ECLI:NL:GHAMS:2024:3437

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 oktober 2024
Publicatiedatum
16 december 2024
Zaaknummer
23/874
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging naheffingsaanslag parkeerbelasting en proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 29 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over een naheffingsaanslag parkeerbelasting die op 14 april 2022 aan de belanghebbende was opgelegd. De rechtbank had het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarna de belanghebbende hoger beroep heeft ingesteld. De heffingsambtenaar van de gemeente heeft een verweerschrift ingediend, maar geen van beide partijen heeft verzocht om een zitting. Het onderzoek is op 15 oktober 2024 gesloten.

De naheffingsaanslag was opgelegd omdat de auto van de belanghebbende op 11 april 2022 geparkeerd stond op een plek waar parkeerbelasting verschuldigd was, zonder dat deze was voldaan. De gemachtigde van de belanghebbende heeft bezwaar aangetekend, maar de heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk omdat het te laat was ingediend. In de uitspraak op bezwaar werd echter het bezwaar ambtshalve gegrond verklaard en werd de naheffingsaanslag ingetrokken, maar zonder recht op kostenvergoeding.

In hoger beroep werd de vraag aan de orde gesteld of de rechtbank het beroep gegrond had moeten verklaren en of er recht op proceskostenvergoeding bestond. Het hof oordeelde dat de bezwaartermijn ten onrechte was vastgesteld, maar dat de belanghebbende geen redelijk belang had bij vernietiging van de uitspraak op bezwaar, omdat deze al inhoudelijk was beoordeeld en de naheffingsaanslag was ingetrokken. Het hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 23/874
29 oktober 2024
uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X], wonende te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: [Persoon] )
tegen de uitspraak van 24 augustus 2023 in de zaak met kenmerk AMS 23/524 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente [Plaats] ,de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende over een aan haar op 14 april 2022 opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting ongegrond verklaard.
1.2.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.3.
Desgevraagd heeft geen van beide partijen kenbaar gemaakt een zitting te wensen. Het onderzoek is op 15 oktober 2024 gesloten.

2.Feiten

2.1.
De heffingsambtenaar heeft op 14 april 2022 een naheffingsaanslag parkeerbelasting aan belanghebbende bekendgemaakt. Die aanslag is vastgesteld na constatering dat de auto met kenteken [# 1] , waarvan belanghebbende kentekenhouder is, op 11 april 2022 om 13:29 uur stond geparkeerd op een plaats waar op dat moment parkeerbelasting was verschuldigd, terwijl die parkeerbelasting niet of niet volledig was voldaan.
2.2.
De gemachtigde van belanghebbende heeft op 30 mei 2022 een bezwaarschrift tegen de naheffingsaanslag ter post bezorgd. In dat bezwaarschrift is aangevoerd dat belanghebbende wel parkeerbelasting heeft voldaan, maar voor een verkeerd kenteken ( [# 2] ).
2.3.
De heffingsambtenaar heeft in de uitspraak op bezwaar geschreven dat het bezwaar te laat is ingediend en daarom niet-ontvankelijk is. Verder is in die uitspraak vermeld dat het bezwaarschrift toch is behandeld en het bezwaar bij wijze van ambtshalve conclusie gegrond is verklaard, dat de naheffingsaanslag wordt ingetrokken, en dat op een kostenvergoeding als bedoeld in artikel 7:15, lid 2, van de Awb geen recht bestaat, omdat de naheffingsaanslag niet wordt vernietigd vanwege een aan het bestuursorgaan te wijten fout.

3.Geschil in hoger beroep

In hoger beroep is in geschil of de rechtbank het beroep gegrond had moeten verklaren, de uitspraak op bezwaar had moeten vernietigen en een proceskostenvergoeding had moeten toekennen.

4.Beoordeling van het geschil in hoger beroep

4.1.
Belanghebbende heeft – voor het eerst – in hoger beroep terecht erop gewezen dat de laatste dag van de bezwaartermijn, donderdag 26 mei 2022, een algemeen erkende feestdag is, terwijl de vrijdag daarna met een algemene feestdag is gelijkgesteld (vgl. artikel 22j van de Awr en het Besluit van 20 september 2019, nr. 2016001827, houdende gelijkstelling van 22 mei 2020, 14 mei 2021 en 27 mei 2022 met een algemeen erkende feestdag, Stcrt. 2019, 53179). De bezwaartermijn is daarom verlengd tot en met maandag 30 mei 2022 (artikel 1, lid 1, van de Algemene termijnenweg), waardoor het bezwaarschrift tijdig is ingediend. Dat betekent dat in de uitspraak op bezwaar, alsmede in de uitspraak van de rechtbank, ten onrechte is overwogen dat het bezwaar vanwege termijnoverschrijding niet-ontvankelijk is.
4.2.
Bij vernietiging van de uitspraak op bezwaar, dan wel van de bestreden uitspraak, heeft belanghebbende echter geen redelijk belang (vgl. HR 8 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:1033). Daarbij is in aanmerking genomen dat uit de uitspraak op bezwaar tevens een inhoudelijke beoordeling van het bezwaarschrift blijkt. De naheffingsaanslag is naar aanleiding daarvan zelfs vernietigd. In de uitspraak op bezwaar is voorts terecht overwogen dat belanghebbende op inhoudelijke gronden geen recht heeft op een kostenvergoeding als bedoeld in artikel 7:15, lid 2, van de Awb. Belanghebbende heeft immers zelf niet op de voorgeschreven wijze aangifte gedaan door een onjuist kenteken in te voeren bij haar parkeeractie (zie 2.2). Onder die omstandigheden kan niet worden gezegd dat het herroepen van de naheffingsaanslag aan de heffingsambtenaar is te wijten (zie HR 22 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3226).
4.3.
Het hoger beroep is daarom ongegrond.

5.Kosten

Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. W.J. Blokland, voorzitter, C.J. Hummel en B.A. van Brummelen, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. H.A.S. Roozeboom als griffier. De beslissing is op 29 oktober 2024 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op: