4.Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft met betrekking tot het geschil in eerste aanleg – voor zover in hoger beroep van belang – het volgende overwogen en beslist:
“
Heeft eiseres nog belang bij de beroepen?
3. De heffingsambtenaar heeft de brief van eiseres van 17 februari 2021 aangemerkt als bezwaarschrift nu zij daarin aangeeft dat aan haar ten onrechte aanslagen rioolheffing en afvalstoffenheffing is opgelegd over de jaren 2018 en 2019. In de uitspraken op bezwaar heeft de heffingsambtenaar het bezwaarschrift van 17 februari 2021 niet-ontvankelijk verklaard, omdat het niet tijdig is ingediend. De heffingsambtenaar heeft naar aanleiding van het bezwaarschrift wel opnieuw naar de aanslagen gekeken en heeft geconstateerd dat eiseres over de belastingjaren 2018 en 2019 ten onrechte is betrokken in de aanslagen afvalstoffenheffing en rioolheffing. De heffingsambtenaar heeft de aanslagen over die jaren dan ook vernietigd en de bedragen terugbetaald.
4. De heffingsambtenaar heeft in de aanvullende reactie van 4 november 2022 een nadere onderbouwing gegeven voor de restitutie van de bedragen door het overleggen van schermafdrukken van de betalingsopdrachten. Eind december 2021 zijn de bedragen overgemaakt naar het rekeningnummer van eiseres.
5. De gemachtigde van eiseres vindt voornoemde onderbouwing niet voldoende en betwist dat de bedragen zijn overgemaakt aan eiseres.
6. De rechtbank is van oordeel dat de heffingsambtenaar voldoende heeft onderbouwd dat de door eiseres ten onrechte betaalde aanslagen over de jaren 2018 en 2019 zijn gerestitueerd. De enkele stelling van de gemachtigde van eiseres dat de bedragen niet zijn overgemaakt, is in dit verband onvoldoende. Eiseres had bijvoorbeeld een overzicht van haar bankrekening in de periode december 2021/januari 2022 kunnen overleggen. Dat het lastig is voor de gemachtigde van eiseres om contact met haar te krijgen, omdat zij in het noorden van Italië verblijft, volgt de rechtbank niet. Deze stelling is niet onderbouwd en vindt de rechtbank ook niet aannemelijk. Zo is onduidelijk waarom de gemachtigde geen telefonisch contact met eiseres kan leggen of eiseres zou kunnen e-mailen om haar te vragen of de betreffende bedragen inderdaad op haar rekening zijn overgemaakt.
7. Nu de heffingsambtenaar de aanslagen over 2018 en 2019 heeft vernietigd en de bedragen aan eiseres heeft gerestitueerd, is de rechtbank van oordeel dat de beroepsprocedures niet meer tot een voor eiseres gunstiger resultaat kunnen leiden. De rechtbank zal de beroepen dan ook niet-ontvankelijk verklaren wegens het ontbreken van procesbelang.
8. De beroepen zijn niet-ontvankelijk. De rechtbank komt hierdoor niet toe aan de inhoudelijke beoordeling van de beroepen.
9. Eiseres heeft aangevoerd dat de heffingsambtenaar met het overschrijden van de wettelijke beslistermijn op de bezwaarschriften in deze procedures, dwangsommen is verschuldigd.
10. Eiseres heeft de heffingsambtenaar in gebreke gesteld omdat hij niet tijdig zou hebben beslist op het bezwaar. Daarop heeft de heffingsambtenaar op 28 juli 2022 en op 11 augustus 2022 afzonderlijke beslissingen genomen. Tegen deze beslissingen stond bezwaar open. Dat er bezwaar is gemaakt is echter niet gebleken. Deze beslissingen liggen dan ook niet ter beoordeling voor. Daarom kan de rechtbank zich daarover niet uitspreken.
11. De rechtbank ziet wel aanleiding de heffingsambtenaar te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Daartoe acht de rechtbank van belang dat de heffingsambtenaar ter zitting heeft meegedeeld dat het bezwaar van eiseres van 17 februari 2021 als verzoek ambtshalve vermindering had moeten worden aangemerkt. Ook heeft de heffingsambtenaar ter zitting toegegeven dat hij eiseres in eerste instantie onjuist heeft voorgelicht over de vraag welke gemeente bevoegd is te beslissen over de herziening van deze aanslagen. Dit heeft tot verwarring geleid bij eiseres en tot processuele handelingen.
12. In artikel 3, eerste lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) is bepaald dat ten aanzien van de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand samenhangende zaken worden beschouwd als één zaak. Samenhangende zaken zijn, zo blijkt uit het tweede lid van dit artikel, door één of meer belanghebbenden gemaakte bezwaren of ingestelde beroepen, die door het bestuursorgaan of de bestuursrechter gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig zijn behandeld, waarin rechtsbijstand als bedoeld in artikel 1, onder a, van het Bpb, is verleend door dezelfde persoon dan wel door één of meer personen die deel uitmaken van hetzelfde samenwerkingsverband en van wie de werkzaamheden in elk van de zaken nagenoeg identiek konden zijn.
13. De gemachtigde van eiseres heeft tegen beide uitspraken op bezwaar op 25 januari 2022 afzonderlijk beroep ingesteld. De inhoud van deze beroepschriften is identiek en de rechtbank doet in beide zaken gelijktijdig uitspraak, waarbij de beroepen om dezelfde reden niet-ontvankelijk worden verklaard. Daarom is de rechtbank van oordeel dat sprake is van samenhangende zaken die voor de veroordeling in de proceskosten als één zaak worden beschouwd. Omdat het gaat om minder dan vier samenhangende zaken wordt een factor 1 toegekend. De rechtbank geeft voor het indienen van een nadere schriftelijke reactie een halve punt.
14. De rechtbank stelt de proceskosten, gelet op het voorgaande, op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.511,- (1 punt voor het indienen van de beroepschriften, 0,5 punt voor het indienen van een nadere schriftelijke reactie, 1,5 punt voor het verschijnen op de zittingen, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1 wegens samenhangende zaken).
15. Eiseres heeft ook aangevoerd dat over de onverschuldigd betaalde bedragen de wettelijke rente moet worden vergoed.
16. Voor de vraag of er een grondslag is voor de vergoeding van wettelijke rente, is het volgende juridisch kader van belang. Het in artikel 4:102, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalde over vergoeding van wettelijke rente bij terugbetaling door een bestuursorgaan van een te veel betaald bedrag, is op grond van artikel 4:103 van de Awb niet van toepassing indien bij de wet een andere regeling omtrent verzuim en de gevolgen daarvan is getroffen. Voor het belastingrecht is in de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) en de Invorderingswet 1990 (IW 1990) een aparte regeling getroffen.
17. Ter zitting heeft de heffingsambtenaar toegelicht dat het verzoek van eiseres als een verzoek om invorderingsrente moet worden beschouwd, maar dat geen grond bestaat voor vergoeding daarvan omdat eiseres niet om uitstel van betaling van de aanslag heeft verzocht. Bij de invordering van de gemeentelijke belastingen gelden ingevolge artikel 231 van de Gemeentewet, de AWR en de IW 1990. Op grond van artikel 28b van de IW 1990 wordt invorderingsrente vergoed indien de belastingaanslag wordt verminderd of herzien tot een lager bedrag dan inmiddels op die aanslag is betaald én de belastingschuldige eerder een verzoek om uitstel van betaling met betrekking tot het bestreden bedrag heeft gedaan dat door de invorderingsambtenaar bij beschikking is afgewezen.
18. De wetgever heeft beoogd dat bij uitsluiting de ontvanger bevoegd is om op de voet van artikel 30, eerste lid, van de IW 1990 bij voor bezwaar vatbare beschikking vast te stellen of en in hoeverre invorderingsrente wordt vergoed. Pas daarna kan de belastingrechter aan de beoordeling van die beschikking inzake invorderingsrente toekomen. Deze bepaling is via de schakelbepaling van artikel 231 van de Gemeentewet van overeenkomstige toepassing op gemeentelijke belastingen zoals de afvalstoffenheffing. Daargelaten dat een dergelijke beschikking van de invorderingsambtenaar geen onderwerp is van het geschil in deze beroepszaken [voetnoot 2: Zie bijvoorbeeld de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 20 oktober 2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:2748.], overweegt de rechtbank dat de heffingsambtenaar er terecht van uit is gegaan dat geen invorderingsrente is verschuldigd nu eiseres geen verzoek om uitstel van betaling heeft gedaan.”