ECLI:NL:GHAMS:2024:2281

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 juli 2024
Publicatiedatum
19 augustus 2024
Zaaknummer
23/693
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WOZ-waarde van een gemeentelijk monument

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van belanghebbende, [X], tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, waarin de WOZ-waarde van zijn woning aan de [a-straat 1] te [Z] is vastgesteld op € 910.000. De heffingsambtenaar van de gemeente Bloemendaal had deze waarde vastgesteld op basis van de Wet Waardering onroerende zaken (Wet WOZ). Na bezwaar van belanghebbende, die de waarde te hoog vond, verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond. Belanghebbende stelde dat de heffingsambtenaar niet voldoende gegevens had verstrekt over de waardebepaling, wat leidde tot een ongelijkwaardige procespositie. De rechtbank oordeelde echter dat de heffingsambtenaar voldoende inzicht had gegeven in de waardebepaling en dat belanghebbende onvoldoende had aangetoond dat de waarde te hoog was vastgesteld.

Tijdens de zitting bij het Hof werd de waarde van de woning opnieuw besproken. De rechtbank had vastgesteld dat de woning, een gemeentelijk monument, in 2006 grondig was verbouwd en dat de waarde was gebaseerd op vergelijkingen met andere woningen in de buurt. Het Hof bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog was. Belanghebbende had geen overtuigende onderbouwing gegeven voor zijn stelling dat de waarde € 804.000 zou moeten zijn. Het Hof concludeerde dat de waarde van de woning in het licht van de marktontwikkelingen en de verbouwingen aannemelijk was en dat het beroep ongegrond werd verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 23/693
30 juli 2024
uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] ,woonachtig te [Z] , belanghebbende,
gemachtigde: mr. A. Bakker
tegen de uitspraak van 16 juni 2023 in de zaak met kenmerk HAA 21/6588 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Bloemendaal, de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking als bedoeld in artikel 22 van de Wet Waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [a-straat 1] te [Z] (hierna: de woning) op de waardepeildatum 1 januari 2020 voor het belastingjaar 2021 vastgesteld op € 910.000.
1.2.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar het bezwaar ongegrond verklaard en de waarde van de woning gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft daartegen beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 16 juni 2023 het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 28 juli 2023. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Belanghebbende heeft op 5 juli 2024 een nader stuk ingediend.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juli 2024. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de heffingsambtenaar als ‘verweerder’):

Feiten
1. De woning van eiser is een twee-onder-één-kapvilla in Engelse landhuisstijl uit 1928. De woning aan de [a-straat 1] is samen met [a-straat 2] een dubbele villa. Oorspronkelijk woonde op [a-straat 1] de opdrachtgeefster en op [a-straat 2] haar dochter. De architect was de zoon. Zowel de woning als de buurwoning op [a-straat 2] is een gemeentelijk monument: “De forse met rode leipannen gedekte kap met overstekken en ooglidvensters, de plastisch gevormde gevels en de overhoekse erkers zijn kenmerkend.” De inhoud van de woning is 630 m³ en de oppervlakte van het perceel is 475 m². De woning heeft drie dakkapellen. De woning is in 2006 grondig verbouwd en voorzien van een nieuwe keuken, badkamer en toilet, is er veel isolatieglas toegepast en deels voorzetramen en zijn de centrale verwarming, alle leidingen en de meterkast zijn vernieuwd. De woning is op
1 januari 2011 gekocht door eiser voor € 850.000.
2. Eiser is in de bezwaarfase vertegenwoordigd door een andere gemachtigde,
mr. P.L.J.A van Rosmalen van ‘Eerlijke WOZ’. Bij het bezwaarschrift is een taxatierapport gevoegd van taxateur H. van Waveren van ‘Eerlijke WOZ’. In dat rapport is de waarde van de woning op 1 januari 2020 bepaald op € 739.000 op basis van vergelijking met de verkochte woningen aan de [b-straat 1] , [b-straat 2] en [b-straat 3] , alle te [Z] .
3. Tot het dossier behoort een brief van verweerder waarin de ontvangst van het bezwaarschrift wordt bevestigd. Bij die brief is gevoegd het taxatieverslag van de woning. Het dossier bevat geen reactie op de toezending van dat taxatieverslag.
4. In beroep heeft verweerder een waarderapport met een waarde-opbouw (matrix) overgelegd, gemaakt door taxateur [A] , waarin de waarde van de woning op 1 januari 2020 is bepaald op € 910.000. De woning heeft in die waardeopbouw voor de staat van onderhoud en voorzieningen factor 4 gekregen. Naast de gegevens van de woning zijn gegevens van de verkochte woningen [a-straat 2] en [c-straat 1] te [Z] vermeld. [a-straat 2] is op 30 april 2020 verkocht voor € 925.000, heeft een woonruimte van 830 m3 en een perceel van 579 m2 en heeft voor de staat van onderhoud en voorzieningen factor 2 gekregen.”
2.2.
Het Hof gaat ook uit van de hiervoor vermelde feiten.

3.Geschil in hoger beroep

Evenals in eerste aanleg is in hoger beroep in geschil of de WOZ-waarde van de woning te hoog is vastgesteld.

4.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft ten aanzien van het geschil als volgt overwogen en beslist:

Beoordeling van het geschil
De te verstrekken gegevens
9. Eiser beroept zich op artikel 6:17 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb, over terbeschikkingstelling van de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de gemachtigde), artikel 7:4, vierde lid, van de Awb (over het kunnen verkrijgen van afschriften van stukken), en op artikel 40, tweede lid, Wet WOZ (over verstrekking van een afschrift van de gegevens die ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde). De klachten behelzen dat verweerder in de bezwaarfase niet heeft voldaan aan de in deze artikelen neergelegde verplichtingen en verbinden hieraan de conclusie dat hierdoor een ongelijkwaardige procespositie is ontstaan en dat het beroep reeds hierom gegrond moet worden verklaard. Verweerder betoogt dat het taxatieverslag is toegezonden en dat daarmee in dit geval waarin eiser geen gebruik heeft gemaakt van het inzagerecht in de bezwaarfase, aan de verplichtingen van genoemde artikelen is voldaan.
10. De rechtbank stelt vast dat in beroep door verweerder het waarderapport is overgelegd met daarin onder meer de matrix met KOUDV-factoren, een schematische weergave van de waardeopbouw, een tabel met afwijkingspercentages per factor-punt en de gehanteerde grondstaffel. In deze zaak zijn ook de iWOZ-gegevens overgelegd. Wat betreft het beroep overweegt de rechtbank dat de waardebepaling daarmee voldoende inzichtelijk is gemaakt door verweerder en dus geen sprake is van een ongelijkwaardige procespositie.
11. Wat betreft de bezwaarfase overweegt de rechtbank als volgt. Het dossier bevat een standaard-bezwaarschrift van de eerste gemachtigde, waarin om allerlei gegevens wordt gevraagd. Het dossier bevat verder geen correspondentie over de te verstrekken gegevens. Hoewel in het verweerschrift staat dat hierover voorafgaand aan de hoorzitting met de toenmalige gemachtigde is gecommuniceerd, is verweerder ter zitting bij de rechtbank hierop teruggekomen en heeft verklaard dat na de toezending van het taxatieverslag de gemachtigde nooit meer om stukken heeft gevraagd. In het hoorverslag staat hierover niets. Op de zitting heeft desgevraagd geen van beide partijen een reactie of gegevens van enige correspondentie kunnen vinden. Verweerder heeft verklaard dat als die er was, dat die dan bij de op de zaak betrekking hebbende stukken zou zijn overgelegd.
12. De vraag wat precies onder de te verstrekken gegevens moet worden verstaan, ligt thans voor aan de Hoge Raad (zie A-G IJzerman 31 januari 2023, ECLI:NL:PHR:2023:130). De rechtbank zal het antwoord op deze vraag in het midden laten. De rechtbank wijst het verzoek van eiser om het beroep gegrond te verklaren vanwege het niet verstrekken van alle gegevens in de bezwaarfase niettemin af, en wel op grond van het volgende. Hierbij stelt de rechtbank voorop dat verweerder deze discussie had kunnen voorkomen door gewoonweg de gevraagde gegevens aan eiser te verstrekken. Aan de andere kant hebben eiser, noch zijn toenmalige gemachtigde gebruik gemaakt van het door verweerder wel geboden inzagerecht voorafgaand aan het horen. Aangezien daarvoor geen reden is gegeven moet worden aangenomen dat zij klaarblijkelijk onvoldoende werkelijke interesse hadden om het dossier te gaan inzien voor de gegevens, maar dat een en ander voornamelijk processuele klachten zou moeten opleveren. Ook in de stukken van het dossier en de verklaringen ter zitting kan de rechtbank immers geen aanknopingspunt vinden dat nadat het taxatieverslag was ontvangen nog specifiek om bepaalde gegevens is verzocht, terwijl het wel op de weg van eiser ligt om verweerder duidelijk te maken dat eiser nog bepaalde, specifieke informatie van hem verlangt (vergelijk Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2454). Echter, lijkt het er ook niet op dat verweerder bereidwillig was om in de bezwaarfase meer onderliggende waardegegevens te verstrekken dan enkel het taxatieverslag.
13. In die zin kan beide partijen wel iets in hun proceshouding verweten worden. De rechtbank komt daarom tot de slotsom dat, veronderstellenderwijs ervan uitgaande dat verweerder meer gegevens had moeten verstrekken of toezenden dan in de bezwaarfase is gedaan, dit tegenover de handelingen en het nalaten van eiser en diens gemachtigde, niet een dermate grote schending van het zorgvuldigheidsbeginsel zou opleveren dat hieraan het gevolg van een gegrondverklaring van het beroep, of een daar normaliter mee samenhangende proceskostenveroordeling, verbonden moet worden.
Verslaglegging horen en motivering uitspraak op bezwaar
14. Ingevolge artikel 7:7 van de Awb wordt van het horen in bezwaar een verslag gemaakt. Op grond van artikel 7:12 van de Awb dient de beslissing op het bezwaar te berusten op een deugdelijke motivering. Eiser stelt dat de uitspraak op bezwaar niet deugdelijk is gemotiveerd, dat hetgeen op de hoorzitting is besproken niet volledig is weergegeven, dat dit in strijd is met het motiveringsbeginsel en dat het beroep daarom gegrond verklaard moet worden. Verweerder stelt dat in de uitspraak op bezwaar met het bijbehorende taxatieadvies voldoende op de grieven zoals in bezwaar en bij het horen is aangevoerd, is gereageerd.
15. De rechtbank is van oordeel dat het motiveringsbeginsel en de artikelen 7:7 en 7:12 van de Awb niet zijn geschonden. Zij stelt vast dat het dossier een verslag van de hoorzitting bevat. Het betoog van eiser dat het hoorverslag samengevat en ‘kort door de bocht’ is, levert geen schending van het recht op, omdat het afdoende is als een hoorverslag een zakelijke of puntsgewijze weergave van het besprokene bevat, waarbij er geen essentiële zaken missen. Eiser heeft in zijn beroepschrift niet gemotiveerd welke informatie hij miste in het hoorverslag en dit is ook niet uit de stukken op te maken, het gaat integendeel om een in meerdere zaken terugkerende, algemene klacht. De uitspraak op bezwaar bevat een afdoende reactie op de klachten die te lezen zijn in het bezwaarschrift en in het hoorverslag en geeft het vereiste inzicht in de gronden van de heroverwogen beslissing.
16. Tijdens de zitting bij de rechtbank heeft de gemachtigde gesteld dat eiser aan de toenmalige gemachtigde heeft meegegeven dat het een gemeentelijk monument betreft en dat dit niet terug te vinden is in het hoorverslag of de uitspraak op bezwaar. Verweerder heeft erop gewezen dat dit niet in het bezwaarschrift of het taxatierapport van eiser staat en dat het een verschil is of eiser het tegen zijn toenmalige gemachtigde heeft gezegd of dat die gemachtigde het vervolgens ook heeft overgenomen.
De rechtbank stelt vast dat het hoorverslag de enige kenbron is van wat gezegd is tijdens het hoorgesprek en dat hierop van de toenmalige gemachtigde die dat gesprek heeft gevoerd geen reactie is gekomen. Het bezwaarschrift gaf geen aanleiding tot opmerkingen over de monumentenstatus en aangezien in de uitspraak op bezwaar de woning wordt vergeleken met een ander monument is het ook niet nodig hier iets over op te merken.
De waarde van de woning
17. Op verweerder rust de last aannemelijk te maken dat hij de waarde van de woning niet te hoog heeft vastgesteld, dat wil zeggen dat de door hem vastgestelde waarde niet hoger is dan de (verkoop)waarde in het economische verkeer. Anders dan eiser betoogt, moet verweerder de waarde aannemelijk maken in het licht van hetgeen eiser aanvoert (zie het arrest Oostflakkee van de Hoge Raad van 14 oktober 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU4300, ro. 3.2 en 3.3). Het is dus aan eiser om bij betwisting van de waarde stellingen en argumenten aan te voeren die twijfel oproepen over de waarde. Het zal van de aard van de stelling en van de daarbij gegeven onderbouwing afhangen, waarmee verweerder in reactie daarop moet komen, wil hij zijn waarde nog aannemelijk kunnen maken. Het standpunt dat verweerder met bepaalde gegevens over de waarde, zoals een bepaalde onderbouwing van een gehanteerde KOUDV-factor moet komen en dat de waarde anders per definitie niet aannemelijk gemaakt is, faalt dan ook. Bovendien brengt de rechtbank in herinnering dat het gaat om de waarde van de onroerende zaak als geheel en dat de WOZ-waardering geen mathematische exercitie is.
18. Partijen zijn het erover eens dat het object [a-straat 2] te [Z] het beste vergelijkingsobject is en dat alle andere door partijen genoemde objecten minder geschikt zijn. De rechtbank deelt dit standpunt, nu dit object rond de waardepeildatum verkocht is, het andere deel van de twee-onder-één-kapvilla betreft en net als de woning bepaalde bijzondere kenmerken heeft en een gemeentelijk monument is. Er is dan weliswaar slechts één vergelijkingsobject, maar onder de omstandigheden zoals in deze zaak, vormt dat de beste en een afdoende vergelijkingsbasis (zie Gerechtshof Amsterdam 23 december 2010, ECLI:NL:GHAMS:2010:BP2018). Het standpunt van eiser dat de monumentenstatus moet leiden tot verlaging van de vastgestelde waarde, slaagt niet, aangezien uitsluitend met een aangebouwd en heel gelijksoortig moment wordt vergeleken.
19. Verweerder heeft toegelicht dat de waarde van de woning uitsluitend bepaald is aan de hand van de gerealiseerde verkoopprijs van [a-straat 2] en dit is ook aan de overname van de m3-waarde in de matrix te zien. Ondanks dat het vergelijkingsobject meer grond en een grotere inhoud heeft, is de beschikte waarde voor de woning van € 910.000 niet veel lager dan de voor dat object op 30 april 2020 gerealiseerde verkoopprijs van
€ 925.000. Eiser vindt daarom de waarde van de woning duidelijk te hoog. Verweerder stelt dat dit verklaard wordt door de verbetering in onderhoud en voorzieningen ten gevolge van de grondige verbouwing van de woning in 2006 en hij verwijst naar de iWOZ-gegevens. De genoemde gebreken komen verweerder niet geloofwaardig over. Wat betreft het dak heeft verweerder toegelicht dat het waardesurplus van de woning ten opzichte van de buurwoning uitsluitend is toegekend aan de binnenzijde en niet aan de buitenzijde. Eiser stelt echter dat de verbouwing al lang geleden is, dat het dak vernieuwd moet worden conform de offerte, dat er scheurvorming is en dat er geen isolatie aanwezig is.
20. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat de woning grondig verbouwd is in 2006. Bij de omschrijving van die verbouwing in iWOZ is onder meer vermeld dat leidingen vernieuwd zijn en ook dat isolatieglas en voorzetramen zijn geplaatst. Dat is zo gedetailleerd dat dit tegenover de blote betwisting van eiser dat er in het geheel niet is geïsoleerd aannemelijk is. Temeer aangezien het voor de hand ligt dat bij een grondige verbouwing van zo een oude woning als die van eiser er isolatiewerkzaamheden verricht zijn. In het taxatierapport van eiser staat verder dat de keuken dateert van tussen 2011-2015 en de badkamer van 2016-2021. Voor woningen uit 1928, zoals de onderhavige woning, zijn dit zonder twijfel waardevolle verbeteringen, ook al zijn ze niet alle heel recent. Eiser heeft verder gewezen op een offerte voor een nieuw dak. Het dak is echter door verweerder voor beide woningen als ‘in vergelijkbare staat’ beoordeeld, zodat hiervan geen waardedruk ten opzichte van de buurwoning uitgaat. Dat het dak in een zo slechte staat is dat dit op zichzelf tot een waardevermindering moet leiden is nergens uit af te leiden, zeker niet nu er geen foto’s van gebreken zijn en niet bekend is of de werkzaamheden zijn uitgevoerd. Verder ontbreekt elke onderbouwing van gebreken, zoals de scheurvorming, zodat het de rechtbank mede gelet op de verbouwing, niet aannemelijk voorkomt dat er gebreken zijn waar een waardeverminderende invloed vanuit gaat. Uit het vorenstaande volgt dat verweerder voldoende rekening heeft gehouden met de verschillen tussen de woning en het door verweerder getoonde vergelijkingsobject. De rechtbank acht het vanwege de grondige vernieuwingen ten opzichte van de buurwoning aannemelijk dat de woning de door verweerder daaraan toegekende waarde van € 910.000 heeft.
21. Eiser heeft geen onderbouwing gegeven voor de door hem verdedigde waarde van € 804.000. Hij heeft verwezen naar een taxatierapport dat zou zijn overgelegd, maar een taxatierapport dat deze waarde noemt, zit niet in het dossier. De rechtbank beschikt uitsluitend over het genoemde taxatierapport van ‘Eerlijke WOZ’ waarbij de waarde van de woning is bepaald op € 739.000. Maar die waarde is onderbouwd met de verkoop van andere woningen, waaronder niet [a-straat 2] , waarvan beide partijen zeggen dat die minder goed vergelijkbaar zijn. Over deze woningen zijn te weinig gegevens bekend om te kunnen beoordelen in hoeverre ze wel vergelijkbaar zijn en wat dit dan voor effect op de waarde zou hebben. Daarom geeft ook het rapport van eiser geen aanleiding voor het oordeel dat de door verweerder vastgestelde waarde te hoog is.
Slotsom
22. Gelet op het bovenstaande heeft verweerder, ook in het licht van al wat eiser heeft aangevoerd, aannemelijk gemaakt dat de vastgestelde waarde van de woning niet te hoog is. Het beroep dient dan ook ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
23. Er bestaat geen aanleiding voor vergoeding van de proceskosten.”

5.Beoordeling van het geschil

WOZ-waarde
5.1.
Op grond van artikel 17, tweede lid Wet WOZ wordt de waarde van een onroerende zaak bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij heeft als waarde te gelden de waarde in het economische verkeer. Dat is de prijs die bij aanbieding ten verkoop op de voor die onroerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde voor de onroerende zaak zou zijn betaald. Op de heffingsambtenaar rust de last aannemelijk te maken dat de door hem vastgestelde waarde niet te hoog is.
Hetgeen de rechtbank heeft overwogen omtrent de waarde van de woning in rechtsoverwegingen 17 tot en met 21 van de uitspraak acht het Hof juist en het Hof neemt deze overwegingen over. Ter aanvulling overweegt het Hof nog het volgende. De woning is door belanghebbende in 2011, tijdens de financiële crisis, aangekocht voor € 850.000. Hoewel deze aankoop niet rondom de waardepeildatum is gerealiseerd, werpt deze wel enig licht op de waarde van de woning op peildatum. Het is een feit van algemene bekendheid dat de woningmarkt in de periode 2014 tot 2020 is aangetrokken. Dat de waarde van op 1 januari 2020 lager zou zijn dan haar eigen aankoopwaarde uit 2011, zoals belanghebbende bepleit (zij bepleit een waarde van € 829.000), acht het Hof in het licht van de geschetste marktontwikkeling, zonder nadere toelichting, die ontbreekt, onaannemelijk.
Matrix en grondstaffels
5.2.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de heffingsambtenaar, door de matrix en de grondstaffel niet in de bezwaarfase te verstrekken, heeft gehandeld in strijd met artikel 40, tweede lid Wet WOZ. Het Hof oordeelt als volgt. Met betrekking tot artikel 40, tweede lid Wet WOZ stelt het Hof voorop dat aan belanghebbende, te wiens aanzien de WOZ-beschikking is genomen, ingevolge dat artikellid, op verzoek een afschrift van de gegevens die ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde dient te worden verstrekt. Deze verplichting betreft in ieder geval het door de heffingsambtenaar opgestelde taxatieverslag. Indien belanghebbende daarnaast een voldoende specifiek verzoek doet tot het verstrekken van bepaalde gegevens die niet in het taxatieverslag zijn opgenomen, maar die wel ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde van de woningen, dient eveneens een afschrift van die gegevens te worden verstrekt (zie HR 18 augustus 2023, ECLI:NL:HR:2023:1052).
5.3.
Belanghebbende heeft in zijn bezwaarschrift (ingediend door ‘Eerlijke WOZ’) van 23 maart 2021, om de volgende informatie verzocht:
“Verzoek
(…)
Indien u voornemens bent dit bezwaarschrift ongegrond te verklaren, verzoeken
wij u om uiterlijk in de uitspraak op bezwaar[onderstreping Hof] een overzicht op te nemen (bij voorkeur in de vorm van een taxatiematrix) van de relevante gegevens en waarden van de woning, waaronder in ieder geval:
1. De gehanteerde grondstaffel; en
2. De gehanteerde cijfers en correcties voor kwaliteit, onderhoud, ligging etc. (VLOK/KOUDV factoren).
Met deze gegevens kunnen wij een eventuele ongegrondverklaring namelijk aan de belanghebbende verklaren en kunnen onnodige beroepsprocedures voorkomen worden. (…)”
5.4.
De gemachtigde van belanghebbende heeft blijkens dit citaat niet gevraagd om de gegevens te verstrekken vóór de uitspraak op bezwaar. Reeds daarom wordt de klacht dat deze gegevens vóór de uitspraak op bezwaar hadden moeten worden verstrekt, verworpen. Daar komt bij dat belanghebbende, in het licht van de geloofwaardige verklaring van de heffingsambtenaar ter zitting bij het Hof dat de matrix pas wordt opgemaakt in de beroepsfase, niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze ten grondslag heeft gelegen aan de WOZ-beschikking zodat dit gegeven ook daarom niet onder het bereik van artikel 40, tweede lid Wet WOZ valt.
5.5.
Indien en in afwijking van r.o. 5.4 veronderstellenderwijs ten aanzien van de grondstaffel zou moeten worden geoordeeld dat sprake is van een schending van artikel 40, tweede lid Wet WOZ heeft het volgende te gelden. Alsdan is de rechter bevoegd maar niet verplicht om het bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van proceskosten van de belanghebbende en het door de belanghebbende betaalde griffierecht.
Het Hof zou ook in dat geval geen aanleiding hebben gezien om van die bevoegdheid gebruik te maken. Gelet op hetgeen belanghebbende in beroep tegen de beschikte waarde heeft aangevoerd, acht het Hof het niet aannemelijk dat het mogelijke gebrek aan informatievoorziening door de heffingsambtenaar in de bezwaarfase, van doorslaggevende betekenis is geweest om beroep in te stellen, dit mede in het licht van het eigen aankoopcijfer van belanghebbende (zie 5.1) en de verkoop van het buurpand ( [a-straat 2] ) die in het taxatieverslag is vermeld. Naar ’s Hofs oordeel kan onder die (veronderstelde) omstandigheden niet worden geoordeeld dat de waarde van de woning pas aannemelijk is gemaakt met de stukken die pas in de beroepsfase zijn overgelegd.
iWOZ-gegevens en bouwtekeningen
5.6.1.
Belanghebbende voert aan dat de heffingsambtenaar de zogenoemde (gehele) iWOZ-kaarten en bouwtekeningen had moeten overleggen; hetzij op de voet van artikel 8:42 Awb hetzij (voor zover het Hof belanghebbende begrijpt) op de voet van artikel 40, tweede lid Wet WOZ. Het Hof begrijpt dat belanghebbende daarbij doelt op iWOZ-gegevens van de door hem gehanteerde vergelijkingsobjecten. iWOZ is een door de Vereniging Nederlandse Gemeenten samengestelde verzameling objectgegevens en foto’s van te koop aangeboden woningen in Nederland. Deze gegevens zijn afkomstig van publiekelijk toegankelijke, door makelaars gepubliceerde verkoopadvertenties
5.6.2.
De iWOZ-kaarten en bouwtekeningen van de (vergelijkings)objecten behoren in beginsel niet tot de op de zaak betrekking hebbende stukken als bedoeld in artikel 8:42 Awb. De heffingsambtenaar is daarom niet verplicht deze gegevens over te leggen. Dit is slechts anders als de iWOZ-kaarten en/of de bouwtekeningen door de heffingsambtenaar zijn gebruikt om daaruit de kenmerken van de (vergelijkings)objecten af te leiden die van belang zijn voor de beslechting van de (nog) bestaande geschilpunten, maar daarvoor biedt het dossier geen aanknopingspunten. In de omstandigheid dat belanghebbende (bij gebrek aan wetenschap) enkel bloot heeft betwist dat de door de heffingsambtenaar gebruikte objectkenmerken van de vergelijkingsobjecten juist zijn, ziet Hof geen aanleiding de iWOZ-kaarten en/of bouwtekeningen van de vergelijkingsobjecten als op de zaak betrekking hebbende stukken te beschouwen. Daar komt bij dat de bouwtekeningen in principe toegankelijk zijn voor eenieder in de lokale gemeentearchieven.
5.6.3.
Alleen gegevens die aan de WOZ-waarde ten grondslag hebben gelegen, vallen onder het bereik van artikel 40, tweede lid Wet WOZ. Gelet op de verklaring van de heffingsambtenaar ter terechtzitting van het Hof inhoudende dat de WOZ-waarde zelfstandig door een taxateur wordt vastgesteld op basis van zijn kennis van de markt, zijn ervaring en de hulpmiddelen die hem ter beschikking staan, waaronder een modelwaarde die hem wordt aangereikt en die is gebaseerd op alle verkopen binnen de gemeente binnen een referentieperiode van één tot twee jaar, acht het Hof onaannemelijk dat de iWOZ-kaarten en/of bouwtekeningen aan de WOZ-waarde ten grondslag hebben gelegen. Daarom is van een schending van artikel 40, tweede lid Wet WOZ (in zoverre) geen sprake.
Ondeugdelijke motivering uitspraak op bezwaarschrift/objectkenmerken
5.7.
De in hoger beroep herhaalde grief van belanghebbende dat de uitspraken op de bezwaarschriften onvoldoende en daarmee ondeugdelijk zijn gemotiveerd, wordt ook door het Hof verworpen. De heffingsambtenaar heeft de beschikte waarde toereikend onderbouwd door in de uitspraak op bezwaar te refereren aan de verkoop van het buurpand ( [a-straat 2] ). Dit object is een uitstekend vergelijkingsobject. Deze woning op 30 april 2020, verkocht voor € 925.000 terwijl ‘onderhoud’ en ‘voorzieningen’ van deze woning op een ‘2’ zijn gesteld en voor de woning op een ‘4’, welke waarderingen het Hof gelet op de iWOZ-gegevens van deze woning die tot de stukken behoren, aannemelijk voorkomt, mede in het licht van de renovatie van de woning in 2006. De stelling dat de uitspraken op bezwaar niet deugdelijk zijn gemotiveerd, omdat daarin niet volledig is weergegeven hetgeen op de hoorzitting is besproken, wordt verworpen. Het Hof sluit zich verder aan bij hetgeen daarover door de rechtbank in r.o. 15 van haar uitspraak is overwogen.
Slotsom
5.8.
De slotsom is dat het hoger beroep van belanghebbende niet slaagt. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.
6. Kosten
Het Hof vindt geen aanleiding voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Awb in verbinding met artikel 8:108 van die wet.

7.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. C.J. Hummel, voorzitter, M.J. Leijdekker en N. Djebali, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. J.H.E. Breman als griffier. De beslissing is op 30 juli 2024 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op
www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op
www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op: