ECLI:NL:GHAMS:2025:1417

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 april 2025
Publicatiedatum
2 juni 2025
Zaaknummer
23/699
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WOZ-waarde van een woning in Haarlem

Op 24 april 2025 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de WOZ-waarde van een woning in Haarlem. De belanghebbende, vertegenwoordigd door mr. A. Bakker, had hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, die de WOZ-waarde van de woning had vastgesteld op € 396.000. De heffingsambtenaar van de gemeente Haarlem had eerder de waarde vastgesteld op € 415.000, maar deze was verlaagd na bezwaar. De rechtbank had het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarna de belanghebbende in hoger beroep ging.

Tijdens de zitting op 8 april 2025 was de belanghebbende niet aanwezig, noch zijn gemachtigde, die zich had afgemeld voor andere zaken. Het Hof besloot de zaak toch te behandelen. De rechtbank had vastgesteld dat de woning, een tussenwoning uit 1890, een inhoud van ongeveer 222 m³ had en op een perceel van 119 m² was gelegen. Het geschil in hoger beroep betrof de vraag of de WOZ-waarde te hoog was vastgesteld. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk had gemaakt dat de waarde niet te hoog was vastgesteld en dat de vergelijkingsobjecten voldoende vergelijkbaar waren met de woning. De rechtbank had de waarde in stand gehouden en het Hof bevestigde deze uitspraak, waarbij het belang van een voortvarende behandeling van de zaak werd benadrukt.

De uitspraak van het Hof is openbaar gemaakt en beide partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. De beslissing van het Hof is gedaan door een meervoudige kamer van de belastingkamer, met C.J. Hummel als voorzitter.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 23/699
24 april 2025
uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X], wonende te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: mr. A. Bakker)
tegen de uitspraak van 20 juni 2023 in de zaak met kenmerk HAA 21/6965 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Haarlem, de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking als bedoeld in artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [straat 1] te [Z] (hierna: de woning) voor het kalenderjaar 2021 vastgesteld op
€ 415.000.
1.2.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar de WOZ-waarde verminderd tot
€ 396.000.
1.3.
Het tegen die uitspraak ingestelde beroep heeft de rechtbank ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak tijdig hoger beroep ingesteld en dat hoger beroep aangevuld bij brief van 28 augustus 2023. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 april 2025. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (belanghebbende wordt in de uitspraak van de rechtbank aangeduid als ‘eiser’):
“1. Eiser is genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van de woning. De woning is een tussenwoning uit bouwjaar 1890 met een dakkapel en een serre. De inhoud van de woning is ongeveer 222 m³ en beschikt over een aanbouw van 30 m³ en is gelegen op een perceel met een oppervlakte van 119 m².”
2.2.
Het Hof gaat uit van de hiervoor vermelde feiten.

3.Geschil in hoger beroep

Evenals in eerste aanleg is in hoger beroep in geschil of de WOZ-waarde te hoog is vastgesteld.

4.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft het volgende overwogen (de heffingsambtenaar wordt in de uitspraak van de rechtbank aangeduid als ‘verweerder’):

De waarde van de woning6. Op grond van artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ, wordt de waarde van een onroerende zaak bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij heeft als waarde te gelden de waarde in het economische verkeer. Dat is de prijs die bij aanbieding ten verkoop op de voor die onroerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde voor de onroerende zaak zou zijn betaald.
7. Op grond van artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a, van de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet waardering onroerende zaken wordt de waarde, bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ, voor woningen bepaald door middel van een methode van systematische vergelijking met woningen waarvan marktgegevens beschikbaar zijn.
8. Op verweerder rust de last aannemelijk te maken dat hij de waarde niet te hoog heeft vastgesteld. Voor de beoordeling of verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde niet te hoog is vastgesteld, is van belang of de vergelijkingsobjecten voldoende vergelijkbaar zijn met de woning, en indien dit het geval is, of verweerder voldoende rekening heeft gehouden met de verschillen tussen de woning en de vergelijkingsobjecten.
9. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de door verweerder ter onderbouwing van de waarde gebruikte vergelijkingsobjecten, wat betreft type, uitstraling, bouwjaar en ligging voldoende vergelijkbaar met de woning. Weliswaar vertonen de vergelijkingsobjecten verschillen met de woning, maar deze zijn niet zo groot dat de vergelijkingsobjecten niet bruikbaar zijn. De verkoopprijzen van deze vergelijkingsobjecten kunnen derhalve worden gebruikt ter onderbouwing van de waarde van de woning. Bij de waardevaststelling moet wel voldoende rekening worden gehouden met de verschillen tussen de woning en de vergelijkingsobjecten.
10. Verweerder dient vervolgens aannemelijk te maken dat met de verschillen tussen de referentieobjecten en de woning voldoende rekening is gehouden. Eisers stelling dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de gedateerde hal, de ondoelmatigheid van de hal en de lekkageplek in de badkamer van de woning slaagt niet. Eiser verwijst daartoe naar de door hem overgelegde foto’s. Verweerder heeft deze stelling betwist en daarbij gesteld dat de door eiser genoemde gebreken niet uitzonderlijk zijn in de betreffende wijk. Verweerder heeft de kwaliteit van de woning als matig gekwalificeerd. Nu voor de woning een waarde per kubieke meter geldt van € 615,- . Dit is lager dan de waarde per kubieke meter van de vergelijkingsobjecten [straat 2] en [straat 3] , waarvan de kwaliteit eveneens als matig is aangeduid. Hierom kan niet worden gesteld dat verweerder met de aanwezige verschillen in staat van onderhoud en kwaliteit van de opstal bij de waardebepaling onvoldoende rekening heeft gehouden. De afwezigheid van een berging is een omstandigheid die vaak voorkomt in [Z] . Eventuele last als gevolg van de afwezigheid van een berging geldt ook voor de vergelijkingsobjecten [straat 4] 78 en [straat 4] 144. Derhalve moet deze eventuele last geacht worden te zijn verdisconteerd in de verkoopcijfers die voor deze onroerende zaken zijn gerealiseerd en daarmee in de vastgestelde waarde van de woning. De rechtbank oordeelt dat niet kan worden gesteld dat verweerder met de aanwezige verschillen in staat van onderhoud en kwaliteit van de opstal bij de waardebepaling onvoldoende rekening heeft gehouden. Gelet hierop kan niet worden gezegd dat de aan de woning toegekende waarde in een onjuiste verhouding staat tot de waarden van de vergelijkingsobjecten. Verweerder heeft voldaan aan de op hem liggende bewijslast dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld.
11. Voorts zijn door eiser naar het oordeel van de rechtbank geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht die tot de conclusie zouden moeten leiden dat verweerder de onderhavige waarde te hoog heeft vastgesteld. Verweerder heeft aannemelijk gemaakt dat met de verschillen tussen de woning en de vergelijkingsobjecten voldoende rekening is gehouden.
Conclusie12. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. Van strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel, het motiveringsbeginsel of enig ander beginsel van behoorlijk bestuur is de rechtbank niet gebleken. Dit betekent dat de vastgestelde WOZ-waarde van de woning in stand blijft. Het beroep is ongegrond.”

5.Beoordeling van het geschil

5.1.1.
De gemachtigde is door het Hof uitgenodigd voor de behandeling van zes zaken van verschillende belanghebbenden op 8 april 2025. Vier uitnodigingen hebben betrekking op de behandeling van zaken in de ochtend door een enkelvoudige kamer (EK). Twee uitnodigingen hebben betrekking op de behandeling van zaken in de middag [waaronder de onderwerpelijke zaak] door een meervoudige kamer (MK). Op het aanvangstijdstip van de onderhavige zaak is belanghebbende, noch zijn gemachtigde verschenen. Door de griffier is vastgesteld dat de gemachtigde op regelmatige wijze is uitgenodigd. Bij de bode en bij de griffie is nagegaan of van de gemachtigde een bericht was ontvangen, hetgeen niet het geval was. De voorzitter heeft daarop nog tien minuten gewacht en vervolgens de zaak ter zitting behandeld in aanwezigheid van de heffingsambtenaar.
5.1.2.
In de ochtend van 8 april 2025 heeft de gemachtigde het volgende bericht (het bericht) in het digitale toegangssysteem van het Hof (DT) geplaatst.
“Rotterdam, 8 april 2025
Betreft: afzeggen zittingen in verband met dringende reden inzake de hoger beroepschriften met de kenmerken: BK/BK-AMS 23/00456, [bedrijf 1] , BK/BK-AMS 23 00459, [bedrijf 2] , BK/BK AMS 23 00458, [bedrijf 3] en BK/BK AMS 23 00700, [bedrijf 4]
Edelgrootachtbaar college, Helaas kan ik om een dringende persoonlijke reden vandaag niet verschijnen. Wellicht kunnen de zittingen worden verzet inzake: BK/BK AMS 23 00458, [bedrijf 3] en BK/BK AMS 23 00700, [bedrijf 4] . Excuses voor het ongemak. Tenslotte verzoekt eiseres de ontvangst van dit schrijven te bevestigen.”
Dit bericht is door de gemachtigde in DT ingediend uitsluitend in het dossier van een zaak die in de ochtend (EK) zou worden behandeld. De zetel van de MK heeft van dit bericht pas kennisgenomen nadat het onderzoek ter zitting was gesloten.
5.2.
Het Hof ziet in het bericht geen aanleiding tot heropening van het onderzoek. Redengevend daarvoor is dat de gemachtigde, door het bericht niet in te dienen onder het zaaknummer van het onderwerpelijke dossier en verder geen contact te zoeken, er zelf debet aan is geweest dat van zijn bericht niet tijdig kennis is genomen. Een verzoek dat hierdoor pas ter kennis van de zetel komt nadat de zittingsbehandeling heeft plaatsgevonden, is in beginsel (zeer bijzondere omstandigheden daargelaten) te laat gedaan. Zo de gemachtigde heeft gemeend dat een bericht ingediend in een zaak die in de ochtend (EK) zou worden behandeld, ook toereikend zou zijn voor de zaken die in de middag (MK) zouden worden behandeld, wordt hij daarin niet gevolgd. Voor iedere zaak waarvoor een uitnodiging is verzonden dient een bericht te worden ingediend onder het zaaknummer van het desbetreffende dossier. Nog daargelaten dat de gemachtigde door het gebruik van het woord ‘wellicht’ in zijn bericht, het Hof slechts de suggestie aan de hand doet om de za(a)k(en) te verzetten; het Hof leest hierin geen duidelijk en stellig verzoek tot aanhouding. Bovendien kan het Hof uit het bericht niet afleiden waarin de ‘dringende persoonlijke reden’ is gelegen, zodat op grond daarvan niet kan worden beoordeeld of sprake is van een gewichtige reden die een aanhouding (of heropening) rechtvaardigt. Gelet hierop en op de aan het Hof gelaten keuze om de zaak al dan niet te verzetten, heeft het Hof het belang van een voortvarende behandeling van de zaak, in dezen zwaarder laten wegen.
5.3.
Voor zover belanghebbende in dit hoger beroep standaardgrieven heeft aangevoerd die door het Hof in eerdere uitspraken reeds zijn verworpen, verwijst het Hof voor zijn oordeel in dezen daarnaar:
Gronden
Modelmatig, inzage en artikel 8:42 Awb: de vraag of de transactiegegevens van alle referenties die in de modelmatige waardebepaling zijn gehanteerd behoren tot de op de zaak betrekking hebbende stukken, zodat de heffingsambtenaar deze voorafgaand aan het horen in de bezwaarfase ter inzage van belanghebbende had moeten leggen (zie artikel 7:4, lid 2, Awb) en in (hoger) beroep in had moeten brengen (zie artikel 8:42, lid 1, Awb), beantwoordt het Hof ontkennend.
r.o. 5.4.5. en 5.5.1 e.v.
Referentiepanden: het staat de heffingsambtenaar vrij om in een procedure over een WOZ-waarde de juistheid van die waarde te onderbouwen met gegevens van een beperkt aantal rond de waardepeildatum gerealiseerde verkopen. Deze werkwijze is niet in strijd met het verbod van willekeur, noch met het vertrouwensbeginsel.
r.o. 5.6
iWOZ-kaarten en bouwtekeningen: de iWOZ-kaarten en bouwtekeningen van de (vergelijkings)objecten behoren niet tot de op de zaak betrekking hebbende stukken als bedoeld in artikel 8:42 Awb. De heffingsambtenaar is niet verplicht deze gegevens over te leggen.
r.o. 5.5.1. en 5.5.2
Inhoud en kenmerken van de (referentie)objecten: belanghebbende betwist - bij gebrek aan wetenschap - de inhoud en kenmerken van de (referentie)objecten. De grief faalt. Belanghebbende, op wie in zoverre de bewijslast rust, kan daarbij niet volstaan met een betwisting bij gebrek aan wetenschap.
r.o. 5.5.2
Indexering: indexatie is niet meer dan een hulpmiddel om de waarde inzichtelijk te maken. De aan
hulpmiddelenten grondslag liggende gegevens, behoren niet tot de in artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ bedoelde gegevens. Daar komt bij dat uit de gegevens vermeld in de matrix kan worden afgeleid tot welk bedrag is geïndexeerd. Er is dus geen sprake van een onbekende factor bij de waardevaststelling.
r.o. 5.6.1
Matrix: omdat de matrix pas is opgemaakt in de beroepsfase heeft zij niet ten grondslag gelegen aan de WOZ-beschikking zodat dit gegeven niet op grond van artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ in de bezwaarfase had moeten worden verstrekt.
r.o. 5.3.3
5.4.1.
Belanghebbende herhaalt in hoger beroep dat er in bezwaar stukken zijn opgevraagd die niet zijn verstrekt. De grief faalt. Ter toelichting van dit oordeel dient het volgende. De heffingsambtenaar heeft verklaard - onder verwijzing naar een met de toenmalige gemachtigde gevoerde e-mailwisseling - dat zijn verstrekt: het taxatieverslag (toegezonden met de ontvangstbevestiging van het bezwaar), de kavelmodellen, rekenkundige opbouw van de waarde en de KOUDV-factoren (toegezonden op 8 juni 2021). De aldus verstrekte informatie stemt overeen met de informatie die is opgevraagd in het bezwaarschrift, zodat van een tekortkoming reeds om deze reden geen sprake is.
5.4.2.
Belanghebbendes betoog in hoger beroep dat de heffingsambtenaar het motiveringsbeginsel heeft geschonden nu hij de klachten die naar voren zijn gebracht in het hoorgesprek, onvoldoende heeft geadresseerd in de uitspraak op bezwaar, faalt. Ingevolge artikel 7:7 van de Awb wordt van het horen in bezwaar een verslag gemaakt. Tot de gedingstukken behoort een verslag van de hoorzitting. Het verslag mag een beknopte en zakelijke weergave vormen van hetgeen is aangevoerd. Het Hof merkt op dat naar aanleiding van het bezwaarschrift, de waarde is verlaagd. Op grond van artikel 7:12 van de Awb dient de beslissing op het bezwaar te berusten op een deugdelijke motivering. Anders dan belanghebbende stelt, voldoet de uitspraak op bezwaar aan deze eis. Van schending van art. 7:12 of 7:7 Awb is geen sprake.
Waardering van de woning
5.5.
Hetgeen de rechtbank heeft overwogen in r.o. 6 tot en met 12 van haar uitspraak – zoals hierboven geciteerd – acht het Hof juist. Het Hof neemt die overwegingen over en maakt deze tot de zijne. Het Hof overweegt in aanvulling daarop als volgt.
5.6.
Belanghebbende bepleit ook in hoger beroep een waarde van € 356.000. Ter onderbouwing van die waarde wijst hij in hoger beroep op de verkopen van [straat 6] , [straat 3] en [straat 5] . Ten aanzien van [straat 3] (op 29 augustus 2019 verkocht voor € 415.000) overweegt het Hof dat deze woning reeds als vergelijkingsobject in de matrix van de heffingsambtenaar is verwerkt. Daaruit valt af te leiden dat de waarde per kubieke meter van dit object hoger is dan de waarde per kubieke meter van de woning. Deze verkoop geeft daarom geen aanleiding tot verlaging van de waarde.
5.7.
Ten aanzien van [straat 5] (op 2 november 2020 verkocht voor € 337.500) overweegt het Hof dat de heffingsambtenaar geloofwaardig heeft aangevoerd dat in de verkoopbrochure van dit object is vermeld: “Deze
kluswoning(onderstreping Hof) is gelegen in de gezellige [buurt] .” De heffingsambtenaar heeft daarnaast aangevoerd dat deze woning op 9 november 2021 is doorverkocht voor € 742.500. Deze verkoop geeft het Hof geen aanleiding tot verlaging van de waarde omdat de onderwerpelijke woning niet de kenmerken heeft van een ‘kluswoning’.
5.8.
Ten aanzien van [straat 6] (op 18 maart 2019 verkocht voor € 329.000) overweegt het Hof dat deze verkoopprijs op het eerste oog niet in lijn lijkt te liggen met de verkopen genoemd in de matrix van de heffingsambtenaar. De heffingsambtenaar heeft in zijn verweerschrift ter verklaring van de lage verkoopprijs aangevoerd dat deze woning ten tijde van de verkoop al enige tijd (vanaf 2016) niet meer werd bewoond door de eigenaar en vermoedelijk in verhuurde staat is verkocht. Die omstandigheid maakt ook dit object minder geschikt als vergelijkingsobject nog daargelaten dat op grond van slechts één afwijkend verkoopcijfer niet kan worden aangenomen dat de waarde van de woning - die door de heffingsambtenaar is gebaseerd op vier referenties - te hoog is vastgesteld.
5.9.
Het Hof is verder van oordeel dat in de matrix voldoende rekening is gehouden met de verschillen bestaande tussen de woning en de vergelijkingsobjecten. Ook maakt de matrix voldoende inzichtelijk op welke wijze er is omgegaan met de verschillen.
5.10.
Het Hof acht de heffingsambtenaar, ook gewogen tegen hetgeen belanghebbende daartegen heeft aangevoerd, geslaagd in de op hem rustende bewijslast dat hij de
WOZ-waarde per waardepeildatum 1 januari 2020 niet te hoog heeft vastgesteld. Al hetgeen belanghebbende overigens heeft aangevoerd brengt het Hof niet tot een ander oordeel.
Slotsom
5.11.
De slotsom is dat het hoger beroep van belanghebbende ongegrond is. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

6.Kosten

Het Hof vindt geen aanleiding voor een veroordeling in de kosten van het hoger beroep op de voet van artikel 8:75 van de Awb in verbinding met artikel 8:108 van die wet.

7.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. C.J. Hummel, voorzitter, B.A. van Brummelen en
M. Ferrier, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. A.H. van Dapperen als griffier. De beslissing is op 24 april 2025 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
(alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op: