In deze zaak gaat het om de navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en vermogensbelasting van belanghebbende, opgelegd door de Inspecteur van de Belastingdienst. De navorderingsaanslagen zijn opgelegd op basis van gegevens die door de Belgische autoriteiten zijn verstrekt in het kader van een spontane uitwisseling van inlichtingen. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslagen, maar de Inspecteur heeft het bezwaar afgewezen. De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep is gegaan.
Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft op 18 februari 2014 uitspraak gedaan. Het Hof oordeelt dat de navorderingsaanslagen niet binnen de wettelijk vereiste termijn zijn opgelegd. De Inspecteur heeft zich beroepen op een verlengde navorderingstermijn, maar het Hof oordeelt dat de Inspecteur niet voortvarend heeft gehandeld. De ontvangst van de gegevens van de Belgische autoriteiten in februari 2005 wordt als het moment beschouwd waarop de belastingautoriteiten beschikten over aanwijzingen voor de navorderingsaanslagen. Het Hof concludeert dat de Inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat de navorderingsaanslagen binnen de vereiste termijn zijn opgelegd.
Daarnaast heeft belanghebbende aanspraak gemaakt op immateriële schadevergoeding vanwege de lange duur van de procedure. Het Hof oordeelt dat de redelijke termijn niet is overschreden en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd, en de navorderingsaanslagen en de uitspraken op bezwaar worden vernietigd. De Inspecteur wordt veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende.