ECLI:NL:GHARL:2014:5095

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 juni 2014
Publicatiedatum
25 juni 2014
Zaaknummer
200.137.381-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot verzet tegen eiswijziging in hoger beroep van een hoveniersbedrijf

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, betreft het een incident tot verzet tegen een eiswijziging in hoger beroep. De appellante, een hoveniersbedrijf, had in eerste aanleg een vordering ingesteld tegen de geïntimeerden, die bestond uit een bedrag van € 14.342,66 voor onbetaald werk, en andere kosten. De kantonrechter had de vordering van de appellante op de geïntimeerde 2 niet-ontvankelijk verklaard en de vordering op geïntimeerde 1 afgewezen. In hoger beroep heeft de appellante haar vordering vermeerderd met € 1.916,34, wat leidde tot verzet van de geïntimeerden tegen deze eiswijziging. Het hof overweegt dat de inhoudelijke bezwaren van de geïntimeerden tegen de eiswijziging geen doel treffen. De appellante heeft haar eiswijziging tijdig ingediend in de memorie van grieven, en het hof concludeert dat de eiswijziging niet leidt tot onredelijke vertraging of bemoeilijking van de verdediging van de geïntimeerden. Het hof verwerpt daarom het verzet van de geïntimeerden en staat de gewijzigde eis van de appellante toe. De kosten van het incident worden gereserveerd voor de einduitspraak in de hoofdzaak, die naar de rol wordt verwezen voor memorie van antwoord aan de zijde van de geïntimeerden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.137.381/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 358036 \ CV EXPL 12-5639)
arrest van de eerste kamer van 24 juni 2014 in het incident tot verzet tegen de eiswijziging in de zaak van:
[appellante],
gevestigd te [plaats],
appellante,
verweerster in het incident,
in eerste aanleg: eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
hierna te noemen:
[appellante],
advocaat: mr. R.W. Lagerwaard, kantoorhoudend te Roden,
tegen

1.[geïntimeerde 1],

wonende te [plaats],
hierna: [geïntimeerde 1],
2.
[geïntimeerde 2],
wonende te [plaats],
hierna: [geïntimeerde 2],
geïntimeerden,
eisers in het incident,
in eerste aanleg: gedaagden in conventie, eisers in reconventie,
hierna gezamenlijk te noemen:
[geïntimeerden],
advocaat: mr. J.M. Pol, kantoorhoudend te Assen.

1.Het geding in eerste instantie

1.1
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis van 4 juni 2013 van de rechtbank Noord-Nederland, afdeling privaatrecht, locatie Assen (hierna: de kantonrechter).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij exploot van 30 augustus 2013 is door [appellante] hoger beroep ingesteld van voormeld vonnis met dagvaarding van [geïntimeerden] tegen de zitting van 26 november 2013.
2.2
[appellante] heeft een memorie van grieven (met 67 producties) genomen. In de memorie van grieven is aangegeven dat [appellante] haar vordering op [geïntimeerden] vermeerdert met € 1.916,34 (incl. btw). De conclusie van de memorie van grieven luidt:
"(...) bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis gewezen onder zaaknummer/rolnummer 358036 \ CV EXPL 12-5639 (...) te vernietigen, daaronder uitdrukkelijk begrepen het toewijzen van de vorderingen van [appellante] Groep, met inachtneming van de vermeerdering van eis zijdens [appellante] Groep en opnieuw rechtdoende in volle omvang, alsmede het niet-ontvankelijk verklaren van [geïntimeerden] in haar vorderingen, dan wel de afwijzing van de vorderingen van [geïntimeerden], met veroordeling van [geïntimeerden] in de proceskosten in beide instanties te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf 14 dagen na de datum van het arrest tot aan de dag der algehele voldoening."
2.3
[geïntimeerden] hebben een akte uitlating vermeerdering eis genomen, waarin zij zich verzetten tegen de eisvermeerdering door [appellante].
2.4
[appellante] heeft een incident antwoordconclusie genomen.
2.5
Partijen hebben arrest gevraagd in het incident en zij hebben daartoe de stukken overgelegd. De antwoordconclusie van [appellante] ontbreekt in het procesdossier van [geïntimeerden], zodat het zich hof voor dat gedingstuk heeft verlaten op het procesdossier van [appellante].

3.De feiten, het geschil en de beslissing in eerste aanleg

3.1
Het gaat in de onderhavige zaak in het kort om het volgende.
3.2
[appellante] exploiteert een hoveniersbedrijf. Bij brief van 12 april 2010 heeft [appellante] een offerte voor een tuinaanleg gezonden aan [geïntimeerden] De offerte sluit op een bedrag van € 145.194,86 (incl. btw). De offerte is op 12 mei 2010 door [geïntimeerde 1] voor akkoord getekend.
3.3
Ten tijde van de oplevering van het werk in januari 2011 zijn tussen [appellante] en [geïntimeerde 1] (c.s.) meningsverschillen ontstaan over het in rekening gebrachte meerwerk en over de kwaliteit van het geleverde werk. De facturen van [appellante] zijn gedeeltelijk niet betaald door [geïntimeerde 1] en/of [geïntimeerde 2].
3.4
[appellante] heeft een derde ingeschakeld ([X]; hierna: [X]) om het uitgevoerde werk te beoordelen. Door ing. [X], registertaxateur VRT van [X], is op 18 november 2011 een rapport uitgebracht, waarvan de eindconclusie luidt:
"De tuin bij [geïntimeerde 1] is overwegend goed aangelegd. De tekortkomingen die voor rekening van [appellante] (hof: [appellante]) zijn aangemerkt, zijn in het hier bovenstaande genoemd en dienen door [appellante] te worden hersteld
Wat betreft het door [appellante] gedeclareerde meerwerk is mijn beoordeling dat een bedrag van € 29.813,92 inclusief btw terecht is. Dit bedrag is dus € 1.916,34 (...) minder dan [appellante] in zijn eindafrekening van 28 oktober 2010 heeft gedeclareerd.
Het door [geïntimeerde 1] achtergehouden bedrag van € 16.259,00 minus het door [X] Linde10 als onterecht gedeclareerd meerwerk van € 1.916,34 betekent dat [geïntimeerde 1] nog € 14.342,66 aan [appellante] dient te betalen. Dit bedrag staat niet in verhouding tot het bedrag dat voor het geleverde meerwerk voor materialen en arbeid nog door [geïntimeerde 1] betaald dient te worden. Ik stel voor om een bedrag van € 3.500,00 (=25% van 14 mille) in te houden tot aan de datum dat [appellante] het herstelwerk zal hebben uitgevoerd."
3.5
Verdere correspondentie heeft niet tot een oplossing geleid, waarna [appellante] [geïntimeerden] in rechte heeft betrokken. [appellante] heeft in eerste aanleg (in conventie) betaling door [geïntimeerden] gevorderd van € 14.342,66 (het door [X] genoemde bedrag), € 3.132,67 (de kosten voor het inschakelen van [X]) en € 700,- aan buitengerechtelijke incassokosten, één en ander vermeerderd met rente en kosten.
3.6
[geïntimeerden] hebben verweer gevoerd en in reconventie (partiële) ontbinding van de tussen partijen geldende overeenkomst gevorderd en veroordeling van [appellante] tot betaling van € 35.529,33 ten titel van schadevergoeding en € 4.586,93 ten titel van onverschuldigde betaling, één en ander vermeerderd met rente en kosten.
3.7
In het bestreden vonnis heeft de kantonrechter in conventie de vordering van [appellante] op [geïntimeerde 2] niet-ontvankelijk verklaard en de vordering van [appellante] op [geïntimeerde 1] afgewezen. In reconventie heeft de kantonrechter [geïntimeerde 2] niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering en [appellante] veroordeeld om aan [geïntimeerde 1] te betalen € 34.696,85 en € 4.586,93, vermeerderd met de wettelijke rente. [appellante] is door de kantonrechter in de proceskosten van [geïntimeerde 1] verwezen, zowel in conventie als in reconventie.

4.De beoordeling in het incident tot verzet tegen de eiswijziging

4.1
Ter toelichting van haar eisvermeerdering heeft [appellante] aangegeven dat zij thans het gehele bedrag vordert dat door [geïntimeerden] onbetaald is gelaten en niet slechts het op basis van het rapport van [X] gedane minnelijke aanbod om de zaak op te lossen tegen betaling van € 14.342,66.
4.2
[geïntimeerden] verzetten zich tegen de eiswijziging met de stelling dat [appellante] de conclusies van het rapport van [X] tot de hare heeft gemaakt (randnr. 8 van de inleidende dagvaarding). Ook in de memorie van grieven wordt het rapport van [X] door [appellante] gebruikt ter onderbouwing van haar stellingen, zodat [appellante] niet méér kan vorderen dan in het rapport van [X] is aangegeven, aldus [geïntimeerden]
4.3
[appellante] stelt zich in haar incident antwoordconclusie op het standpunt dat de bezwaren van [geïntimeerden] dienen te worden verworpen.
4.4
Het hof overweeft dat op grond van art. 130 lid 1 Rv juncto art. 353 lid 1 Rv aan [appellante] de bevoegdheid toekomt haar eis of de gronden daarvan te wijzigen. De toelaatbaarheid van een eiswijziging moet, zo nodig ambtshalve, mede worden beoordeeld in het licht van de herstelfunctie van het hoger beroep. De grenzen van het toelaatbare worden echter overschreden, indien de eiswijziging leidt tot onredelijke vertraging van het geding en/of tot onredelijke bemoeilijking van de verdediging.
4.5
De bevoegdheid om de eis of de gronden daarvan te wijzigen is in hoger beroep in die zin beperkt, dat de eiswijziging niet later dan bij memorie van grieven of antwoord dient plaats te vinden. Dit geldt ook als de vermeerdering van eis slechts betrekking heeft op de grondslag van hetgeen ter toelichting van de vordering door de oorspronkelijk eiser is gesteld. Op deze "in beginsel strakke regel" kunnen onder omstandigheden uitzonderingen worden aanvaard, met name indien de wederpartij ondubbelzinnig erin heeft toegestemd dat de verandering of vermeerdering van eis plaatsvindt, of indien de aard van het geschil meebrengt dat in een later stadium nog zodanige verandering of vermeerdering van eis kan plaatsvinden. Voorts kan in het algemeen een verandering of vermeerdering van eis na het tijdstip van de memorie van grieven of antwoord toelaatbaar zijn, indien daarmee aanpassing wordt beoogd aan eerst na dat tijdstip voorgevallen of gebleken feiten en omstandigheden en de eisverandering of -vermeerdering ertoe strekt te voorkomen dat het geschil aan de hand van inmiddels achterhaalde of onjuist gebleken (juridische of feitelijke) gegevens zou moeten worden beslist, of dat - indien dan nog mogelijk - een nieuwe procedure zou moeten worden aangespannen om het geschil alsnog aan de hand van de juiste en volledige gegevens te kunnen doen beslissen. Onverkort blijft dan gelden dat de eisverandering of -vermeerdering niet in strijd mag komen met de eisen van een goede procesorde (zie o.a. HR 20 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC4959, HR 19 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI8771 en HR 23 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ7064).
4.6
Het hof stelt vast dat de eiswijziging voldoet aan de in 4.5 vermelde "in beginsel strakke regel", nu [appellante] haar eiswijziging in de memorie van grieven heeft opgenomen en toegelicht. Het geding in hoger beroep wordt in zoverre dan ook niet vertraagd door de eiswijziging.
4.7
Voor zover in de argumenten van [geïntimeerden] besloten ligt dat [appellante] ten onrechte geen goede verklaring heeft gegeven waarom zij haar vordering vermeerdert tot een bedrag dat hoger is dan waarvoor het rapport van [X] grondslag biedt, geldt dat [appellante] daartoe niet gehouden is. Zelfs indien de eiswijziging zou betekenen dat [appellante] in hoger beroep een standpunt inneemt dat haaks staat op hetgeen zij in eerste aanleg heeft bepleit, is dit toegestaan (HR 8 december 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA8895).
4.8
Voor zover in de bezwaren van [geïntimeerden] inhoudelijke argumenten besloten liggen die erop neerkomen dat niet voor toewijzing in aanmerking komt hetgeen [appellante] thans méér vordert dan in eerste aanleg, gaat dit de grenzen van dit incident te buiten. Het hof zal deze stellingen van [geïntimeerden] betrekken bij de beoordeling van de hoofdzaak.
4.9
In de bezwaren van [geïntimeerden] ziet het hof dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat zij door de eiswijziging van [appellante] onredelijk in haar verdediging worden bemoeilijkt en/of dat het geding er onredelijk door zal worden vertraagd. Ook ambtshalve ziet het hof geen grond voor een dergelijk oordeel.
4.1
De conclusie luidt dat het verzet van [geïntimeerden] tegen de eiswijziging zal worden verworpen. Het hof zal in hoger beroep derhalve recht doen op de gewijzigde eis van [appellante].
4.11
De beslissing omtrent de kosten van het incident zal worden gereserveerd tot de einduitspraak. De hoofdzaak zal naar de rol worden verwezen om voort te procederen.
De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
in het incident tot verzet tegen de eiswijziging
verwerpt de bezwaren van [geïntimeerden] tegen de eiswijziging van [appellante];
bepaalt dat over de kosten van het incident zal worden beslist bij einduitspraak in de (hoofd)zaak;
in de hoofdzaak
verwijst de (hoofd)zaak naar de rol van
dinsdag 5 augustus 2014voor memorie van antwoord aan de zijde van [geïntimeerden]
Dit arrest is gewezen door mr. K.E. Mollema, mr. J.H. Kuiper, en mr. L. Groefsema, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 24 juni 2014.