ECLI:NL:GHARL:2015:3712

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 mei 2015
Publicatiedatum
26 mei 2015
Zaaknummer
200.142.754
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanspraak op salaris directeur en geheimhoudingsbeding in arbeidsovereenkomst

In deze zaak gaat het om een geschil tussen [appellant], een voormalig werknemer van Acision Nederland B.V., en zijn ex-werkgever over de aanspraak op achterstallig salaris en de uitleg van een geheimhoudingsbeding. [appellant] was sinds 1 augustus 2001 in dienst bij Acision en had de functie van Account Manager, met een salaris van € 4.410,- bruto per maand. Hij stelde dat hij in de verkeerde salarisgroep was ingedeeld en dat hij recht had op een hoger salaris van € 6.950,- bruto per maand, omdat hij sinds 2008 als Account Director had gewerkt. Na beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst op 31 mei 2013, met een beëindigingsvergoeding van € 109.504,32, vorderde hij achterstallig salaris over de periode van 1 juli 2008 tot 1 juni 2013, vermeerderd met rente en kosten.

De kantonrechter wees de vorderingen van [appellant] af, omdat er een vaststellingsovereenkomst was gesloten die de loonvordering uitsloot. In hoger beroep stelde [appellant] dat er wel degelijk overeenstemming was bereikt over een salarisverhoging, maar het hof oordeelde dat hij onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn stelling. Het hof concludeerde dat er geen wijziging van het salaris was overeengekomen en dat de vordering niet toewijsbaar was.

Daarnaast was er een geschil over de uitleg van het geheimhoudingsbeding in de arbeidsovereenkomst. Acision stelde dat [appellant] dit beding had geschonden door vertrouwelijke informatie met collega's te delen. Het hof oordeelde dat het delen van informatie met collega's niet onder het geheimhoudingsbeding viel, omdat dit beding niet expliciet de interne communicatie uitsloot. Het hof bevestigde de beslissing van de kantonrechter en wees zowel de vorderingen van [appellant] als de incidentele vordering van Acision af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.142.754
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, afdeling civiel recht, kantonrechter, locatie Utrecht, 2167394)
arrest van de derde kamer van 26 mei 2015
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
hierna: [appellant],
advocaat: mr. N.R. Schaap,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Acision Nederland B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellante in het incidenteel hoger beroep,
hierna: Acision,
advocaat: mr. A. M. Bos.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van
21 augustus 2013 en 30 oktober 2013 die de kantonrechter (rechtbank Midden-Nederland, afdeling civiel recht, kantonrechter, locatie Utrecht) tussen [appellant] als eiser in conventie, verweerder in reconventie en Acision als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 29 januari 2014,
- de memorie van grieven,
- de memorie van antwoord/tevens van incidenteel hoger beroep,
- de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep,
- de pleidooien overeenkomstig de pleitnotities.
2.2
Na afloop van de pleidooien heeft het hof arrest bepaald op één dossier.

3.De vaststaande feiten

3.1
Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.4 van het (bestreden) vonnis van 30 oktober 2013. Daarnaast gaat het hof uit van de navolgende feiten:
3.2
Bij e-mail van 19 februari 2013 schrijft [appellant] aan [A], de HR-director van Acision (hierna: [A]) als volgt:
“As discussed yesterday, I look forward to correction in the “Beëindigingsovereenkomst” document regarding the title andalsoin the HR database. Acison has always appreciated exemplary work on my side and I would like to ensure I leave with same feeling for Acision. Also I do not want my future life compromised outside of Acision, for example having to start at lower levels. I trust this can be completed today to take the process forward.”

4.De motivering van de beslissing in hoger beroep

4.1
De zaak gaat over het volgende. [appellant] is op 1 augustus 2001 in dienst getreden bij Acision. Laatstelijk werd zijn functie aangeduid als Account Manager. Hij ontving een salaris van € 4.410,- bruto per maand, exclusief vakantiebijslag en emolumenten. Partijen hebben een beëindigingsovereenkomst gesloten, die door Acision op 6 februari 2013 en door [appellant] op 20 februari 2013 is ondertekend. Daarbij is de arbeidsovereenkomst per 31 mei 2013 met wederzijds goedvinden beëindigd en is aan [appellant] een beëindigingsvergoeding toegekend van € 109.504,32 bruto.
4.2
[appellant] heeft zich op het standpunt gesteld dat hij in de verkeerde salarisgroep was ingedeeld nu hij sinds 2008 werkzaamheden heeft verricht als Account Director, maar nog steeds betaald werd als Account Manager. Het salaris van de Account Director bedroeg volgens [appellant] bruto € 6.950,- per maand. Hij heeft (in conventie) aanspraak gemaakt op achterstallig salaris over de periode 1 juli 2008 tot 1 juni 2013 ten belope van in totaal
€ 149.860,- bruto, vermeerderd met 50% boete, rente en kosten. In reconventie heeft Acision jegens [appellant] aanspraak gemaakt op een bedrag van € 9.075,-, te vermeerderen met rente en kosten, wegens schending door [appellant] van zijn geheimhoudingsbeding door het op 2 juni 2013 versturen van een e-mail aan 58 werknemers met een cc aan zes leidinggevenden van Acision, waarin hij volgens Acision vertrouwelijke informatie openbaar heeft gemaakt.
4.3
Bij het bestreden vonnis heeft de kantonrechter de vorderingen van [appellant] in conventie afgewezen en hem in de kosten van de procedure veroordeeld. De kantonrechter overweegt daartoe, kort samengevat, dat partijen een vaststellingsovereenkomst hebben gesloten en de in deze vaststellingsovereenkomst vervatte finale kwijting in de weg staat aan toewijzing van de loonvordering. Ook de vordering in reconventie wordt afgewezen waarbij de kantonrechter overweegt dat het van groot belang is dat de betrokken e-mail alleen aan de collega’s is gericht en geen mededelingen aan externen inhoudt. Een dergelijke interne
e-mail wordt niet begrepen onder het geheimhoudingsbeding in de arbeidsovereenkomst nu dat beding niet anders kan worden begrepen dan een beding om bedrijfsgevoelige informatie die de positie van Acision zouden kunnen schaden, niet naar buiten te brengen. Daarvan is geen sprake. Acision wordt veroordeeld in de proceskosten.
In het principaal hoger beroep
4.4
De grieven van [appellant] in het principaal hoger beroep strekken tot vernietiging van het bestreden vonnis alsmede het alsnog toewijzen van de oorspronkelijke loonvordering, die wordt bepaald op € 2.540,- achterstallig salaris per maand vanaf 1 juli 2008 tot 1 juni 2013 dan wel op een door het hof in redelijkheid te bepalen bedrag, vermeerderd met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente, en lenen zich daarmee in zoverre voor gemeenschappelijke bespreking.
4.5
De grieven 2 en 3 richten zich tegen het (ten overvloede) gegeven oordeel van de kantonrechter dat de loonvordering niet toewijsbaar is omdat, kort gezegd, daarover geen overeenstemming is bereikt.
4.6
Voor zover [appellant] heeft aangevoerd dat tussen hem en Acision overeenstemming was bereikt omtrent het door [appellant] gevorderde hogere salaris, oordeelt het hof als volgt. Het hof stelt voorop dat ingevolge het bepaalde in artikel 6:217 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) een overeenkomst, daaronder begrepen een wijziging van een overeenkomst zoals de onderhavige arbeidsovereenkomst, tot stand komt door een aanbod en de aanvaarding daarvan. [appellant] heeft in dit verband beroep gedaan op een aantal bij de memorie van grieven als productie H2 overgelegde e-mails.
4.7
[appellant] heeft in dit verband gewezen op de e-mail van 4 juli 2008 aan [B] (hierna: [B]), kennelijk zijn toenmalige manager, en heeft gesteld dat daarbij de gemaakte afspraken, waaronder de afspraak omtrent de functie van Account Director en het salaris dat van € 4.410,- naar € 6.950,- zou gaan, is bevestigd. Het hof kan uit deze e-mail evenwel niet afleiden dat overeenstemming is bereikt over benoeming van [appellant] tot Account Director en over verhoging van het salaris van [appellant]. De wens van [appellant] daartoe is wel duidelijk uit deze, en ook overigens een aantal andere mails, maar dat een concrete afspraak daartoe is gemaakt leest het hof in deze e-mail niet. Het hof vindt bevestiging voor dit oordeel in het laatste bullit point van de e-mail welke, voor zover relevant, als volgt luidt:
“We discussed salary raise, career growth and target, you shall investigate how this can be addressed. You have committed to resolve it satisfactorily by end of August, with retrospective effect (1st July). (…)”. Hieruit blijkt slechts dat de geadresseerde [B] zal onderzoeken hoe het een en ander zou kunnen worden geregeld, maar daaruit blijkt niet dát het al geregeld en dus afgesproken was. Het hof stelt voorts vast dat sprake is van een eenzijdig bericht van [appellant] aan [B], maar heeft geen correspondentie van de laatste aangetroffen waarin hij bevestigt dat sprake was van enige afspraak. Diens kennelijke reply op de voornoemde e-mail, daterend van 4 juli 2008 om 9:42 uur luidt slechts:
“Thats fine - have a good lunch and a safe flight.”
4.8
Dat een dergelijke overeenstemming bij die gelegenheid is bereikt kan evenmin worden afgeleid uit de als bewijs bedoelde e-mail van [B] van 25 mei 2014 (productie H3), waarbij deze reageert op enkele door [appellant] aan hem gestelde vragen bij e-mail van
23 mei 2014, waarbij [B] schrijft: “Comments in line”. Sub 2 heeft [appellant] in zijn
e-mail gesteld, kort samengevat, dat voor hem een nieuw salaris overeengekomen was in de range van Account Director in Nederland en heeft daaraan als “note” toegevoegd dat de enige andere Account Director in Nederland ongeveer 50% meer salaris ontving en in Frankrijk en de UK nog hoger. Daaronder is vermeld: “Comments from [voornaam B]” (het hof begrijpt: [B]): “true”. Of dit laatste terugslaat op de stelling van [appellant] dat een verhoogd salaris is overeengekomen kan daar niet zonder meer uit worden afgeleid, maar zo dat het geval zou zijn, geeft dit geen enkel inzicht in de feiten en omstandigheden waaronder deze gestelde afspraak zou zijn gemaakt. Voor zover het commentaar “true” zou terugslaan op de eerdergenoemde “note” heeft dit geen betekenis voor de vraag of overeenstemming is bereikt tussen [appellant] en Acision over verhoging van het salaris van de eerstgenoemde. Het hof constateert voorts dat [appellant] sub 3 heeft gesteld, opnieuw zakelijk samengevat, dat als follow-up een vergadering (“meeting”) heeft plaatsgevonden met “HR UK (Nicky)” in januari 2009 en dat [B] bij die gelegenheid aan haar verteld had dat, zo begrijpt het hof, de verhoging van het salaris was aanvaard. Het hof stelt vast dat [B] hierop reageert met: “true for the meeting”, hetgeen niet anders kan worden begrepen dan dat wordt bevestigd de omstandigheid dat een vergadering heeft plaatsgevonden maar daaruit kan, zonder nadere toelichting die ontbreekt, niet worden afgeleid dat [B] bij die gelegenheid verklaard heeft zoals hiervoor weergegeven. Daarbij komt dat, wederom zonder toelichting die ontbreekt, niet kan worden aanvaard dat “HR UK”, kennelijk een Engelse afdeling personeelszaken, in staat was de Nederlandse vennootschap te binden.
4.9
Het hof is voorts van oordeel dat ook uit de als productie H4 overgelegde e-mail van [C] (hierna: [C]) van 14 mei 2014 op geen enkele wijze kan worden afgeleid dat overeenstemming is bereikt omtrent de verhoging van het salaris van [appellant] zoals hij heeft aangevoerd. Uit deze e-mail kan wel worden afgeleid dat [appellant] gedurende zijn dienstverband bij verschillende gelegenheden aanspraak heeft gemaakt op salarisverhoging, maar niet dat daarover overeenstemming is bereikt. Sub 2 reageert [C] louter met de opmerking dat hij alles heeft gedaan wat mogelijk was en binnen zijn bevoegdheden lag.
4.1
Het hof betrekt bij zijn oordeel voorts dat Acision bij gelegenheid van de pleidooien onweersproken heeft aangevoerd dat alle personen die voorkomen in de e-mails waarop [appellant] ter staving van zijn stelling een beroep heeft gedaan, waaronder [B] en [C], niet bevoegd waren de vennootschap te vertegenwoordigen. Dat sprake was van een schijn van vertegenwoordiging is gesteld noch gebleken.
4.11
Het hof overweegt dat, anders dan [appellant] heeft aangevoerd, in de onder 4.7 bedoelde e-mail van 4 juli 2008 niet over een bepaald salaris wordt gesproken. Slechts in de daaraan voorafgaande e-mail van [appellant] aan [B] van 1 juli 2008 maakt [appellant] er melding van dat hij
verwachtdat zijn basissalaris zal worden verhoogd van € 4.440,- tot
€ 6.950,-, omdat dit basissalaris overeenkomt met zijn ervaring, expertise en niveau van bijdrage. Noch in de reply e-mail van [B] van dezelfde datum, waarin slechts wordt gezegd: “Lets talk thursday”, noch in de latere e-mails van 4 juli 2008 komen deze bedragen terug. Ook hieruit kan niet het bereiken van overeenstemming omtrent de hoogte van het salaris worden afgeleid.
4.12
[appellant] heeft erkend dat de gesprekken en de correspondentie niet tot gevolg hebben gehad dat zijn functie en salaris ook daadwerkelijk zijn aangepast en dat hij sedert juli 2008 meerdere malen een en ander heeft aangekaart (memorie van grieven sub 6). Het hof leidt ook hieruit af dat van overeenstemming geen sprake is geweest.
4.13
De enkele omstandigheid dat [appellant] gedurende zijn dienstverband diverse malen van functie en van de zogenoemde “Career Band” is veranderd, wat gepaard ging met een salarisverhoging hetgeen naar hij stelt gebruikelijk was, kan [appellant] niet baten. Immers, daaruit volgt niet dat hij in de periode juli 2008 tot het einde van de arbeidsovereenkomst door plaatsing in een andere “Career Band”, zo daarvan al sprake van zou zijn, Acision heeft dit bestreden, tevens aanspraak zou hebben gehad op een hoger salaris. Acision heeft bij gelegenheid van de pleidooien herhaald, en dat is door [appellant] onvoldoende weersproken, dat de salarissen altijd los stonden van de “Career Band”. [appellant] heeft weliswaar nog gesteld dat hij in de correspondentie altijd heeft gesproken over het aanpassen van zijn “Career Band” én het aanpassen van zijn salaris en dat deze, het hof begrijpt, voor hem onlosmakelijk met elkaar verbonden waren, maar hieruit kan niet worden afgeleid dat Acision dit als zodanig heeft begrepen. Het hof is van oordeel dat zij dit ook niet had behoren te begrijpen, in het licht van het door haar gevoerde beleid.
4.14
Het hof heeft ten slotte niet kunnen constateren dat in (een van) de door [appellant] genoemde e-mails sprake is van een aanvaard aanbod tot wijziging van de arbeidsovereenkomst van [appellant] met Acision in de door [appellant] gestelde zin.
4.15
Het hof is dan ook van oordeel dat uit het voorgaande volgt dat van een overeengekomen wijziging van het salaris, zoals [appellant] heeft gesteld, geen sprake is.
4.16
Voor zover [appellant] bedoeld heeft aan te voeren dat hem toezeggingen zijn gedaan die in rechte honorering verdienen, is het hof van oordeel - mede gelet op hetgeen hiervoor is overwogen - dat hij daartoe onvoldoende concrete feiten en omstandigheden heeft aangevoerd. Voorts stuit ook deze stelling af op hetgeen onder 4.10 is overwogen.
4.17
In het vorenstaande ligt besloten dat de grieven 2 en 3 falen en de loonvordering niet toewijsbaar is. Nu [appellant] onvoldoende concrete feiten en omstandigheden heeft aangevoerd die, mits bewezen, tot een ander oordeel zouden leiden, wordt aan bewijslevering niet toegekomen.
4.18
Met de eerste grief komt [appellant] op tegen het oordeel van de kantonrechter dat de vaststellingsovereenkomst in de weg staat aan de vorderingen.
4.19
Het hof stelt voorop dat ingevolge het bepaalde in artikel 7:900 BW partijen, ter beëindiging of ter voorkoming van onzekerheid of geschil omtrent hetgeen tussen hen rechtens geldt, zich bij een vaststellingsovereenkomst jegens elkaar binden aan een vaststelling daarvan en deze vaststelling is bestemd om ook te gelden voor zover zij van de te vorenstaande rechtstoestand mocht afwijken. De uitleg, respectievelijk de reikwijdte van de vaststellingsovereenkomst wordt bepaald aan de hand van de zogenoemde Haviltexnorm.
Daarbij geldt dat de vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding tussen partijen is geregeld, niet kan worden beantwoord op grond van uitsluitend een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van het contract. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (Hoge Raad 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4158).
Voorts volgt uit Hoge Raad 20 februari 2004 (ECLI:NL:HR:2004:AO1427) dat bij de uitleg van een dergelijk geschrift telkens van beslissende betekenis zijn alle omstandigheden van het concrete geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen, alsmede dat in praktisch opzicht vaak van groot belang is de taalkundige betekenis van de bewoordingen van het geschrift, gelezen in de context ervan als geheel, die deze in (de desbetreffende kring van) het maatschappelijk verkeer normaal gesproken hebben. Daarbij kan mede van belang zijn of partijen werden bijgestaan door (juridisch) deskundige raadslieden en over welke rechtskennis partijen beschikken. (Hoge Raad 5 maart 20014, ECLI:NL:HR:2004:AO1974, Hoge Raad 29 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA4909 en Hoge Raad 19 januari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ3178).
4.2
Het hof overweegt als volgt. Dat bij de onderhavige beëindigingsovereenkomst sprake is van een vaststellingsovereenkomst als hiervoor bedoeld is tussen partijen niet in geschil. Ook het hof zal daarvan uitgaan.
4.21
[appellant] heeft zich op het standpunt gesteld, zo begrijpt het hof, dat de finale kwijting zoals vermeld in de beëindigingsovereenkomst niet in de weg staat aan zijn loonvordering. Hij heeft aangevoerd dat uit jurisprudentie volgt dat ook zonder voorbehoud en ondanks een overeengekomen finale kwijting succesvol een beroep kan worden gedaan op nog te betalen loon.
4.22
Het hof overweegt dat in de beëindigingsovereenkomst in de considerans sub A onder meer is vermeld:
“Werknemer vervult de functie van Account Manager voor 40 uur per week. De volgende gegevens met betrekking tot werknemer zijn van belang: (…) Bruto maandsalaris: € 4.410,00 (…)”Hieruit blijkt dat zowel de functie als het genoemde maandsalaris uitgangspunt zijn van de tussen partijen gemaakte afspraken. Ook voor [appellant] moet dit duidelijk zijn geweest. De enkele omstandigheid dat dit vermeld is in de considerans en niet in het vervolg van de overeenkomst maakt dit oordeel niet anders. Het hof overweegt daarbij, zoals bij gelegenheid van de pleidooien door partijen is bevestigd, dat de beëindigingsvergoeding is berekend op basis van voornoemd salaris.
4.23
Tussen partijen staat vast dat Acision [appellant] in de gelegenheid heeft gesteld om juridisch advies met betrekking tot de voorgestelde beëindigingsovereenkomst en haar gevolgen in te winnen en daartoe budget beschikbaar heeft gesteld. [appellant] heeft ook daadwerkelijk juridisch advies ingewonnen. Acision mocht er dan ook in beginsel vanuit gaan dat [appellant] in staat was de gevolgen van de ondertekening van de beëindigingsovereenkomst te overzien.
4.24
Zoals blijkt uit de e-mail van [appellant] van 19 februari 2013 voorafgaand aan de ondertekening van de beëindigingsovereenkomst door hem op 20 februari 2013, heeft [appellant] onder de aanhef “Career Band correction” uitsluitend aanspraak gemaakt op correctie in de beëindigingsovereenkomst ter zake van zijn titel van zijn functie (job title) alsmede van de vermelding daarvan in de personeelsdatabase van Acision. Dit zag erop, zo is bij gelegenheid van de pleidooien nader toegelicht, dat hij wijziging van zijn titel van “Account Manager” naar “Account Director” wilde omdat hij niet op een lager niveau ergens anders wilde beginnen.
4.25
Tussen partijen staat vast dat [appellant] bij gelegenheid van de ondertekening van de beëindigingsovereenkomst een handgeschreven toevoeging, in zijn woorden: voorbehoud, heeft geplaatst. Deze tekst luidt als volgt:
“I, [appellant], signed this agreement based on the assumption that my job title will be changed to Account Director in accordance with email correspondanc regarding career band going on with my management since 2008/2009 and also with management from 2010 (…)”. Bij gelegenheid van de pleidooien heeft [A], de HR-director van Acision, verklaard dat [appellant] het voorbehoud geschreven heeft in haar aanwezigheid en dat zij geen contact heeft gehad met de juridisch adviseur van [appellant]. Acision heeft aangevoerd dat [appellant] bij die gelegenheid alleen heeft gezegd dat hij wijziging van zijn titel van “Account Manager” naar “Account Director” wilde omdat hij niet op een lager niveau ergens anders wilde beginnen, maar dat door hem niet ter sprake is gebracht dat hij meende nog aanspraak te kunnen maken op een hoger salaris. Nu ook de toevoeging van [appellant] zelf geen enkel voorbehoud met betrekking tot de hoogte van het salaris bevat - [appellant] heeft erkend dat het voorbehoud ongelukkig is geformuleerd - heeft [appellant] niet mogen verwachten en heeft Acision niet moeten begrijpen, waarbij het hof tevens verwijst naar hetgeen hierna onder 4.27 zal worden overwogen, dat verhoging van het salaris van [appellant] nog aan de orde was, althans kon komen. Dit zeker nu een eventuele verhoging van het salaris zou hebben kunnen dan wel mogelijk dienen te leiden tot een hogere beëindigingsvergoeding, hetgeen tussen partijen evenmin aan de orde is geweest en in zoverre onverenigbaar is met het karakter van een vaststellingsovereenkomst als de onderhavige.
4.26
Bij gelegenheid van de pleidooien heeft [appellant] nog verklaard dat zijn adviseur hem heeft geadviseerd datgene waarmee hij het niet eens was te vermelden op de beëindigingsovereenkomst bij gelegenheid van de ondertekening. Gelet op dit advies had het op de weg van [appellant] gelegen zijn voorbehouden, althans tenminste wensen duidelijk kenbaar te maken, waaraan het heeft ontbroken. Dit laatste temeer nu [appellant] niet onmiddellijk afwijzend gereageerd heeft op de brief van Acision van 22 februari 2013 waarbij hem overeenkomstig zijn verzoek is bevestigd dat Acision zijn “job title” heeft gewijzigd als verzocht.
4.27
Acision was, anders dan [appellant] heeft betoogd, onder de voormelde omstandigheden niet gehouden [appellant] erop te wijzen dat zijn salarisvordering zou komen te vervallen door het ondertekenen van de beëindigingsovereenkomst, zeker nu met het ruim geformuleerde finale kwijtingsbeding in de vaststellingsovereenkomst voldoende duidelijk was dat elke aanspraak over en weer zou vervallen. Daarbij komt dat ook voorafgaand aan de ondertekening van de beëindigingsovereenkomst de kwestie van een door [appellant] gewenste “Career Band correction” in mailwisseling tussen hem en [A] aan de orde is geweest en laatstgenoemde bij e-mail van 14 februari 2013 aan [appellant] heeft laten weten dat zij geen bevestiging heeft kunnen vinden dat de “Career band” van [appellant] gewijzigd was van CB2 naar CB3. Na de onder 4.24 genoemde e-mail van [appellant] van 19 februari 2013 waarbij hij uitsluitend is ingegaan op de wijziging van zijn “job title” bestond er geen enkele reden meer voor een verdere verduidelijkingg.
4.28
Het beroep van [appellant] op zijn gebrekkige Nederlandse taalkennis moet worden verworpen. Voor zover hij hiermee een beroep op dwaling heeft willen doen, gaat het hof daaraan voorbij nu van een beroep op vernietiging uit dien hoofde niet is gebleken. Het hof is voorts van oordeel dat [appellant] voldoende geïnformeerd is geweest en, zoals tussen partijen vaststaat, pas tot ondertekening van de beëindigingsovereenkomst is overgaan na daartoe verkregen juridisch advies.
4.29
In het vorenstaande ligt besloten dat ook grief 1 faalt.
4.3
Aan bewijslevering wordt niet toegekomen nu onvoldoende concrete feiten of omstandigheden zijn gesteld die, mits bewezen, tot een ander oordeel zouden leiden, zodat het bewijsaanbod niet ter zake dienend is. Het principaal beroep ligt daarmee voor afwijzing gereed.
In het incidenteel hoger beroep
4.31
In het incidenteel hoger beroep komt Acision met één grief op tegen de afwijzing van de vordering uit hoofde van het geheimhoudingsbeding en de daaraan gekoppelde boete. Zij heeft daartoe, kort gezegd, aangevoerd dat ook het delen van informatie met collega’s schending kan opleveren van het geheimhoudingsbeding. Het beding is niet beperkt tot derden of externen en ziet op een “absolute geheimhouding”.
4.32
Artikel 6a van de arbeidsovereenkomst luidt voor zover van belang als volgt:
“Alle informatie die u tijdens de duur van de arbeidsovereenkomst verkrijgt omtrent CMG(hof: de rechtsvoorganger van Acision)
, is strikt vertrouwelijk en u dient zowel tijdens als na de beëindiging van de arbeidsovereenkomst, ter zake absolute geheimhouding te bewaren, behoudens voor zover dit tijdens de duur van deze arbeidsovereenkomst niet mogelijk is in verband met de uitoefening van uw functie, uiteraard met inachtneming van de geheimhoudingsplicht ten aanzien van cliënten.”
4.33
De uitleg, respectievelijk de reikwijdte van het geheimhoudingsbeding wordt bepaald aan de hand van de Haviltexnorm, zoals hiervoor onder 4.19 is weergegeven. Acision heeft zelf aangegeven dat het beding beoogt te voorkomen dat bedrijfsgevoelige informatie wordt gedeeld (memorie van grieven in incidenteel appel sub 64), zodat ook het hof van deze strekking van het beding zal uitgaan. Daaruit volgt naar het oordeel van het hof dat de betekenis van het beding vooral gelegen is in het voorkomen van informatieverstrekking die de concurrentiepositie dan wel de winstgevendheid van de onderneming in negatieve zin zou kunnen beïnvloeden. Weliswaar kan aan Acision worden toegegeven dat de slotzinsnede “
behoudens voor zover dit tijdens de duur van deze arbeidsovereenkomst niet mogelijk is in verband met de uitoefening van uw functie”zich als uitzondering concreet richt op het functioneren van de werknemer in diens dagelijks werk, maar daaruit kan niet zonder toelichting, die ontbreekt, worden afgeleid dat het beding daarmee ziet op een “absolute geheimhouding” zoals Acision heeft gesteld. Dat, zoals Acision verder heeft aangevoerd, in het geheimhoudingsbeding bewust geen onderscheid is gemaakt tussen het delen van vertrouwelijke informatie met externen en internen, kan niet uit de tekst van de bepaling dan wel uit de context van de arbeidsovereenkomst worden afgeleid. Niet gebleken is dat deze gestelde bedoelingen ook kenbaar zijn gemaakt aan de werknemers en in het bijzonder aan [appellant], zodat niet kan worden aanvaard dat hij de bepaling ook als zodanig heeft moeten begrijpen. Het komt immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
4.34
Daarbij is voorts van belang dat [appellant] de desbetreffende informatie uitsluitend heeft gedeeld met collega’s dan wel ex-collega’s die, naar mag worden aangenomen - mede gelet op de stelling van Acision in de memorie van grieven in het incidenteel appel sub 66 dat een internationale organisatie als zij er belang bij heeft dat de werknemers zich ook intern weerhouden van het delen van vertrouwelijke informatie - aan gelijksoortige geheimhoudingsbedingen zijn gebonden. Dat de informatie derden, waarbij het hof aantekent dat een ex-collega niet zonder meer als zodanig kan worden beschouwd, heeft bereikt is niet gebleken zodat van schade aan de belangen van de vennootschap en de aan haar verbonden onderneming geen sprake is geweest.
4.35
Bij deze stand van zaken is het hof, met de kantonrechter, van oordeel dat het geheimhoudingsbeding door het versturen van de e-mail van 2 juni 2013 niet is geschonden. Het hof verenigt zich met hetgeen de kantonrechter daarover in rechtsoverweging 4.6 heeft overwogen. Daarmee faalt de incidentele grief.
4.36
Aan bewijslevering wordt niet toegekomen nu geen concrete feiten of omstandigheden zijn aangevoerd die, mits bewezen, tot een ander oordeel zouden leiden.

5.Slotsom

5.1
De grieven zowel in het principaal als in het incidenteel hoger beroep falen, zodat het bestreden vonnis zowel in conventie als in reconventie gewezen moet worden bekrachtigd.
5.2
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellant] in de kosten van het principaal hoger beroep veroordelen.
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van Acision zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht (verschotten) € 5.114,-
- salaris advocaat
€ 7.896,-(3 punten x tarief V ad € 2.632,- per punt)
Totaal € 13.010,-
5.3
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof Acision in de kosten van het incidenteel hoger beroep veroordelen.
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [appellant] zullen worden vastgesteld op:
salaris advocaat € 1.896,- (3 punten x tarief I ad € 632,- per punt)

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
In het principaal en in het incidenteel hoger beroep
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter (rechtbank Midden-Nederland, afdeling civiel recht, kantonrechter, locatie Utrecht) van 30 oktober 2013 in conventie en in reconventie gewezen;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het principaal hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Acision vastgesteld op € 5.114,- voor verschotten en op € 7.896,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
veroordeelt Acision in de kosten van het incidenteel hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [appellant] vastgesteld op € 1.896,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.F.J.N. van Osch, E.B. Knottnerus en W. Duitemeijer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 26 mei 2015.