
[geïntimeerden] hebben twee grieven opgeworpen in het incidenteel appel.
De rechtbank heeft [geïntimeerden] ter zake bewijs opgedragen en heeft geoordeeld dat zij niet in dat bewijs zijn geslaagd. Tegen dat oordeel is
grief 2 in het incidenteel appelgericht.
Zij zijn van mening door de combinatie van de getuigenverklaringen en de producties in het bewijs geslaagd te zijn.
Vast staat immer dat op de revisietekening een wanddikte van 8 mm is voorgeschreven.
Getuige [medewerker] , projectmanager, heeft daarover in de contra-enquête verklaard:
“Ik was destijds in dienst van [B]. Ik was projectmanager in opdracht van [appellante] .
“Op de vraag of [appellante] expliciet heeft ingestemd met een wanddikte van 6 mm
Getuige [getuige 1] heeft verklaard:
“Ik weet dat op die tekening een buismaat van 240 x 8 mm staat vermeld. In mijn beleving is
“Ik heb met [medewerker] niet gepraat over wanddiktes.”
grieven 1, 2 en 3 in het principaal appelrichten zich tegen het (in de rechtsoverwegingen 6.1 tot en met 6.3 van het vonnis 17 maart 2010 vervatte) oordeel dat het deskundigenbericht bruikbaar is, ook al is niet voldaan aan het voorschrift dat uit het deskundigenbericht moet blijken dat partijen in de gelegenheid zijn gesteld opmerkingen te maken en verzoeken te doen (art. 198 lid 2 Rv). [appellante] stelt dat de deskundige geen acht heeft geslagen op haar argumenten en dat de deskundige beïnvloedbaar was, hetgeen blijkt uit het feit dat hij zijn oordeel een aantal malen heeft bijgesteld. Om die reden had de rechtbank met betrekking tot de wanddikte en de oorzaak van het instorten van de luifel in [plaats 1] een aanvullend deskundigenonderzoek moeten gelasten, aldus [appellante] .
eerste incidentele griefbenadrukt dat de rechtbank ten onrechte (in r.o. 6.4 van het vonnis van 17 maart 2010) heeft overwogen dat de deskundige heeft vastgesteld dat “het laswerk van de onderzochte luifelconstructie niet aan de gebruikelijke eisen van goed vakmanschap voldeed” omdat aan de bevinding van de deskundige dat de enige las die door hem is onderzocht van onvoldoende kwaliteit was niet de conclusie kan worden verbonden dat het laswerk van de gehele luifelconstructie niet voldeed.
Uit het bij het deskundigenbericht van TUV-Nederland gevoegde laboratorium testrapport van Materiaal Metingen Testgroep BV (hierna: MMT) blijkt dat de deskundige slechts één gescheurde aluminium pijp (met las) naar het laboratorium van MMT heeft gestuurd voor onderzoek.
De deskundige baseert zijn oordeel dat het laswerk van de aluminium luifelconstructie niet voldoet aan de gebruikelijke eisen van goed vakmanschap (blijkens zijn beantwoording van vraag 1 van de rechtbank) op de rapportage van [bedrijf 1] en MMT. Zoals hiervoor is overwogen, hebben zij slechts één pijpstuk onderzocht. Nu uit de rapportage van de deskundige niet blijkt dat hij ook ten aanzien van overige lassen van de luifelconstructie heeft vastgesteld dat deze ondeugdelijk waren, volgt uit het deskundigenbericht niet meer dan dat het laswerk van het onderzochte pijpstuk van de constructie ondeugdelijk was.
De deskundige heeft – op basis van zijn onderzoek en de uitgevoerde berekeningen – geoordeeld dat de afwijkende wanddikte van de buizen en/of de verdachte laskwaliteit het falen van de aluminium luifelconstructie niet hebben veroorzaakt.
Ook de door [geïntimeerden] geraadpleegde [Q] is tot dat oordeel gekomen.
De door [appellante] ingeschakelde [bedrijf 1] , die onderzoek heeft gedaan naar het gescheurde pijpstuk en evenals de deskundige heeft geoordeeld dat de kwaliteit van het laswerk daarvan niet voldeed, geeft in zijn rapport evenmin aan dat de oorzaak van het instorten van de luifelconstructie daarin is gelegen.
Derhalve is niet komen vast te staan dat sprake is van een causaal verband tussen de tekortkoming van [geïntimeerde 1] en het instorten van de luifelconstructie in [plaats 1] . De vordering van [appellante] die strekt tot vergoeding van de directe schade als gevolg van het instorten van die luifel komt dientengevolge niet voor toewijzing in aanmerking.
grieven 7, 8, 11 en 16 (ten dele) in het principaal appelzijn gericht tegen het oordeel van de rechtbank (in r.o. 6.9 van het vonnis van 17 maart 2010) dat nakoming van de overeenkomst niet blijvend onmogelijk was, omdat niet valt in te zien dat herstel van het laswerk en het aanbrengen van buizen met een dikkere wanddikte niet meer mogelijk zou zijn.
grief 10 in het principaal appeleen beroep gedaan op het bepaalde in artikel 6:83, aanhef en onder c BW, inhoudende dat het verzuim zonder ingebrekestelling intreedt wanneer de schuldeiser uit een mededeling van de schuldenaar moet afleiden dat deze in de nakoming van de verbintenis tekort zal schieten. In
grief 9 in het principaal appelklaagt [appellante] in dit verband dat de rechtbank hem ten onrechte niet heeft toegelaten tot het bewijs van zijn stelling dat [geïntimeerde 1] weigerde om langs te komen of ook maar enige actie te ondernemen.
[geïntimeerde 1] was dan ook niet gehouden om in dat kader met spoed bijstand te verlenen. Het bewijsaanbod dat [appellante] heeft gedaan en dat – zo begrijpt het hof - inhoudt dat [geïntimeerde 2] in het telefoongesprek van 7 september 2006 weigerde om naar [plaats 1] te komen om [appellante] behulpzaam te zijn bij het oplossen van de door het instorten van de luifel ontstane problemen is dan ook niet ter zake doende en wordt door het hof gepasseerd.
Nadat [appellante] uit het onderzoek van [bedrijf 1] was gebleken dat [geïntimeerde 1] buizen met een te dunne wanddikte had toegepast en één pijpstuk ondeugdelijk had gelast, had [appellante] [geïntimeerde 1] ter zake van die tekortkomingen in gebreke moeten stellen en haar een termijn moeten geven voor het herstel van haar tekortkomingen. Dat herstel was immers nog mogelijke door de buizen te vervangen door buizen met een dikkere wanddikte, terwijl daarbij tevens de ondeugdelijke las van de luifel in [plaats 1] kon worden vervangen.
Vast staat dat [appellante] dat niet heeft gedaan. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de vorderingen van [appellante] tot ontbinding of vervangende schadevergoeding reeds daarop afstuiten. Voor wat de vier andere luifelconstructies betreft geldt bovendien nog hetgeen hierna in het kader van grief 17 wordt overwogen.
heeft deze stellingen echter in het geheel niet onderbouwd, hetgeen in het licht van de gemotiveerde betwisting door [geïntimeerden] wel op haar weg had gelegen.
Zo heeft [appellante] geen inzicht gegeven in de overeenkomsten die zij met haar afnemers heeft gesloten. Dientengevolge staat niet vast dat zij zich jegens hen heeft verbonden een luifelconstructie met hoofddraagarmbuizen met een wanddikte van 8 mm te leveren, in plaats van de door [geïntimeerde 1] geleverde buizen van 6 mm.
Uit het deskundigenbericht van TÜV Nederland blijkt dat het falen van de aluminium luifelconstructie in [plaats 1] niet is veroorzaakt door de afwijkende wanddikte van de buizen, zodat het enkele feit dat die buizen in de luifelconstructie zijn verwerkt, niet tot het oordeel .laskwaliteit van het voor onderzoek aangeboden pijpstuk niet van invloed geweest op de instorting. Daarbij merkt het hof op dat het feit dat één enkel pijpstuk van de luifel in [plaats 1] een ondeugdelijke las vertoonde, niets zegt over de kwaliteit van het laswerk van de overige vier luifelconstructies. [appellante] heeft dat op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat er aan het laswerk van de overige luifelconstructies iets zou mankeren.
grieven 4 en 12 in het principaal appel– die inhouden dat er ook een deskundigenonderzoek naar de overige vier luifels had moeten plaatsvinden en dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat gesteld noch gebleken is dat het laswerk van de overige luifelconstructies van onvoldoende kwaliteit is – falen.
Grief 14 in het principaal appelbehoeft daarom geen afzonderlijke bespreking meer en dat geldt eveneens voor de
grieven 15 en 16 (voor het overige) in het principaal appelgeen afzonderlijke bespreking meer.
r.o. 6.18 van het vonnis van 17 maart 2010) dat [appellante] onvoldoende heeft gesteld dat [geïntimeerde 2] zich voor alle gevolgen van een eventuele tekortkoming heeft willen binden en daarvoor met zijn eigen vermogen heeft willen instaan. [appellante] heeft te bewijzen aangeboden dat [geïntimeerde 2] heeft verklaard dat hij in privé garant zou staan voor de kwaliteit van het geleverde. Het is het hof echter niet duidelijk welke van haar vorderingen [appellante] aan deze stelling verbindt. Voor zover het hof de stellingen van [appellante] aldus moet begrijpen dat op [geïntimeerde 2] privé de verplichting rust alsnog luifels conform de overeengekomen specificaties te leveren en derhalve de ondeugdelijke las te herstellen en de buizen te vervangen door buizen met een wanddikte van 8 mm, overweegt het hof dat [appellante] bij een dergelijke vordering geen belang meer heeft. Immers, [appellante] heeft de luifelconstructie in [plaats 1] reeds laten vervangen en de overige vier luifelconstructies zijn door haar verkocht, terwijl gesteld noch gebleken is dat een van de afnemers zich ter zake tot [appellante] heeft gewend. Het hof ziet daarom geen reden het bewijsaanbod van [appellante] te honoreren. De grief treft geen doel.
grief 1 in het incidenteel appelheeft [geïntimeerden] nog aangevoerd de rechtbank ook geen verklaring voor recht had dienen uit te spreken, nu ook de overige vorderingen van [appellante] zijn afgewezen. De grief slaagt.
Indien een verklaring voor recht wordt gevorderd dat aansprakelijkheid bestaat voor schade, dient de rechter ervan uit te gaan dat eiser daarbij belang heeft als de mogelijkheid van schade aannemelijk is, ook als niet tevens een veroordeling tot schadevergoeding of tot verwijzing naar de schadestaatprocedure wordt gevorderd (HR ECLI:NL:HR:2015:760).
In dit geval wordt de vordering van [appellante] tot schadevergoeding evenwel afgewezen, zodat geen afzonderlijk belang meer bestaat bij de gevraagde verklaring voor recht.
Het vonnis van 17 maart 2010 zal worden bekrachtigd. Het vonnis van 7 september 2011 zal worden vernietigd voor zover daarbij – in het dictum onder 3.1 – een verklaring voor recht is gegeven. Voor het overige zal het vonnis worden bekrachtigd. [appellante] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van dit hoger beroep. Deze kosten worden wat het geliquideerde salaris voor de advocaat betreft tot aan deze uitspraak begroot op € 4.894,50 (1,5 pt tarief € 3.263,-) in het principaal appel en op € 1.631,50 (1 pt tarief € 1.631,50) in het incidenteel appel.
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst (ook) de vordering tot het geven van een verklaring voor recht af;
in het principaal appel op € 4.836,- aan verschotten en op € 4.894,50 aan salaris voor de advocaat en in het incidenteel appel op nihil aan verschotten en op € 1.631,50 aan salaris voor de advocaat;
21 juli 2015.