Uitspraak
1.Inhoud van het verzoek
€ 100,00
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, van 20 juni 2016, waarin een verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) werd behandeld. De appellant, geboren in 1998, verzocht om vergoeding van schade die hij zou hebben geleden door ondergane verzekering en voorlopige hechtenis in een strafzaak. De rechtbank had een vergoeding van € 980,00 toegewezen, maar het overige verzoek afgewezen.
Het Gerechtshof Amsterdam heeft de zaak op 9 december 2016 behandeld. De advocaat van de appellant voerde aan dat de voorlopige hechtenis lange tijd geschorst was en dat de appellant in zijn vrijheid was beperkt, wat volgens hem recht gaf op schadevergoeding. De advocaat-generaal concludeerde tot niet-ontvankelijkheid van de appellant in het hoger beroep, maar subsidiair tot matiging van de verzochte vergoeding.
Het hof oordeelde dat het hoger beroep tijdig was ingesteld en dat de appellant op 26 mei 2014 was aangehouden. De voorlopige hechtenis was op 5 juni 2014 geschorst en op 22 september 2014 opgeheven. Het hof concludeerde dat de opgelegde huisarrest en avondklok niet als vrijheidsbeneming in de zin van artikel 5 van het EVRM konden worden beschouwd. Daarom werd de beschikking van de rechtbank bevestigd en werd de gevraagde schadevergoeding afgewezen.
De beslissing van het hof werd ondertekend door de voorzitter en de griffier en is uitgesproken op de openbare zitting van 9 december 2016.