In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 25 juli 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, [X], tegen de heffingsambtenaar van de gemeente [Z]. De zaak betreft de vaststelling van de WOZ-waarde van de woning aan de [A-straat] 11 te [Z] voor het jaar 2020, die door de heffingsambtenaar was vastgesteld op € 257.000. Belanghebbende was het niet eens met deze waardebepaling en had eerder beroep ingesteld bij de rechtbank, die de waarde bevestigde en de Staat veroordeelde tot vergoeding van immateriële schade en proceskosten. In hoger beroep heeft belanghebbende opnieuw betoogd dat de WOZ-waarde te hoog is vastgesteld, waarbij hij verwees naar vergelijkingsobjecten en het gelijkheidsbeginsel. Het Hof heeft geoordeeld dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog is, onder verwijzing naar de vergelijkingsmethode en het eigen aankoopcijfer van de woning. Het Hof heeft het beroep op het gelijkheidsbeginsel verworpen, omdat de woning van belanghebbende substantieel verschilt van de aangevoerde vergelijkingsobjecten. Tevens is geoordeeld dat de redelijke termijn voor de procedure is overschreden, wat heeft geleid tot een schadevergoeding van € 1.000 aan belanghebbende. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd.