Op 14 maart 2024 heeft het Gerechtshof Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in de zaak van belanghebbenden [X] en [Y] tegen de heffingsambtenaar van de gemeente Haarlemmermeer. Deze uitspraak betreft een hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland over de WOZ-waarde van een woning voor het jaar 2020. De rechtbank had in haar uitspraak op 4 augustus 2022 onder andere geoordeeld dat zij onbevoegd was voor het verzoek om uitstel van betaling en het beroep ongegrond verklaard. Tevens werd de Staat veroordeeld tot schadevergoeding en proceskosten aan de belanghebbenden.
In het hoger beroep is de schending van de hoorplicht aan de orde, waarbij belanghebbenden stellen dat zij alleen telefonisch zijn gehoord, wat hen de mogelijkheid ontnam om inzage te nemen in de relevante stukken. Het Hof overweegt dat, hoewel de heffingsambtenaar hen telefonisch heeft gehoord vanwege de coronamaatregelen, dit niet rechtvaardigt dat er geen inzage is geboden in de stukken. Het Hof verwijst naar de wettelijke bepalingen omtrent de hoorplicht en het inzagerecht, en concludeert dat er een gebrek is in de uitspraak op bezwaar.
De heffingsambtenaar krijgt de gelegenheid om dit gebrek binnen zes weken na de tussenuitspraak te herstellen, waarbij belanghebbenden opnieuw de kans krijgen om te worden gehoord en inzage te krijgen in de stukken. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze tussenuitspraak.