ECLI:NL:HR:2011:BU6545

Hoge Raad

Datum uitspraak
2 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/04746
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid rechter bij verzoek tot voorlopig getuigenverhoor in civiele zaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 december 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die volgde op een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor. De verzoekster, Roucar Gear Technologies B.V., had cassatie ingesteld tegen een beschikking van het gerechtshof te Amsterdam, die op zijn beurt de beschikking van de rechtbank Utrecht had bekrachtigd. De kern van het geschil betrof de bevoegdheid van de rechtbank in het licht van de EEX-verordening, waarbij de Hoge Raad oordeelde dat het verzoek binnen het materiële toepassingsgebied van deze verordening viel. De Hoge Raad benadrukte dat de forumkeuze in de zin van artikel 23 EEX-Vo duidelijk en nauwkeurig moet zijn, en dat de overeenkomst tussen Roucar en 4Stroke S.A.R.L. niet voldoende aanknopingspunten bood voor de bevoegdheid van de rechtbank ten aanzien van verweerder 2, die in Frankrijk woonachtig was.

De Hoge Raad verwierp het cassatieberoep van Roucar en oordeelde dat de rechtbank niet bevoegd was om van het verzoek jegens verweerder 2 kennis te nemen. De uitspraak van de Hoge Raad bevestigde de eerdere oordelen van de lagere rechters, waarbij werd vastgesteld dat er geen omstandigheden waren die de bevoegdheid van de rechtbank Utrecht ten aanzien van verweerder 2 konden rechtvaardigen. De Hoge Raad veroordeelde Roucar in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van verweerder 2 en de curator in het faillissement van 4Stroke op nihil werden begroot.

Uitspraak

2 december 2011
Eerste Kamer
10/04746
RM/LZ
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
ROUCAR GEAR TECHNOLOGIES B.V.,
gevestigd te Nieuwegein,
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. K. Aantjes,
t e g e n
1. Mr. Sophie GUILLOUET, in haar hoedanigheid van curator van 4Stroke S.A.R.L.,
kantoorhoudende te Le Mesnil-Amelot, Frankrijk,
2. [Verweerder 2],
wonende te [woonplaats], Frankrijk,
VERWEERDERS in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als Roucar, de curator en [verweerder 2].
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikking in de zaak 267497/HA RK 09-172 van de rechtbank Utrecht van 27 november 2009;
b. de beschikking in de zaak 200.058.433 van het gerechtshof te Amsterdam van 5 augustus 2010.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft Roucar beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De curator en [verweerder 2] hebben geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal P. Vlas strekt
- jegens de curator tot niet-ontvankelijkheid van het cassatieberoep;
- jegens [verweerder 2] tot vernietiging van de beschikking van het gerechtshof te Amsterdam en tot verwijzing.
3. Uitgangspunten in cassatie
3.1 In deze zaak, betreffende een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor, kan in cassatie van het volgende worden uitgegaan.
(i) Tussen enerzijds Roucar, gevestigd te Nieuwegein, en anderzijds 4Stroke S.A.R.L., kantoorhoudende te Le Mesnil-Amelot (Frankrijk), alsmede [verweerder 2], wonende te [woonplaats] (Frankrijk) is voor de periode van 1 januari 2008 tot en met 1 januari 2009 een overeenkomst gesloten met betrekking tot de ontwikkeling van "a device for use in existing windmills". Deze overeenkomst, hierna ook aan te duiden als: de overeenkomst, is op 15 januari 2008 namens 4Stroke ondertekend door [verweerder 2] en op 12 februari 2009 namens Roucar door [betrokkene 1]. Partijen hebben hun samenwerking voortgezet tot medio april 2009.
(ii) De overeenkomst bevat onder meer de volgende bepalingen:
"1.1. 4STROKE will before 30 November 2008 develop, test and produce a ready for demonstration and measurement prototype of the "device" according to the drawings, specifications and other information to be provided by ROUCAR."
13.1 This Agreement shall be governed by and construed in accordance with the laws of the Netherlands.
13.2 If any dispute arises in connection with the Agreement, or further agreements resulting therefrom, Parties shall make all reasonable efforts to amicably settle such dispute. If such amicable settlement failed, such dispute shall be finally settled by the competent courts of the Netherlands, in first instance by the District Court of Utrecht."
(iii) De slotbepaling luidt:
[Verweerder 2] - in his capacity of Managing Director of 4STROKE - by signing this Agreement, fully accepts to be personally responsible for the execution of this Agreement by 4Stroke and its employees.
In return ROUCAR agrees to pay [verweerder 2] a success fee of € 200.000,=(two hundred thousand Euro) as soon as ROUCAR - with respect to the "device" - has entered into its first commercial agreement."
3.2 De rechtbank heeft het verzoek ten aanzien van zowel 4Stroke als [verweerder 2] toegewezen.
3.3 In hoger beroep, waar [verweerder 2] en (de curator in het faillissement van) 4Stroke zich op het standpunt stelden dat de rechtbank ten onrechte toepassing had gegeven aan art. 186 Rv., oordeelde het hof dat, nu het uit het verzoek blijkende onderliggende geschil betrekking heeft op een burgerlijke of handelszaak als bedoeld in art. 1 EEX-Vo, ten opzichte van 4Stroke de bevoegdheid van de rechtbank rechtstreeks volgt uit art. 13.2 van de overeenkomst (rov. 4.1 en 4.5). Naar het oordeel van het hof was de rechtbank echter niet bevoegd om van het verzoek van Roucar jegens [verweerder 2] kennis te nemen. Daartoe overwoog het hof, na de hiervoor in 3.1 (iii) vermelde slotbepaling te hebben aangehaald, het volgende:"
"4.7 (...)
Dat [verweerder 2] aldus - in ruil voor een succesbonus - een persoonlijke verplichting op zich heeft genomen ten aanzien van de nakoming van de verbintenissen door 4Stroke, brengt nog niet mee dat hij zich (als partij bij die overeenkomst) gebonden heeft aan het forumkeuzebeding dat Roucar en 4Stroke (die blijkens de aanhef van de over-eenkomst als de contractspartijen zijn aan te merken) zijn overeengekomen. Roucar heeft in deze context ook geen omstandigheden gesteld die tot een ander oordeel kunnen leiden over deze - tekstuele - uitleg van hetgeen is overeengekomen.
4.8 Gelet op het feit dat [verweerder 2] woonachtig en werkzaam is in Frankrijk, heeft Roucar voorts geen (voldoende aannemelijke) omstandigheden naar voren gebracht die uit hoofde van enige andere bepaling in de EEX-Vo (waaronder artikel 5 lid 1 en lid 3) tot bevoegdheid van de rechtbank Utrecht ten aanzien van het verzoek jegens [verweerder 2] kunnen leiden.(...)"
4. Beoordeling van het belang bij het beroep
Nu het hof de beschikking van de rechtbank heeft bekrachtigd voor zover daarbij het verzoek van Roucar jegens (de curator in het faillissement van) 4Stroke is toegewezen, bestaat geen belang bij het beroep voor zover dit is gericht tegen laatstgenoemde.
5. Beoordeling van het middel
5.1.1 Onderdeel I klaagt allereerst dat het hof weliswaar [verweerder 2] en de curator in het faillissement van 4Stroke terecht - ondanks het bepaalde in art. 188 lid 2 Rv. - ontvankelijk heeft verklaard in hun beroep, maar vervolgens heeft nagelaten te onderzoeken of, zoals zij stelden, art. 186 Rv. door de rechtbank ten onrechte, dan wel met verzuim van essentiële vormen is toegepast, of ten onrechte buiten toepassing is gelaten.
5.1.2 Deze klacht mist, zoals nader uiteengezet in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 3.2, feitelijke grondslag en kan daarom niet tot cassatie leiden.
5.1.3 Onderdeel I keert zich daarnaast tegen het oordeel in rov. 4.1 dat het verzoek een burgerlijke of handelszaak in de zin van art. 1 EEX-Vo betreft. Het betoogt dat daarvan geen sprake is omdat de beslissing waarbij een voorlopig getuigenverhoor wordt gelast een bevel is dat louter gericht is op de interne organisatie van de rechtbank en een verplichting doet ontstaan tot het uitvoeren van een publiekrechtelijke taak.
5.1.4 Ook deze klacht leidt niet tot cassatie.
Roucar bestrijdt niet dat het bij het onderliggende geschil tussen haar en [verweerder 2] gaat om een burgerlijke of handelszaak in de zin van art. 1 EEX-Vo. Bij dat uitgangspunt heeft het hof - nu hier geen sprake is van een voorlopig getuigenverhoor dat ten doel heeft de aanvrager in staat te stellen te beoordelen of een eventuele vordering opportuun is, de rechtsgrondslag van die vordering te bepalen en de relevantie te beoordelen van de middelen die in dat verband kunnen worden aangevoerd - terecht geoordeeld dat het door Roucar verzochte voorlopig getuigenverhoor binnen het materiële toepassingsgebied van de EEX-Verordening valt.
5.2.1 Onderdeel II klaagt onder meer dat het hof heeft verzuimd essentiële stellingen van Roucar met betrekking tot de gebondenheid van [verweerder 2] aan het forumkeuzebeding van art. 13.2 in zijn oordeel te betrekken.
Deze klacht mist feitelijke grondslag omdat het hof aan de in het onderdeel bedoelde stellingen, voor zover het gehouden was daarop in te gaan, niet is voorbijgegaan, maar deze heeft verworpen. In zoverre kan het onderdeel dus niet tot cassatie leiden.
5.2.2 De klacht dat het hof zich bij de beantwoording van de vraag inzake die gebondenheid van [verweerder 2] niet enkel had moeten laten leiden door de tekstuele uitleg van de overeenkomst maar tevens door de bedoeling van partijen, faalt. Zij miskent dat een forumkeuze in de zin van art. 23 EEX-Vo duidelijk en nauwkeurig dient te zijn, waarbij evenwel voldoende is dat het desbetreffende beding de objectieve elementen bevat op basis waarvan partijen overeenstemming hebben bereikt over de keuze van het gerecht of de gerechten waaraan zij de ontstane of toekomstige geschillen willen voorleggen.
5.3.1 Onderdeel III keert zich tegen het oordeel in rov. 4.8 dat "Roucar voorts geen (voldoende aannemelijke) omstandigheden naar voren [heeft] gebracht die uit hoofde van enige andere bepaling in de EEX-Vo (waaronder artikel 5 lid 1 en 3) tot bevoegdheid van de rechtbank Utrecht ten aanzien van het verzoek jegens [verweerder 2] kunnen leiden." Volgens het middel is het hof bij zijn oordeelsvorming ten onrechte voorbijgegaan aan enkele terzake essentiële stellingen.
5.3.2 Wat betreft art. 5, aanhef en onder 1, EEX-Vo gaat het daarbij volgens het onderdeel om de stelling - verweerschrift in hoger beroep § 4.1.14 - 4.1.16 - dat sprake is van koop van een roerende zaak die in Nieuwegein, de vestigingsplaats van Roucar, aan deze had moeten worden afgeleverd, een verbintenis ten aanzien van de nakoming waarvan [verweerder 2], zoals het hof in rov. 4.7 heeft geoordeeld, een persoonlijke verplichting op zich heeft genomen.
5.3.3 Ten aanzien van art. 5, aanhef en onder 1, miskent het onderdeel de gedachtegang van het hof. In rov. 4.7, door onderdeel II tevergeefs bestreden, ligt immers besloten dat naar het oordeel van het hof sprake is van twee overeenkomsten: in de eerste plaats de tussen Roucar en 4Stroke gesloten overeenkomst ingevolge welke 4Stroke voor 30 november 2008 zou "develop, test and produce a ready for demonstration and measurement prototype of the "device" ", en in de tweede plaats de hiervoor in 3.1 onder (iii) aangehaalde overeenkomst tussen [verweerder 2] en Roucar ingevolge welke [verweerder 2] in diens hoedanigheid van managing director "personally responsible for the execution of this Agreement by 4Stroke and its employees" is, en waartegenover Roucar zich verbindt hem een "success fee" van € 200.000,-- te voldoen zodra zij erin geslaagd zal zijn met betrekking tot het "device" een eerste "commercial agreement" te sluiten. In rov. 4.7 en 4.8 ligt voorts besloten dat het hof klaarblijkelijk heeft geoordeeld dat [verweerder 2] zelf zich bij deze laatste overeenkomst niet heeft verplicht tot de door Roucar gestelde aflevering. Genoemde stelling mist derhalve feitelijke grondslag, nu het hof aldus de feiten anders heeft vastgesteld. Onderdeel III treft dus in zoverre evenmin doel.
5.3.4 Voor zover onderdeel III wat de toepassing van art. 5, aanhef en onder 3, EEX-Vo aangaat tot uitgangspunt neemt dat het bestreden oordeel van het hof in rov. 4.8 mede daarop berust dat de vorderingen uit wanprestatie of onrechtmatige daad waarop het verzoek van Roucar ziet niet aannemelijk zijn, mist het feitelijke grondslag. Voor het overige faalt het omdat de zo-even genoemde bepaling slechts toepassing vindt in het zich hier niet voordoende geval van een vordering ter zake van aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad die geen verband houdt met een verbintenis uit overeenkomst in de zin van art. 5, aanhef en onder 1.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt Roucar in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder 2] en de curator in het faillissement van 4Stroke begroot op nihil.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, F.B. Bakels, C.E. Drion en G. Snijders, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer J.C. van Oven op 2 december 2011.