Uitspraak
1.[appellant 1],
[appellant 1],
2. [appellant 2] B.V. (voorheen genaamd: [appellant 1] Vastgoed B.V.),
[appellant 2],
[appellanten],
3. [appellant 3] Beheer B.V.,
[appellant 3] Beheer,
de curator,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
(…) om bij arrest, voor zover wettelijk mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis van rechtbank Overijssel, team kanton en handelsrecht, zittingsplaats Zwolle, van 21 augustus 2013 (productie 1), gewezen tussen requiranten als gedaagden in conventie, eisers in reconventie en gerequireerde als eiseres in conventie, gedaagde in reconventie te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de vorderingen van gerequireerde alsnog af te wijzen haar deze geheel te ontzeggen, althans haar vorderingen af te wijzen als het Hof in goede justitie zal vermenen te behoren, met veroordeling van gerequireerde in de kosten van het geding in beide instanties."
3.Ontvankelijkheid/omvang van het appel
4.De feiten en grieven 1, 2
grief 1bestrijden appellanten de vaststelling door de rechtbank in r.o. 3.3 dat
grief 2bestrijden appellanten de vaststelling door de rechtbank in r.o. 3.7, luidende:
5.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
6.De bespreking van de (overige) grieven
grieven 4 tot en met 6komen op tegen rechtsoverweging 5.6 van het bestreden vonnis.
grief 7gericht. Op zichzelf terecht voeren [appellanten] aldaar aan dat op basis van de betalingen op 7 en 8 maart 2012 geen conclusies voor de andere betalingen kunnen worden getrokken. Die enkele constatering kan
de betalingen aan [appellanten]komt het hof op grond van het voorgaande tot de slotsom dat (i) deze plaatsvonden in het zicht van het faillissement, (ii) dat [appellanten] wisten of behoorden te weten dat het faillissement aanstaande was, (iii) dat het gaat om betalingen van eigen vorderingen van de (in)directe bestuurders die in rang niet hoger waren dan die van andere schuldeisers en (iv) dat geen sluitende rechtvaardiging voor deze selectieve betalingen is gegeven. Aldus moet op grond van het vorenstaande ten aanzien van de betalingen aan [appellanten] de conclusie luiden dat
de betalingen aan [appellant 3] Beheeroverweegt het hof als volgt. Deze vonden plaats op respectievelijk 1 en 8 maart 2012, derhalve zeer kort voor het uitspreken van het faillissement op 13 maart 2012. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen staat ook ten aanzien van deze betalingen vast dat deze plaatsvonden terwijl
grief 8. Deze grief bouwt voort op grief 1 en bestrijdt het oordeel van de rechtbank in r.o. 5.9 dat [appellant 3] Beheer is aan te merken als een aan de gefailleerde vennootschap gelieerde crediteur. Voor zover daarmee wordt betoogd dat
grief 11bestrijdt [appellant 3] Beheer dat zij feitelijk bestuurder was van [X].
Ik runde de onderneming. Hij wilde van de gang van zaken op de hoogte blijven en ik hield hem op de hoogte. Hij was aanwezig als ik er niet was. De gefailleerde onderneming behoorde ooit mijn vader toe. Hij weet overal van en kent iedereen.” Uit dit alles blijkt van een zodanig grote betrokkenheid en verwevenheid van
grief 9betogen appellanten dat de onderhavige betalingen aan [appellant 3] Beheer betrekking hadden op terugbetaling van hetgeen [appellant 3] Beheer ten behoeve van [X] aan de Belastingdienst had voldaan omdat die vennootschap toen niet over liquiditeiten beschikte, dit teneinde openbare verkoop en stilvallen van de bedrijfsactiviteiten te voorkomen, waarbij echter wel tussen de vennootschap en [appellant 3] Beheer is afgesproken dat deze gelden door de vennootschap zouden worden terugbetaald zodra er weer liquiditeiten zouden zijn. Dienovereenkomstig is gehandeld en de andere schuldeisers hebben daardoor geen nadeel ondervonden, aldus appellanten.
mr. L. Janse, hiertoe benoemd tot raadsheer‑commissaris;
dinsdag 9 december 2014voor opgave van de verhinderdata van partijen zelf en – zonodig – van hun raadslieden voor de periode van drie maanden na bovengenoemde rolzitting, waarna de raadsheer-commissaris dag en uur van de verschijning zal vaststellen;