In deze zaak gaat het om een incident tot verzet tegen een eiswijziging in hoger beroep. De appellant, een cliënt, verwijt zijn makelaar dat deze hem heeft aangezet tot het uitbrengen van een te hoog bod op een pand. In eerste aanleg heeft de rechtbank Groningen op 3 november 2010 de vorderingen van de appellant afgewezen. In hoger beroep heeft de appellant de taxatie van het pand door zijn makelaar aan zijn vorderingen toegevoegd. Het hof heeft geoordeeld dat de eiswijziging van de appellant niet in strijd is met de goede procesorde. De appellant heeft in hoger beroep zijn eis en de grondslag daarvan gewijzigd, waarbij hij de taxatie van het pand door de makelaar als nieuw element heeft ingebracht. Het hof heeft vastgesteld dat de eiswijziging niet leidt tot onredelijke vertraging van het geding en dat de appellant niet gehouden is om een verklaring te geven voor de koerswijziging in zijn standpunt. De eiswijziging is toegestaan, omdat deze samenhang vertoont met het partijdebat in eerste aanleg. Het hof heeft het verzet van de geïntimeerden tegen de eiswijziging ongegrond verklaard en de zaak verwezen naar de rol voor memorie van antwoord aan de zijde van de geïntimeerden.