In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, betreft het een incident tot verzet tegen een eiswijziging in hoger beroep. De appellante, een hoveniersbedrijf, had in eerste aanleg een vordering ingesteld tegen de geïntimeerden, die bestond uit een bedrag van € 14.342,66 voor onbetaald werk, en andere kosten. De kantonrechter had de vordering van de appellante op de geïntimeerde 2 niet-ontvankelijk verklaard en de vordering op geïntimeerde 1 afgewezen. In hoger beroep heeft de appellante haar vordering vermeerderd met € 1.916,34, wat leidde tot verzet van de geïntimeerden tegen deze eiswijziging. Het hof overweegt dat de inhoudelijke bezwaren van de geïntimeerden tegen de eiswijziging geen doel treffen. De appellante heeft haar eiswijziging tijdig ingediend in de memorie van grieven, en het hof concludeert dat de eiswijziging niet leidt tot onredelijke vertraging of bemoeilijking van de verdediging van de geïntimeerden. Het hof verwerpt daarom het verzet van de geïntimeerden en staat de gewijzigde eis van de appellante toe. De kosten van het incident worden gereserveerd voor de einduitspraak in de hoofdzaak, die naar de rol wordt verwezen voor memorie van antwoord aan de zijde van de geïntimeerden.