Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.[geïntimeerde 2] ,
3.de vennootschap naar Curaçaos recht [geïntimeerde 3] , en
1.De zaak in het kort
2.Het geding in hoger beroep
3.Feiten
4.Eerste aanleg
5.Beoordeling
all disputes arising out and or in connection with’ eronder vallen. Uit deze (ruime) formulering leidt het hof af dat partijen een brede dekking van de arbitrageovereenkomst hebben beoogd, waaronder zowel contractuele als niet-contractuele vorderingen vallen. De vraag of de voorgenomen niet-contractuele vordering wegens paulianeus en/of onrechtmatig handelen hier óók onder valt, moet worden beantwoord naar Duits recht. Uit de overgelegde literatuur (producties 11 en 12 in eerste aanleg van [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 1] ) volgt dat de Duitse rechtspraak een arbitragevriendelijke benadering hanteert, waarbij arbitragebedingen ruim worden geïnterpreteerd en in geval van twijfel in het voordeel van het scheidsgerecht wordt beslist. Deze ruime uitleg brengt met zich dat onder het arbitragebeding ook niet-contractuele vorderingen vallen die zijn gebaseerd op feiten die nauw verbonden zijn aan het contract. In die literatuur valt niet terug te lezen, zoals is betoogd in de door B&C ingebrachte opinie van Hanefeld, dat ook is vereist dat het handelen waarop de niet-contractuele vordering is gebaseerd tevens een contractbreuk onder de SPA oplevert. De arbitrale bevoegdheid om kennis te nemen van dergelijke vorderingen mag blijkens eerder genoemde literatuur alleen worden geweigerd in die gevallen waarin de niet-contractuele vordering los van de overeenkomst en de rechten en verplichtingen die partijen in het contract zijn overeengekomen kan worden beoordeeld. Dat is naar het oordeel van het hof hier niet het geval. Er kan immers alleen schuldeisersbenadeling door [geïntimeerden] worden aangenomen, indien (in de arbitrage) komt vast te staan dat [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 1] uit hoofde van de SPA schadeplichtig zijn jegens B&C. De SPA en de uitvoering daarvan vormen daarmee een noodzakelijk onderdeel van de feitelijke grondslag van de niet-contractuele vordering.
6.Beslissing
uiterlijk op 10 juni 2025een akte te nemen met het in rov. 5.24 omschreven doel;