Uitspraak
1.[appellant 1],
[appellant 1],
[appellant 2],
[appellanten],
[geïntimeerde],
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- een akte van [appellanten] houdende overlegging producties, tevens houdende eisvermeerdering,
Appellanten concluderen tot vernietiging van de vonnissen van de Rechtbank Zwolle Lelystad, sector kanton, locatie Zwolle d.d. 27 maart en 18 december 2012 met het zaaknummer/rolnummer 583899 CV 11 - 7598 en voorts dat het Hof, opnieuw recht doende, de namens appellanten in eerste aanleg ingestelde vorderingen alsnog geheel toewijst;
3.De feiten
"Partij I[dat is [geïntimeerde]; toevoeging hof]
dient in samenwerking met de fabrikant de warmtepomp te controleren op de juiste werking en de steeds optredende HD-storing te verhelpen."
"(…) Afgelopen winter bleek dat de garage niet voldoende verwarmd werd. Sinds begin dit jaar hebben we weer bijna dagelijks (en vaak 2-3 keer per dag) de bekende storing aan de warmtepomp (zogenaamd HD-alarm). (…)"
"Naar aanleiding van problemen die er zijn met de warmtepompinstallatie in uw woning, ben ik daar op 16 december 2010 en 6 januari 2011 bij geweest.
4.Het geschil en de beoordeling in eerste aanleg
- betaling van een bedrag van € 6.000,- inclusief btw, zijnde het saldo van het meer-en minderwerk (1);
- betaling van een bedrag van € 700,- inclusief btw, zijnde het bedrag dat [appellant 1] heeft moeten betalen aan [Z] (2);
- betaling van een bedrag van € 1.200,- inclusief btw bij wijze van vergoeding van
- betaling van een bedrag van € 7.000,- wegens te veel betaalde stookkosten (4);
- herstel van de gebreken, zoals beschreven in de rapportage van het expertise- en
- het verwijderen van de huidige (twee) boilers welke zijn geplaatst op de
- betaling van een bedrag van € 3.736,60 (inclusief btw) in verband met de kosten van
- in betaling van de kosten van het geding (8).
5.Vermeerdering van eis
6.Met betrekking tot de grieven
grieven I en IIzijn gericht tegen de afwijzing van de incidentele vordering tot oproeping in vrijwaring van de heer [Q] (hierna: [Q]) als voormalig directeur/aandeelhouder van [X]. [appellanten] betogen dat deze vordering in hoger beroep alsnog moeten worden toegewezen.
Het is niet mogelijk een derde voor het eerst in hoger beroep in vrijwaring op te roepen (HR 14 december 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB7189). Weliswaar is in deze zaak, anders dan in die van genoemd arrest, al in eerste aanleg gevorderd om de oproeping in vrijwaring te mogen doen, maar die vordering is in die instantie afgewezen en in hoger beroep eerst aan de orde gekomen nadat in de hoofdzaak in eerste aanleg einduitspraak was gedaan, zodat het bezwaar dat is verbonden aan de toewijzing van de vordering, evenzeer opgeld doet als in het geval van het arrest, namelijk dat de waarborg een instantie wordt ontnomen zonder dat daarvoor een voldoende rechtvaardiging bestaat
"via [Q] heb ik tijdens de vergelijking van de W-installateurs begrepen dat in de post "verwarming" € 2.000,- is opgenomen voor twee radiatoren."
[geïntimeerde] heeft op pagina 5 van de open begroting d.d. 27 februari 2007 vermeld:
Het betreft twee punten die ik vorig jaar genoteerd heb tijdens het maken van de keuze voor de W&S-installateur.
[Q] heeft ons destijds daarbij geholpen.
Bij het vergelijken van jouw offerte met de twee andere partijen kwam onder andere naar voren dat in jouw post 'verwarming' ook nog twee designradiatoren zijn meegenomen met een stelpost-prijs van € 1.000,- per stuk. Dus totaal € 2.000,- voor twee radiatoren. Ook het plaatsen van deze radiatoren zou in jouw offerte meegenomen zijn onder de post 'verwarming'.
Wij hebben nu jouw open begroting gekregen maar het bovenstaande lees ik er niet in terug.
Ik hoop dat je me blij maakt met de mededeling dat dat er wel in staat en hoe ik dat in de begroting moet lezen. (…)"
"Over de decorradiatoren heb ik [Q] destijds gezegd dat er € 2.000,- in begroting zit voor het leveren en plaatsen incl. leidingwerk.
Dus wanneer ze zouden vervallen er € 2.000,- in mindering gebracht kon worden. (…)"
"1. Indien de prijs bij het sluiten van de overeenkomst niet is bepaald of slechts een richtprijs is bepaald, is de opdrachtgever een redelijke prijs verschuldigd. Bij de bepaling van de prijs wordt rekening gehouden met de door de aannemer ten tijde van het sluiten van de overeenkomst gewoonlijk bedongen prijzen en met de door hem ter zake van de vermoedelijke prijs gewekte verwachtingen.
(…)"
Naar het oordeel van het hof betogen [appellanten] terecht dat deze bepaling in beginsel van toepassing is op de tussentijds overeengekomen wijzigingen ten opzichte van het bestek.
- € 21.450,- (de warmtepomp zelf ad € 14.382,- , alsmede enkele bijbehorende onderdelen en het in bedrijf stellen);
- € 3.318,- (arbeidsloon);
- € 1.000,- (bekabeling e.d.).
Later is besloten om een kleinere waterpomp te installeren. [appellanten] stellen - met een beroep op het calculatierapport van [geïntimeerde] d.d. 18 oktober 2007 (productie 23 bij de conclusie van repliek in conventie tevens van antwoord in reconventie) - dat de prijs van deze kleinere pomp € 12.971,- bedroeg. Volgens [appellanten] was deze prijs inclusief arbeid, hetgeen zou zijn bevestigd door [geïntimeerde] bij e-mail van 26 oktober 2007. Zij betogen dat de post arbeid ad € 3.318,- dan ook ten onrechte in rekening is gebracht. Voorts bestrijden [appellanten] de post van € 2.515,-, die is "blijven staan", alsmede de in rekening gebrachte post bekabeling ad € 1.000,-.
exclusiefde installatie daarvan € 11.291,- kostte. Daarnaast zijn - conform blad 4/5 van de open begroting (productie 5 bij de inleidende dagvaarding) - kosten voor bijbehorende onderdelen, aansluitmateriaal en arbeid in rekening gebracht, aldus [geïntimeerde].
inclusiefaansluitmateriaal en arbeid was. De handgeschreven opmerkingen van [geïntimeerde] op het calculatierapport d.d. 18 oktober 2007 (productie 23 bij conclusie van dupliek in conventie, tevens repliek in reconventie) vormen zonder nadere toelichting, die evenwel ontbreekt, geen deugdelijke onderbouwing voor hun standpunt. Nu [appellanten] verder geen dan wel onvoldoende gemotiveerd verweer voeren tegen de door [geïntimeerde] ter zake van de warmtepomp in rekening gebrachte bedragen, zal het hof uitgaan van de door [geïntimeerde] berekende minderprijs.
Bij brief van 24 maart 2009 heeft de rechtsbijstandsverzekeraar van [geïntimeerde] hierop als volgt gereageerd:
"(…) Het bronsysteem is van 25 kW naar 15 kW gegaan. Het prijsverschil is in de begroting van 30 oktober 2007 duidelijk gemaakt. Hiervoor is een bedrag in mindering gebracht. Het bronsysteem stond overigens al in bestelling. In een nader gesprek om eruit te komen heeft cliënt zijn netto inkoopverschil ad € 1.900,- aangehouden. Hiermee is hij al ruimschoots tegemoet gekomen. (…)"
Met betrekking tot het tegelwerk
Tussentijdse conclusie
Opschortingsbevoegdheid van [appellanten] en/of van [geïntimeerde]?
[appellanten] beroepen zich in dit verband op de
exceptio non adimpleti contractusvan artikel 6:262 BW en voeren in dit verband aan dat [geïntimeerde] niet bereid was (a) de laatste werkzaamheden uit te voeren en (b) de door [appellanten] geconstateerde gebreken te herstellen. Volgens hen staat het door hen ingehouden deel op de aanneemsom hiermee in een redelijke verhouding. Zij doen in dit verband tevens een beroep op artikel 7:767 BW. Tevens beroepen zij zich, voor zover nodig, op de onzekerheidsexceptie van artikel 6:263 lid 1 BW.
Grief VI(met betrekking tot de oorspronkelijke reconventie)houdt in dat de kantonrechter ten onrechte de reconventionele vorderingen van [appellanten] heeft afgewezen op de enkele grond dat [geïntimeerde] zich terecht op een opschortingsrecht beroept en [appellanten] in schuldeisersverzuim verkeren. [appellanten] voeren aan dat zij - in algemene zin - de bevoegdheid hebben om aan een vordering tot betaling van de prijs hun recht op vermindering daarvan door gehele of gedeeltelijke ontbinding van de overeenkomst of (vervangende) schadevergoeding tegen te werpen. Zij betogen voorts dat de kantonrechter hun vorderingen in ieder geval voorwaardelijk had kunnen toewijzen.
Allereerst dient de vraag te worden beantwoord op welk moment het werk als opgeleverd moet worden beschouwd. Naar het oordeel van het hof hebben [appellanten] het werk in februari 2008 stilzwijgend aanvaard op de wijze als bedoeld in artikel 7:758 lid 1 BW. In die maand heeft [geïntimeerde] immers aan [appellanten] te kennen gegeven dat het werk klaar was, waarna [appellanten] niet binnen een redelijke termijn hebben gereageerd.
("10 termijnen a 10% naar gelang van de werkzaamheden") was de laatste termijn van de aanneemsom bij oplevering verschuldigd. Uit hetgeen hiervoor is overwogen, volgt dat [appellanten] bij oplevering per saldo een bedrag van € 10.072,35 verschuldigd waren. Het hof is van oordeel dat [appellanten] op 11 november 2008 niet bevoegd waren de nakoming van deze betalingsverplichting op te schorten op de grond dat [geïntimeerde] nog bepaalde werkzaamheden, waarvan [appellanten] pas toen melding maakten, diende uit te voeren, aangezien de nakoming bij [appellanten] het eerst heeft 'gehokt'. [geïntimeerde] was op die grond bevoegd tot opschorting van de nakoming van haar (eventuele) verplichting tot het verrichten van nog uit te voeren werkzaamheden (artikel 6:52 lid 1 jo. 6:262 lid 2 BW).
"Het afgegeven vermogen van de warmtepomp is groter dan het vermogen wat de boiler kan opnemen."(rapport [Z], p. 1). De oplossing die in het rapport [Z] voor dit probleem wordt aangedragen, is het plaatsen van één nieuwe, grotere boiler in plaats van de twee huidige kleine boilers.
"Een probleem hierbij kan zijn dat de te selecteren boiler veel groter is dan wat in de bestaande technische ruimte past."(rapport [Z], p. 2). Volgens [appellanten] is [geïntimeerde] aansprakelijk voor de "fout" die is gemaakt bij de wijziging ten opzichte van het oorspronkelijk bestek. De keus voor de twee kleinere boilers is immers op instigatie van [geïntimeerde] gemaakt; [Q] is hierin kennelijk meegegaan, aldus [appellanten] Anders dan [geïntimeerde] betoogt, ligt de totale eindverantwoordelijkheid voor de goede werking van het verwarmingssysteem volgens [appellanten] niet bij [X], maar bij [geïntimeerde]. Subsidiair beroepen [appellanten] zich erop dat [geïntimeerde] haar waarschuwingsplicht (artikel 7:754 BW) heeft geschonden. Ter onderbouwing van hun stellingen doen [appellanten] onder meer een beroep op de volgende passage in hun brief aan [geïntimeerde] d.d. 20 november 2006 naar aanleiding van de ontvangst van de (eerste) prijsopgave/offerte van [geïntimeerde]:
"(…)
Algemeen:
De totale eindverantwoording voor de werking van de verwarmings-en ventilatie installatie zal bij de werktuigbouwkundige installateur worden ondergebracht. Daartoe zal na opdracht een overleg plaats dienen te vinden tussen de werktuigbouwkundige en elektrotechnische installateur voor een juiste afstemming van de installatie."
Ervan uitgaande dat de oorzaak van de HD-storingen inderdaad is gelegen in het feit dat de twee geplaatste boilers een te kleine capaciteit hebben voor de warmtepomp, dient te worden beoordeeld of c.q. in hoeverre [geïntimeerde] hiervoor verantwoordelijk is. Daarbij dient als uitgangspunt te worden genomen dat [geïntimeerde] heeft gezocht naar een oplossing van een bouwkundig probleem waarvoor zij niet verantwoordelijk was, namelijk een te kleine ruimte om de in het bestek voorgeschreven boiler te plaatsen. Tevens dient hierbij in aanmerking te worden genomen dat de oplossing die thans in het rapport [Z] wordt aangedragen, een grotere ruimte vereist dan de thans beschikbare ruimte. In dit licht dient te worden beoordeeld of het door [geïntimeerde] voorgestelde alternatief van twee kleinere boilers, gegeven de (te) kleine technische ruimte, de best haalbare oplossing was of dat het voor [geïntimeerde] bij voorbaat duidelijk had moeten zijn dat deze twee kleinere boilers onvoldoende vermogen zouden hebben voor de warmtepomp. Slechts in het laatstbedoelde geval zou sprake kunnen zijn van een tekortkoming aan de zijde van [geïntimeerde], in die zin dat zij een onjuist advies heeft uitgebracht, dan wel dat zij haar waarschuwingsplicht in deze heeft geschonden. In het geval van een eventuele tekortkoming aan de zijde van [geïntimeerde] zou (nader) dienen te worden bezien, of c.q. in hoeverre [X] (mede)verantwoordelijk is voor het gekozen alternatief en of c.q. in hoeverre eventuele fouten van [X], die handelde in opdracht van [appellanten], in de verhouding tussen [geïntimeerde] en [appellanten] voor rekening van [appellanten] dienen te komen.
Het hof zal [appellanten] als de (overwegend) in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het hoger beroep veroordelen (1 ½ punt in tarief II).
De beslissing