ECLI:NL:GHAMS:2024:3601

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 december 2024
Publicatiedatum
3 januari 2025
Zaaknummer
23/423
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm)

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, waarin het beroep van belanghebbende tegen een naheffingsaanslag bpm ongegrond werd verklaard. De belanghebbende had een aangifte voor de bpm gedaan voor een Audi Q5, waarbij hij een taxatierapport had overgelegd dat de waarde van de auto in onbeschadigde staat vaststelde. De inspecteur van de Belastingdienst stelde echter dat de waarde van de auto te hoog was vastgesteld en dat de CO2-uitstoot van de auto 273 gram per kilometer moest zijn, zoals vermeld in het kentekenregister. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur niet onzorgvuldig had gehandeld door het taxatierapport te passeren en dat de belanghebbende niet had aangetoond dat de auto meer dan normale gebruiksschade had. In hoger beroep zijn partijen het erover eens dat de rechtbank onjuist heeft geoordeeld over de historische nieuwprijs van de auto. Het Hof oordeelt dat de historische nieuwprijs moet worden vastgesteld uitgaande van de bruto bpm voor de auto zelf, en vermindert de naheffingsaanslag tot € 12.084. Het Hof vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep gegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 23/423
19 december 2024
uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X], wonende te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: mr. S.M. Bothof)
tegen de uitspraak van 21 maart 2023 in de zaak met kenmerk HAA 21/6605 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
In de bestreden uitspraak heeft de rechtbank het beroep van belanghebbende betreffende een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: bpm) ongegrond verklaard.
1.2.
In hoger beroep heeft belanghebbende een beroepschrift ingediend, de inspecteur een verweerschrift en belanghebbende op 16 november 2024 nog een nader stuk (een uitdraai van een rekenblad).
1.3.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 december 2024. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
Op 31 augustus 2020 heeft belanghebbende een aangifte voor de bpm gedaan voor een Audi Q5 [type] met meldcode [#] (hierna: de auto). De auto is in Mexico geproduceerd voor de Amerikaanse markt. De RDW heeft de auto op 28 augustus 2020 gekeurd en heeft daarvoor een CO2uitstoot van 273 gram per kilometer geregistreerd in het kentekenregister, conform een vermelding in het Duitse kentekenbewijs, dat al eerder voor de auto was afgegeven. Het Nederlandse kenteken van de auto is voor het eerst te naam gesteld op 21 september 2020.
2.2.
In de aangifte bpm is voor de auto een kilometerstand opgegeven van 8.531, een datum van eerste toelating van 10 januari 2019 en een CO2-uitstoot van 157 gram per kilometer. De in de aangifte vermelde handelsinkoopwaarde van de auto van € 24.500 is ontleend aan een taxatierapport van M.A. Beaufort van MAB-tax , dat als dagtekening 22 augustus 2020 heeft. In bedoeld rapport is de waarde van de auto in onbeschadigde staat op basis van een koerslijst van Xray bepaald op € 38.111. Op dat bedrag is 100% van een schadebedrag van € 13.853 in mindering is gebracht, om tot de waarde van de auto van (afgerond) € 24.500 te komen. De koerslijst en de bij het taxatierapport gevoegde schadecalculatie hebben 24 augustus 2020 als dagtekening. Bij de aangifte is geen inkoopfactuur gevoegd, en evenmin reparatienota’s. Het ingevolge de aangifte te betalen bedrag aan bpm van € 3.406 is op aangifte voldaan.
2.3.
In een kennisgeving naheffingsaanslag bpm van 16 maart 2021 heeft de inspecteur aan belanghebbende geschreven dat hij op de foto’s behorende bij het taxatierapport niet meer dan normale gebruiksschade ziet. En ook dat voor de auto een CO2-uitstoot van 273 gram per kilometer in aanmerking moet worden genomen, zoals voor de auto in het kentekenregister is vermeld. Na een mededeling naheffingsaanslag bpm van 8 april 2021, heeft de inspecteur op 7 mei 2021 de litigieuze naheffingsaanslag opgelegd met een te betalen belastingbedrag van € 20.226, zijnde het verschil tussen de (destijds) volgens de inspecteur verschuldigde bpm van € 23.632 en de reeds betaalde bpm ad € 3.406.
2.4.
In zijn uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur geschreven dat bij het vaststellen van de naheffingsaanslag een te hoge aftrek vanwege extra leeftijdskorting verleend is, namelijk € 1.194 in plaats van € 399, en dat de naheffingsaanslag daarom € 795 te laag is vastgesteld.
2.5.
Belanghebbende heeft een brief van Audi AG van 19 juni 2020 overgelegd, gericht aan Pon Automobielhandel B.V. en met in de onderwerpregel het voertuigidentificatie nummer van de auto, waarin onder meer is vermeld: “CO2 Emissions combined: 157 g/km”.
2.6.
Daarnaar gevraagd door de inspecteur, heeft de RDW laten weten dat de CO2-uitstoot van de auto is overgenomen uit het Duitse kentekenbewijs. Verder heeft de RDW geschreven dat de in 2.5 bedoelde brief haar onvoldoende reden geeft om de in het kentekenregister vermelde CO2-uitstoot van de auto te wijzigen.

3.Geschil in hoger beroep

In hoger beroep is in geschil of de naheffingsaanslag bpm terecht en tot het juiste bedrag is vastgesteld.

4.Beoordeling

Zorgvuldigheidsbeginsel
4.1.1.
Het meest vergaande standpunt van belanghebbende is dat de inspecteur onzorgvuldig heeft gehandeld, en zijn bevoegdheid tot naheffing heeft misbruikt, door bij het vaststellen van de naheffingsaanslag het bij de aangifte bpm gevoegde taxatierapport te passeren, zonder een eigen taxatie van de auto te laten uitvoeren. De rechtbank heeft dat standpunt verworpen op de grond dat hertaxatie slechts bedoeld is als extra controle-instrument voor de inspecteur.
4.1.2.
Het in 4.1.1 vermelde oordeel van de rechtbank is juist. De opvatting dat de inspecteur steeds zou moeten uitgaan van de in een taxatierapport bij een aangifte bpm gestelde schade aan een voertuig wanneer hij niet een eigen (her)taxatie heeft laten uitvoeren, vindt in al haar algemeenheid geen steun in het recht.
Waardevermindering door meer dan normale gebruiksschade of schadeverleden?
4.2.1.
De rechtbank heeft verder geoordeeld dat op belanghebbende de last rust aannemelijk te maken dat de auto meer dan normale gebruiksschade had en dat hij daarin niet is geslaagd. In het bijzonder heeft de rechtbank het taxatierapport bij de aangifte ontoereikend bevonden, conform het standpunt van de inspecteur, omdat de daarin gestelde schade niet is te zien op de bijbehorende foto’s. Bovendien zijn de bijgevoegde koerslijst en schadeberekening van latere datum dan het rapport en zijn voorts geen inkoopfactuur en reparatienota’s overgelegd. Een (extra) waardevermindering van de auto vanwege een schadeverleden heeft de rechtbank ook afgewezen bij gebreke aan een specifieke onderbouwing zijdens belanghebbende.
4.2.2.
Het Hof onderschrijft de in 4.2.1 weergegeven oordelen van de rechtbank. In het midden kan blijven of daarnaast formele beletselen in de weg staan aan de toepassing van de taxatiemethode. De (in hoger beroep in essentie herhaalde) standpunten van belanghebbende, met de strekking dat toch een aanvullende waardevermindering in aanmerking moet komen voor (een verleden van) meer dan normale gebruiksschade aan de auto, treffen derhalve geen doel.
CO2-uitstoot
4.3.1.
De rechtbank heeft tevens het standpunt verworpen dat voor de auto een CO2-uitstoot van 157 gram per kilometer in aanmerking moet worden genomen, zoals vermeld in de in 2.5 bedoelde brief. De rechtbank heeft meer gewicht gehecht aan het Duitse kentekenbewijs van de auto. Voorts heeft zij niet uitgesloten geacht dat de CO2-uitstoot van de auto verschilt van die van de door belanghebbende aangedragen referentievoertuigen, mede nu de auto voor de Amerikaanse markt is geproduceerd. Onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 3 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:561, heeft de rechtbank vervolgens geoordeeld dat voor de berekening van de verschuldigde bpm moet worden uitgegaan van de in het kentekenregister vermelde CO2-uitstoot van 273 gram per kilometer van de auto.
4.3.2.
Het in hoger beroep herhaalde betoog van belanghebbende over de in aanmerking te nemen CO2-uitstoot leidt het Hof niet tot een ander oordeel. Nog daargelaten dat de in 2.5 bedoelde brief niet een bewijsmiddel voor de CO2-uitstoot van de auto is als voorzien in artikel 6a van de Uitvoeringsregeling belasting van personenauto’s en motorrijwielen, is onduidelijk hoe de daarin vermelde CO2-uitstoot is bepaald. Daarbij ligt het niet in de rede dat de voor de Amerikaanse markt geproduceerde auto ook voldoet aan de specificaties van een EU-typegoedkeuring van het vergelijkbare EU-model en, bijvoorbeeld, precies dezelfde instellingen van het motormanagement heeft. Vanzelfsprekend is evenmin dat de fabrikant de CO2uitstoot van auto’s voor de Amerikaanse markt meet conform de in de EU geldende regels.
Historische nieuwprijs
4.4.1.
Wat betreft de in aanmerking te nemen historische nieuwprijs, het beginpunt van de afschrijving van de auto, heeft de rechtbank geoordeeld dat moet worden aangesloten bij de (lagere) nieuwprijs van het in de gehanteerde koerslijst vermelde voertuig, waarin de bruto bpm is berekend uitgaande van de CO2-uitstoot van dat referentievoertuig.
4.4.2.
Partijen zijn het in hoger beroep terecht erover eens dat het oordeel van de rechtbank onjuist is en dat de historische nieuwprijs moet worden vastgesteld uitgaande van de bruto bpm voor de auto zelf (HR 22 december 2023, ECLI:NL:HR:2023:1714). Partijen zijn het tevens erover eens dat de naheffingsaanslag op die grond moet worden verminderd met € 8.142 tot € 12.084. Het Hof zal dienovereenkomstig beslissen.
Slotsom
4.5.
Vanwege het in 4.4.2 vermelde oordeel is het hoger beroep gegrond en moet de uitspraak van de rechtbank worden vernietigd.

5.Kosten

5.1.
Aanleiding bestaat de inspecteur te veroordelen in de kosten van belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar, het beroep en het hoger beroep, meer bepaald de kosten van door een derde beroepsmatig verleende bijstand, een en ander als volgt met toepassing van het forfait in het Besluit proceskosten bestuursrecht:
  • 2 punten voor de hogerberoepsfase, voor het indienen van het beroepschrift en het bijwonen van de zitting, tegen een waarde per punt van € 875 en een wegingsfactor van 0,5;
  • 2 punten voor de beroepsfase, voor het indienen van het beroepschrift en het bijwonen van de zitting, tegen een waarde per punt van € 875 en een wegingsfactor van 0,5, en
  • 1 punt voor de bezwaarfase, voor het bijwonen van de hoorzitting (belanghebbende heeft zelf het bezwaarschrift ingediend), tegen een waarde per punt van € 624 en een wegingsfactor van 0,5.
Dat leidt tot een in totaal te vergoeden bedrag van € 2.062. Het Hof acht de wegingsfactor van 0,5 gepast, omdat de onderwerpelijke zaak niet gecompliceerd is (een betrekkelijke standaardzaak over bpm) en de daarmee verband houdende werkbelasting van de rechtsbijstandverlener beperkt is.
5.2.
In het voorgaande ligt besloten dat het betoog van de inspecteur faalt dat de herroeping van de naheffingsaanslag niet het gevolg is van een aan hem te wijten onrechtmatigheid. Indien, zoals in het onderhavige geval, een (naheffings)aanslag berust op een onjuiste uitleg van de wet en derhalve onrechtmatig is, behoort die onrechtmatigheid naar de in het verkeer geldende opvattingen voor rekening van de inspecteur te komen (vgl. HR 20 februari 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2588). Dat wil zeggen, in termen van artikel 7:15, lid 2, van de Awb, dat de onrechtmatigheid aan de inspecteur is te wijten. Dat wordt niet anders indien de Hoge Raad in het in 4.4.2 aangehaalde arrest ‘om’ zou zijn gegaan.

6.Beslissing

Het Hof:
  • vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vermindert de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 12.084;
  • draagt de inspecteur op aan belanghebbende te vergoeden het griffierecht van € 181 dat belanghebbende voor de behandeling van het beroep heeft betaald en het griffierecht van € 274 dat belanghebbende van het hoger beroep heeft betaald, en
  • veroordeelt de inspecteur in de kosten van belanghebbende voor het geding voor het Hof, voor het geding voor de rechtbank en in verband met de behandeling van het bezwaar, vastgesteld op € 2.062 in totaal.
De uitspraak is gedaan door mrs. W.J. Blokland, voorzitter, C.J. Hummel en B.A. van Brummelen, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. H.M. Nijland als griffier. De beslissing is op 19 december 2024 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op: