ECLI:NL:GHAMS:2024:2385

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 augustus 2024
Publicatiedatum
3 september 2024
Zaaknummer
000173-24
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding na beëindiging strafzaak tegen minderjarige verdachte

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 27 augustus 2024 uitspraak gedaan op een gezamenlijk ingediend verzoekschrift van twee minderjarige verzoekers, die schadevergoeding vroegen na de beëindiging van hun strafzaak. De verzoekers, geboren in 2006 en 1975, hadden hun verzoekschrift op 29 februari 2024 ingediend. De advocaat-generaal heeft op 9 juli 2024 zijn standpunt kenbaar gemaakt, waarna het hof op 16 juli 2024 de betrokken partijen heeft gehoord. De verzoekers claimden schadevergoeding voor gemaakte reiskosten, parkeerkosten, immateriële schade, loonderving en kosten van rechtsbijstand, in totaal oplopend tot aanzienlijke bedragen. Het hof heeft de omstandigheden van de zaak, waaronder de jonge leeftijd van verzoeker 1 en de impact van de voorlopige hechtenis, in overweging genomen. Het hof oordeelde dat er gronden van billijkheid aanwezig waren voor het toekennen van een schadevergoeding, en heeft de verzoeken gedeeltelijk toegewezen. De totale schadevergoeding die aan verzoeker 1 is toegekend bedraagt € 20.143,30, terwijl verzoeker 2 een bedrag van € 162.597,47 is toegekend. Het hof heeft de overige verzoeken afgewezen en de beschikking is ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

beschikking
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling strafrecht
rekestnummer(s): 000173-24 (530 Sv) en 000174-24 (533 Sv)
parketnummer in hoger beroep: 23-000936-23
Beschikking op het gezamenlijk ingediende verzoekschrift op de voet van artikel 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker 1],
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 2006,
en
[verzoeker 2],
geboren te [geboorteplaats 2] ([geboorteland]) op [geboortedag 2] 1975,
beiden domicilie kiezende ten kantore van zijn advocaat, mr. R.F. Ronday,
Hoofdweg 6, 3641 PS Mijdrecht.

1.Procesverloop

Het verzoekschrift is op 29 februari 2024 ingekomen.
Op 9 juli 2024 heeft de advocaat-generaal het standpunt van het Openbaar Ministerie kenbaar gemaakt.
Het hof heeft kennis genomen van de stukken in de strafzaak met voormeld parketnummer en heeft op 16 juli 2024 de advocaat-generaal, verzoekers en de advocaat van verzoekers ter gelegenheid van de openbare behandeling van het verzoekschrift in raadkamer gehoord.

2. Inhoud van het verzoek

Het verzoek strekt tot het verkrijgen van een vergoeding van schade geleden door [verzoeker 1] ter zake van:
immateriële schade die verzoeker stelt te hebben geleden als gevolg van de ondergane verzekering en voorlopige hechtenis in de strafzaak met voormeld parketnummer ten bedrage van € 23.160,00;
immateriële schade die verzoeker stelt te hebben geleden als gevolg van de ondergane avondklok, hem bij schorsing van de voorlopige hechtenis als bijzondere voorwaarde opgelegd in de strafzaak met voormeld parketnummer ten bedrage van € 4.600,00;
materiële schade die verzoeker stelt te hebben geleden als gevolg van de ondergane verzekering en voorlopige hechtenis, zijnde loonderving in de strafzaak met voormeld parketnummer ten bedrage van € 333,30;
kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van de strafzaak met voormeld parketnummer in eerste aanleg ten bedrage van € 125.264,87;
kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van de strafzaak met voormeld parketnummer in hoger beroep ten bedrage van € 33.983,12;
kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van onderhavige verzoekschriftprocedure ten bedrage van € 680,00.
Het verzoek strekt voorts tot het verkrijgen van een vergoeding van schade geleden door [verzoeker 2] ter zake van:
gemaakte reiskosten in de strafzaak met voormeld parketnummer ten bedrage van € 924,00;
gemaakte parkeerkosten in de strafzaak met voormeld parketnummer ten bedrage van € 190,85;
opgenomen vrije dagen in de strafzaak met voormeld parketnummer ten bedrage van € 4.800,56.

3.Beoordeling van het verzoek

Bij arrest van dit hof van 14 december 2023 is de strafzaak met voormeld parketnummer geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
Het verzoekschrift is tijdig ter griffie van dit hof ingediend.
Ingevolge het bepaalde in artikel 534, eerste lid, Sv heeft de toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
- Artikel 533 Sv -
Ten aanzien van het verzoek onder a
Verzoeker is op 18 januari 2022 in verzekering gesteld. Op 21 januari 2022 is de bewaring bevolen. Verzoeker verbleef tijdens de in verzekering stelling in beperkingen. Per 9 maart 2022 is de voorlopige hechtenis ondergaan (en daarmee voortgezet) in de ouderlijke woning, in de vorm van huisarrest. Vanaf 31 maart 2022 is de voorlopige hechtenis geschorst onder bijzondere voorwaarden. Van 21 januari 2022 tot en met 28 januari 2022 hebben beperkingen gegolden in het huis van bewaring, vanwege de toen geldende Corona-maatregelen.
Verzoeker heeft aangevoerd dat de in verzekering stelling en daaropvolgende periode van voorlopige hechtenis grote impact op hem hebben gehad. Verzoeker was destijds 15 jaar oud, zat voor de eerste keer vast en werd verdacht van een levensdelict. Het incident werd in de media breed uitgemeten. De beslotenheid van het jeugdstrafrecht heeft niet kunnen voorkomen dat het al snel ruim bekend was dat verzoeker – die woonachtig is in een kleine gemeente – de verdachte was in deze zaak. Hetgeen voor verzoeker en diens familie grote gevolgen had. Daarnaast drukte (en drukt) de wetenschap dat door toedoen van verzoeker – ook al handelde hij uit noodweer – iemand is overleden zeer zwaar op hem.
Tijdens het huisarrest verbleef verzoeker in de woning van zijn ouders, constant onder hen toezicht of dat van een derde volwassen persoon, hij mocht één uur in de eigen tuin luchten, geen visite ontvangen en geen gebruik maken van internet en telefoon.
Gezien de jonge leeftijd van verzoeker en de zwaarte van de verdenking is het hof van oordeel dat gronden van billijkheid bestaan voor toekenning van een hogere dagvergoeding voor immateriële schade. Het hof ziet aanleiding om de forfaitaire bedragen uit de LOVS-oriëntatiepunten met een factor 2 te vermeerderen. Dit komt neer op een bedrag van € 260,00 per dag doorgebracht op het politiebureau en € 200,00 per dag voor voorlopige hechtenis in een huis van bewaring/ouderlijke woning.
Tijdens de periode van voorlopige hechtenis hebben een aantal dagen strikte beperkingen gegolden in verband met de toen geldende Corona-maatregelen. Een dergelijke situatie is naar het oordeel van het hof een uitzonderlijke omstandigheid en kan gelijk gesteld worden aan het ondergaan van beperkingen [1] , zodat het hof voor die dagen een hogere vergoeding dan het forfaitaire bedrag billijk acht, te weten € 260,00 per dag in een huis van bewaring gedurende beperkingen vanwege Corona
Gronden van billijkheid zijn aanwezig tot toekenning van een vergoeding ter zake van de door verzoeker ondergane verzekering en voorlopige hechtenis tot een bedrag van (3x260 + 8x260 + 62x200) € 15.260,00.
Ten aanzien van het verzoek onder b
Het hof overweegt, dat artikel 5, vijfde lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (verder: EVRM) inhoudt dat eenieder die een arrestatie of een gevangenhouding heeft ondergaan, die in strijd is met de bepalingen van het artikel, een recht tot schadevergoeding toekomt. Uit de jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (verder: EHRM) volgt dat met name de concrete situatie van de betrokkene uitgangspunt moet zijn bij de beoordeling van de vraag of sprake is geweest van een vrijheidsberoving. Dit uitgangspunt heeft het EHRM steeds herhaald. Hierbij is een aantal factoren van belang, zoals de aard, duur, effecten en wijze van tenuitvoerlegging, alsmede de mate waarin de betrokkene autonoom kan functioneren en de mogelijkheid heeft eigen keuzes te maken. Uit de jurisprudentie volgt dat het EHRM per concreet geval oordeelt of al dan niet sprake is van een vrijheidsbeperking, die onder het regime van artikel 2 van het Vierde Protocol van het EVRM valt, dan wel van een vrijheidsbeneming die onder artikel 5 EVRM valt. [2]
Het hof heeft gelet op de relevante jurisprudentie van het EHRM (onder meer: EHRM 6 november 1980, series A no. 39 en EHRM 5 oktober 2004, UN AR5248) en heeft de na te noemen omstandigheden in aanmerking genomen. De voorlopige hechtenis van verzoeker is van 31 maart 2022 tot 1 juli 2022 geschorst onder de navolgende schorsingsvoorwaarden: verzoeker moest zich houden aan een avondklok, inhoudende dat hij dagelijks vanaf 20:00 uur tot 07:00 uur in de ouderlijke woning moest verblijven; verzoeker moest naar school volgens een lesrooster, in de praktijk kwam dat erop neer dat hij op schooldagen van 8:00 uur tot 16:15 uur op school aanwezig moest zijn, dat zijn ouders hem moesten brengen en ophalen, dat hij op het schoolplein niet met klasgenoten mocht praten, dat hij buiten de lesuren (die soms op schooldagen maar 3 uur duurden) en in de pauzes op school in afzondering in een kamer moest verblijven. Ook moest verzoeker zich houden aan het weekschema opgesteld door de Jeugdbescherming.
Hoewel in laatstgenoemde periode formeel niet langer sprake was van voorlopige hechtenis heeft het hof, gelet op de mate waarin de vrijheden van verzoeker tijdens voornoemde omstandigheden feitelijk zeer ingeperkt zijn gebleven, alsmede gelet op de hierboven aangehaalde jurisprudentie, geoordeeld dat deze situatie in grote lijnen gelijk gesteld dient te worden aan een voorlopige hechtenis situatie. Verzoeker wordt daarom ontvankelijk verklaard in zijn verzoek. Het hof acht gronden van billijkheid aanwezig om verzoeker op grond van artikel 533 Sv een vergoeding van € 50,00 per dag toe te kennen.
Gronden van billijkheid zijn aanwezig tot toekenning van een vergoeding ter zake van de door verzoeker ondergane geschorste voorlopige hechtenis tot een bedrag van (91x50) € 4.550,00.
Ten aanzien van het verzoek onder c
Het hof overweegt dat de standaardvergoeding voor schade ten gevolge van ondergane verzekering en voorlopige hechtenis ziet op de vergoeding van geleden immateriële schade [3] , mits deugdelijk onderbouwd, kunnen bijkomende materiële schade, zoals inkomensschade, ook worden vergoed.
Gebleken is dat verzoeker gedurende de inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis niet heeft kunnen werken.
Gronden van billijkheid zijn aanwezig voor toekenning van een schadevergoeding vanwege loonderving tot een bedrag van € 333,30.
Ten aanzien van het verzoek onder d
Artikel 530 luidt – voor zover van belang-:
1. Indien de zaak eindigt zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht wordt aan de gewezen verdachte of zijn erfgenamen uit ’s Rijks kas een vergoeding toegekend voor zijn ten behoeve van het onderzoek en de behandeling van de zaak gemaakte reis- en verblijfkosten, berekend op de voet van het bij en krachtens de Wet tarieven in strafzaken bepaalde.
2. Indien de zaak eindigt zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht kan aan de gewezen verdachte of zijn erfgenamen uit ’s Rijks kas een vergoeding worden toegekend voor de schade welke hij tengevolge van tijdverzuim door de vervolging en de behandeling van de zaak ter terechtzitting werkelijk heeft geleden, alsmede, behoudens voor zover artikel 44a van de Wet op de rechtsbijstand van toepassing is, in de kosten van een raadsman. Een vergoeding voor de kosten van een raadsman gedurende de verzekering en de voorlopige hechtenis is hierin begrepen. Een vergoeding voor deze kosten kan voorts worden toegekend in het geval dat de zaak eindigt met oplegging van straf of maatregel op grond van een feit, waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegelaten.
3. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing voor ouders van een minderjarige verdachte, die zijn opgeroepen ingevolge artikel 496, eerste lid.
(…)
Gronden van billijkheid zijn aanwezig voor toekenning van een vergoeding ter zake van kosten rechtsbijstand ten behoeve van de strafzaak in eerste aanleg tot een bedrag van € 125.264,87.
Ten aanzien van het verzoek onder e
Gronden van billijkheid zijn aanwezig voor toekenning van een vergoeding ter zake van kosten rechtsbijstand ten behoeve van de strafzaak in hoger beroep tot een bedrag van € 33.983,12.
Ten aanzien van het verzoek onder f
Gronden van billijkheid zijn aanwezig voor toekenning van een vergoeding ter zake van kosten rechtsbijstand in de onderhavige verzoekschriftprocedure tot een bedrag van € 680,00.
Ten aanzien van het verzoek onder g en h
Een vergoeding van reis- en verblijfkosten als bedoeld in artikel 530 eerste lid Sv kan eveneens worden toegekend aan de ouders van een minderjarige verdachte (art 530 lid 3 Sv).
Reiskosten gemaakt ten behoeve van het onderzoek en de behandeling van de zaak komen voor vergoeding in aanmerking. Onder onderzoek van de zaak wordt bedoeld het onderzoek door de rechter en de rechter-commissaris.
Het hof ziet aanleiding ook reiskosten te vergoeden gemaakt ten behoeve van een verhoren door de politie, omdat sprake was van verhoren van een minderjarige ter zake een ernstige verdenking waarbij vader als vertrouwenspersoon aanwezig is geweest, alsmede de reiskosten gemaakt ten behoeve van een persoonlijkheidsonderzoek. [4]
Het hof zal de verzochte reiskosten (waaronder parkeerkosten) derhalve toewijzen, met uitzondering van de reiskosten die zijn gemaakt voor bezoek(en) in de inrichting, het brengen van kleding naar de inrichting en de bezoeken aan de raadsman. Artikel 530, lid 1 Sv geeft geen grondslag voor toekenning van een dergelijke vergoeding.
Gronden van billijkheid zijn aanwezig voor toekenning van een vergoeding ter zake van reiskosten (waaronder parkeerkosten) ten behoeve van de strafzaak tot een bedrag van (132,16 + 33,60 + 14 + 14 + 44,80 uitvoerdersoverleg + 44,80 ophalen van gevangenis voor huisarrest + 14 + 190,85) € 488,21‬.
Ten aanzien van het verzoek onder i
Een vergoeding van tijdverzuim als bedoeld in artikel 530 tweede lid Sv kan eveneens worden toegekend aan de ouders van een minderjarige verdachte (artikel 530 lid 3 Sv).
Schade ten gevolge tijdverzuim door de vervolging en de behandeling van de zaak ter terechtzitting, komen voor vergoeding in aanmerking. Onder vervolging wordt verstaan het moment waarop de rechter is betrokken bij de zaak.
Het hof ziet aanleiding ook een vergoeding voor loonderving toe te kennen ten behoeve van het verhoor door de politie en het persoonlijkheidsonderzoek, dit vanaf het moment dat de voorlopige hechtenis in de ouderlijke woning ten uitvoer is gelegd.
Het hof zal de verzochte vergoeding derhalve toewijzen, doch niet voor de uren als boven bedoeld vooraf aan de tenuitvoerlegging van de voorlopige hechtenis in de ouderlijke woning en evenmin voor de uren wegens bezoek van verdachte aan de inrichting en het bezoek aan de raadsman. Artikel 530, lid 2 Sv geeft geen grondslag voor toekenning van een dergelijke vergoeding.
De bruto loonderving in verband met de behandeling van de zaak ter terechtzitting bedraagt
€ 2.613,00. De bruto loonderving vanwege het bijwonen van de politieverhoren en de afspraken voor het persoonlijkheidsonderzoek heeft het hof berekend op € 295,36. Het hof schat de netto loonderving op 75% van de bruto loonderving.
Gronden van billijkheid zijn aanwezig voor toekenning van een vergoeding ter zake van loonderving tot een bedrag van € 2.181,27‬.

4.Beslissing

Het hof :
Kent op de voet van artikel 533 Sv aan verzoeker een vergoeding toe van € 20.143,3‬0 (twintigduizend honderddrieënveertig euro en dertig cent).
Kent op de voet van artikel 530 Sv aan verzoeker een vergoeding toe van € 162.597,47 (honderdtweeënzestigduizend vijfhonderdzevenennegentig euro en zevenenveertig cent).
Wijst het anders of meer verzochte af.
Beveelt de onverwijlde betekening van deze beschikking aan verzoeker.
Deze beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. A.W.T. Klappe, R.D. van Heffen en A.M.P. Geelhoed, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Groenenberg als griffier, is ondertekend door de voorzitter en de griffier en is uitgesproken op de openbare zitting van dit hof van 27 augustus 2024.
De voorzitter beveelt:
de tenuitvoerlegging van deze beschikking door overmaking van € 182.740,77 (honderdtweeëntachtigduizend zevenhonderdveertig euro en zevenenzeventig cent)‬ op bankrekeningnummer [rekeningnummer] t.n.v. Ronday Beheer Stichting Beheer Derdengelden o.v.v. [ovv].
Amsterdam, 27 augustus 2024,
mr. A.W.T. Klappe, voorzitter.

Voetnoten

1.Gerechtshof Amsterdam, 4 juni 2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:1540
2.Gerechtshof Amsterdam, 9 december 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:5698
3.Gerechtshof Den Haag, 18 december 2014, ECLI:NL:GHDHA:2014:4159
4.Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, 24 mei 2004, ECLI:NL:GHSHE:2004:AO9893