4.7Daartoe is namelijk mede van belang hetgeen [appellante] daarover tegenover de politie heeft verklaard, (in het stam proces-verbaal) zakelijk weergegeven:
p. 45, tweede helft:
[medegedaagde 2] ging eigenlijk vanaf het begin dat hij [naam dochter] niet mocht, praten over het afmaken van [naam dochter]. Hij had haar, [appellante], verteld dat hij alle plannen om [naam dochter] te vermoorden met [medegedaagde 1] had besproken, zoals het uiteindelijk is gebeurd. [medegedaagde 2] had haar ook over een plan verteld om [naam dochter] pillen toe te dienen, zodat [naam dochter] zou overlijden aan een overdosis.
De dinsdag voor haar verjaardag, dus voor [datum verjaardag] 2003 hoorde zij dat [medegedaagde 2] tegen [medegedaagde 1] zei: "[appellante] wil [naam dochter] ook dood" of iets wat daarop leek. [medegedaagde 2] wilde toen dat zij ook tegen [medegedaagde 1] zou zeggen dat zij [naam dochter] dood wilde hebben. Zij had toen ook tegen [medegedaagde 1] gezegd dat zij [naam dochter] dood wilde hebben, maar niet met de bedoeling dat zij dat ook echt wilde, maar omdat zij eigenlijk niets anders durfde te zeggen. Het was voor haar een beetje voor de gein gezegd. Hierna hadden [medegedaagde 2] en [medegedaagde 1] het er vaker over gehad om [naam dochter] dood te maken.
p. 46, tweede helft:
Op een woensdagmiddag (mogelijk 12 november 2003) hoorde zij [medegedaagde 2] zeggen dat het jammer was dat zij de pillen nog niet hadden, waarmee hij doelde op het plan om [naam dochter] door middel van drugs om het leven te brengen.
Over het chatgesprek van 12 november 2003 tussen haar en [medegedaagde 2]:
(inhoudend p. 40/41:
[medegedaagde 2]:
toen ik zij kom we gaan hier da shit oproken bij die brug ik wou haar daar pakken en dan weggaan, was zo boos, maar ik kon me betje inhouden (helpt wel tot 10 tellen) ik ga me aan mij plan houden weet je.
[appellante]:
wou je dat daar doen? Vandaag?
[medegedaagde 2]:
jah. Ik ging kapot van binnen man.
[appellante]:
maar egt ik smeek je ik wil niet dat het gebeurd waar ik bij ben ok. [medegedaagde 2]. Ik wil da egt niej.)
p. 49, eerste helft:
[medegedaagde 2] had in dit gesprek met "het daar pakken bij de brug" bedoeld het slaan of vermoorden van [naam dochter]. Zij, [appellante], had met dit gesprek toen willen zeggen dat zij niet wilde hebben dat [medegedaagde 2] [naam dochter] zou pakken waar zij bij was en dat met "pakken" bedoeld kon zijn het afmaken van [naam dochter]. Zij had dit toen echter van [medegedaagde 2] niet serieus genomen. Zij weet niet waarom zij [medegedaagde 2] toen had gesmeekt om er niet bij te zijn, terwijl zij het niet serieus had opgevat.
Zij zag het chatgesprek over de brug waar [medegedaagde 2] [naam dochter] wilde afmaken niet als een plan, maar als een verhaal dat [medegedaagde 2] gewoon tegen haar vertelde. Ze zag het verhaal met de pillen meer als een plan.
p. 47, tweede helft:
Op vrijdag 14 november 2003 heeft zij de pillen gezien, maar wist niet precies wat voor pillen het waren. Zij wist wel dat het de bedoeling was om [naam dochter] met behulp van pillen dood te maken. Zij, [medegedaagde 2] en [medegedaagde 1] zouden de pillen in [naam dochter]’s drankje doen. Dit zou moeten lijken op een zelfingenomen overdosis. Eerst had zij verklaard dat [medegedaagde 2] [naam dochter] een overdosis wilde toedienen, maar nu kan zij verklaren dat zij wist dat het de bedoeling was om [naam dochter] te vermoorden. Haar aandeel zou zijn dat zij één pil op [naam dochter]’s kamer moest leggen. Dit zou ervoor zorgen dat het er op zou blijken dat [naam dochter] drugs gebruikte. Zij vond het wel goed, maar het was niet de bedoeling om het ook echt te doen. Zij dacht dat het toch niet waar was.
p. 50, tweede helft:
[naam dochter] had haar die avond van vrijdag 14 november 2003 verteld dat [medegedaagde 2] tegen haar, [naam dochter], had gezegd dat hij haar ([naam dochter]) en [appellante] wilde vermoorden.
p. 52, tweede helft:
[naam dochter] vertelde haar dat [medegedaagde 2] op zaterdagavond 15 november 2003 tegen haar aan lag, haar bij de keel had gegrepen en op een bepaalde plek meer druk had uitgeoefend. [naam dochter] was flauwgevallen. Of dat door de handeling van [medegedaagde 2] was gekomen, weet zij, [appellante], niet. [naam dochter] vond dit gedrag van [medegedaagde 2] vreemd. Zij had van [naam dochter] begrepen dat dit in de auto was gebeurd.
p. 54, midden:
Zondag 16 november 2003 vertelde [medegedaagde 2] haar dat hij [naam dochter] zou vertellen dat zij naar autoraces zouden gaan, maar in werkelijkheid zouden zij [naam dochter] gaan afmaken. Zij, [appellante], belde hierna met [naam dochter]. [naam dochter] bleek al te weten dat zij met [medegedaagde 2] naar autoraces zou gaan kijken.
Zij, [appellante], wist wel van het plan van [medegedaagde 2] om [naam dochter] zondag 16 november 2003 om het leven te brengen, maar weet niet meer precies of [medegedaagde 2] had gezegd hoe hij [naam dochter] zou gaan afmaken. Zij heeft wel op die zondag met [medegedaagde 2] over "[naam dochter] doodmaken "gesproken. Zij had op die zondag van [medegedaagde 2] begrepen dat hij [naam dochter] op die zondag wilde afmaken. Zij wist niet hoe [medegedaagde 2] [naam dochter] zou vermoorden.
p. 56, eerste helft:
Zij wist die zondagavond 16 november 2003 wel dat het eigenlijk de bedoeling van [medegedaagde 2] was om [naam dochter] op die zondag te vermoorden, want dat had [medegedaagde 2] haar die zondag via de telefoon gezegd. Zij nam dit alleen niet serieus.