Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
25 maart 2014
[Z](hierna: belanghebbende),
1.Ontstaan en loop van het geding
fl. 219.199 (€ 99.468). Tevens is een bedrag van fl. 94.351 (€ 42.815) aan heffingsrente in rekening gebracht.
24 december 2013, verzocht om uitstel van de termijn om bewijs te leveren. Het Hof heeft de Inspecteur in de gelegenheid gesteld uiterlijk op 23 januari 2014 het gevraagde bewijs te leveren.
2.Feiten
nietde bedoeling. De (navorderings)aanslagen dienen immers – zoals te doen gebruikelijk – te worden opgelegd aan (het adres van) de belastingplichtige zelf. Tegen de rechtstreekse toezending van kopieën hebben wij uiteraard geen bezwaar; integendeel.”
[X] mee met onze uitstelregeling.”
3.Geschil
4.Overwegingen
mr. [C]. Belanghebbende betoogt dat mr. [C] niet bevoegd was tot het aantekenen van het onderhavige hoger beroep.
BNB 1990/177). De bewijslast dat de datum van terpostbezorging ná de dagtekening van het aanslagbiljet ligt, rust op belanghebbende (vgl. HR 7 juni 1995, nr. 29.978, ECLI:NL:HR:1995:AA1601, BNB 1995/266).
VB 1999 tijdig zijn vastgesteld.
C-157/08, BNB 2009/222, heeft het Hof van Justitie antwoord gegeven op vragen gesteld door de Hoge Raad bij arresten van 21 maart 2008, nrs. 43.050 en 43.670, ECLI:NL:HR:2008:BA8179 en BC7249, BNB 2008/159 en 160. Die vragen betroffen de verenigbaarheid van de termijn van artikel 16, lid 4, AWR met (onder meer) artikel 63 VWEU (vrijheid van kapitaalverkeer).
5.Proceskosten
6.Beslissing
€ 487.
mr. B.F.A. van Huijgevoort, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Riethorst als griffier.
25 maart 2014.
binnen zes wekenna de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij