Uitspraak
[appellant],
1.[geïntimeerde 1],
[geïntimeerde 1],
[geïntimeerde 2],
1.Het geding in eerste aanleg
5 december 2007 en 27 oktober 2010 van de rechtbank Groningen.
2.Het geding in hoger beroep
3.De feiten
de jaarrekeningen over de jaren 2001, 2002, 2003 en 2004;
het grootboek inclusief rekenschema en kolommenbalans over dezelfde vier jaren;
bankafschriften van rekeningen over de genoemde vier jaren;
kasboeken over de genoemde vier jaren;
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
5.De beoordeling van het hoger beroep
grieven I, III en IVin het principaal appel keren zich tegen de afwijzing van de vordering op de grond dat [appellant] onvoldoende heeft gesteld om toegelaten te worden tot het bewijs van de schade en het causaal verband met het onrechtmatig handelen van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2]. Met
Grief IIwordt betoogd dat [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] (tevens) op grond van bestuurdersaansprakelijkheid aansprakelijk zijn voor de schade.
Grief Bin het incidenteel appel keert zich, kort samengevat, tegen het oordeel van de rechtbank dat [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] als vereffenaars onrechtmatig hebben gehandeld jegens [appellant]. Het hof vindt, gelet op het door partijen gevoerde debat over de aansprakelijkheid van vereffenaars, aanleiding eerst de beide grieven in het incidenteel appel te bespreken.
beidenals vereffenaars moeten worden aangemerkt.
15 december 2004 als actief vermelde bedrag van € 18.403,- ter zake van “deelnemingen in groepsmaatschappijen” als batig saldo is uitgekeerd, terwijl [appellant] als concurrent crediteur onbetaald is gebleven. [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] hebben dat in de conclusie van antwoord gemotiveerd bestreden. Zij voeren aan (conclusie van antwoord sub 9 – 17) dat deze € 18.403,- slechts een deelneming betrof van [beherend vennoot] in [aannemersbedrijf] en dat, nu [beherend vennoot] geen baten meer had, deze deelneming van [beherend vennoot] in [aannemersbedrijf] per saldo niets waard is en geen werkelijk uitkeerbare bate betrof. In deze context hebben [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] erop gewezen dat de rechtbank in het onder 3.13. vermelde vonnis, waarbij het verzoek van [appellant] tot faillietverklaring [aannemersbedrijf] en [beherend vennoot] werd afgewezen, oordeelde dat een deelneming in een groepsmaatschappij niet kan worden aangemerkt als een ‘bate’. [appellant] is daarop bij repliek noch in appel bij memorie van antwoord in incidenteel appel ingegaan, en daaraan verbindt het hof de gevolgtrekking dat [appellant] dit verwijt niet langer handhaaft, althans dat hij dit verwijt niet voldoende (gemotiveerd) heeft onderbouwd tegenover hetgeen daartegen door [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] als verweer is aangevoerd.
in de memorie van grieven in incidenteel appel, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.