ECLI:NL:GHAMS:2024:1282

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 april 2024
Publicatiedatum
8 mei 2024
Zaaknummer
21/00230
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen met betrekking tot CO2-uitstoot en handelsinkoopwaarde

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 30 april 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, [X], tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 5 februari 2021. De zaak betreft een naheffingsaanslag van de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm) die aan belanghebbende was opgelegd door de inspecteur van de Belastingdienst. Belanghebbende had op 31 december 2018 aangifte gedaan voor de registratie van een Mercedes-Benz GLE-Klasse, maar ontving een naheffingsaanslag van € 10.472. Het bezwaar van belanghebbende werd door de inspecteur ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in beroep ging bij de rechtbank, die het beroep ongegrond verklaarde.

In hoger beroep was de kern van het geschil of de naheffingsaanslag tot het juiste bedrag was opgelegd. Belanghebbende stelde dat de handelsinkoopwaarde van de auto verlaagd moest worden vanwege schadeverleden, maar het Hof oordeelde dat artikel 10, lid 7, van de Wet bpm geen ruimte biedt voor correcties op de koerslijst. Het Hof volgde de inspecteur in zijn standpunt dat de historische nieuwprijs van de auto, die € 128.281 bedroeg, niet leidde tot een hogere handelsinkoopwaarde. Het Hof concludeerde dat de naheffingsaanslag moest worden verminderd tot € 9.893, en verklaarde het hoger beroep gegrond. Tevens werd de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 4.558.

De uitspraak benadrukt de toepassing van de Wet bpm en de rol van CO2-uitstoot bij de bepaling van de historische nieuwprijs en handelsinkoopwaarde van voertuigen. Het Hof bevestigde dat bij de vaststelling van de bpm de CO2-uitstoot van de importauto leidend is, en niet de waarde die in de koerslijst is vermeld, indien deze niet voorziet in correcties.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 21/00230
30 april 2024
uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X], wonende te [Y] , belanghebbende,
(gemachtigde: mr. S.M. Bothof)
tegen de uitspraak van 5 februari 2021 in de zaak met kenmerk HAA 20/2068 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Belanghebbende heeft op 31 december 2018 aangifte van belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: bpm) gedaan ter zake van de registratie van een personenauto van het merk Mercedes-Benz, type GLE-Klasse (Coupé 400 4Matic) met het voertuigidentificatienummer [voertuigidentificatienummer] (hierna: de auto).
1.2.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag opgelegd voor een bedrag van € 10.472.
1.3.
De inspecteur heeft het daartegen gemaakte bezwaar bij uitspraak van 11 maart 2020 ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij uitspraak van 5 februari 2021 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
1.5.
Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 15 maart 2021.
1.6.
De inspecteur heeft een nader stuk ingediend met dagtekening 7 juni 2022.
1.7.
Het onderzoek ter zitting is aangevangen op 21 juni 2022. Ter zitting is, in samenspraak met partijen, besloten de verdere behandeling van de zaak aan te houden tot arrest is gewezen door de Hoge Raad in de zaak met kenmerk 22/00294. Van het verhandelde ter zitting op 21 juni 2022 is een proces-verbaal opgemaakt dat aan partijen verzonden is.
1.8.
De inspecteur heeft bij brief van 29 november 2023 er op gewezen dat aanhouding van de zaak niet zinvol is. De gemachtigde van belanghebbende heeft zich hier in zijn brief van 7 december 2023 bij aangesloten, waarna het Hof heeft besloten de behandeling van de zaak voort te zetten. Het Hof heeft partijen gevraagd of zij prijs stellen op een nadere zitting. De inspecteur heeft bij brief van 10 januari 2024 kenbaar gemaakt een nadere zitting niet nodig te achten. Belanghebbende heeft bij brief van 22 januari 2024 aan het Hof bericht wel prijs te stellen op een nadere zitting.
1.9.
Belanghebbende heeft tweemaal een pleitnota ingediend, ingekomen bij het Hof op 19 maart 2024 en 22 maart 2024. De inspecteur heeft op 22 maart 2024 een pleitnota ingediend.
1.10.
Het nader onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 maart 2024. Het proces-verbaal van de zitting wordt met deze uitspraak meegezonden.

2.Feiten

Voor de feitenvaststelling verwijst het Hof naar de uitspraak van de rechtbank.

3.Geschil in hoger beroep

In hoger beroep is in geschil of de naheffingsaanslag tot het juiste bedrag is opgelegd.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Belanghebbende heeft in zijn aangifte de verschuldigde bpm vastgesteld met behulp van de taxatiemethode, omdat sprake zou zijn van een auto met meer dan normale gebruiksschade. Bij opname van de auto door Domeinen Roerende Zaken (DRZ) is echter geconstateerd dat de auto niet meer dan normale gebruiksschade vertoonde. Omdat geen sprake is van een schadeauto, kan geen gebruik worden gemaakt van de taxatiemethode en dient de afschrijving te worden bepaald met behulp van de tabel of een koerslijst. De inspecteur is bij het opleggen van de naheffingsaanslag voor de vaststelling van de handelsinkoopwaarde uitgegaan van de koerslijst XRAY, omdat die koerslijst op dat moment voor belanghebbende het gunstigste resultaat opleverde.
Verlaging handelsinkoopwaarde vanwege schadeverleden?
4.2.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de handelsinkoopwaarde van de auto, zoals vermeld in de koerslijst, dient te worden verminderd met € 4.000 vanwege het schadeverleden van de auto. Het Hof verwerpt dit standpunt, omdat volgens de tekst van artikel 10, lid 7, van de Wet bpm bij toepassing van de koerslijstmethode geen ruimte bestaat voor correcties op de waarde die is vermeld in de koerslijst, indien de desbetreffende koerslijst niet in die correcties voorziet (vgl. Hoge Raad 2 februari 2024, ECLI:NL:HR:2024:147, r.o. 3.3.2). Voor zover belanghebbende een beroep doet op artikel 110 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), heeft hij daarnaast niet de werkelijke handelswaarde van de auto aangetoond (vgl. voornoemd arrest, r.o. 3.6.2).
Historische nieuwprijs
4.3.
Uit artikel 10, lid 7, van de Wet bpm, gelezen in verbinding met artikel 9, lid 5, van die wet, volgt dat de historische nieuwprijs van een motorrijtuig wordt bepaald door de op het moment van ingebruikname geldende catalogusprijs (inclusief btw) en de (op dat moment) verschuldigde bpm bij elkaar op te tellen. Belanghebbende betoogt dat bij de vaststelling van de bpm die verschuldigd was op het moment van ingebruikname, dient te worden uitgegaan van de daadwerkelijke CO2-uitstoot van het te registreren motorvoertuig (207 gr/km) en niet van de CO2-uitstoot van het binnenlandse referentievoertuig in de koerslijst dat is gebruikt om de handelsinkoopwaarde te bepalen van het te registreren motorvoertuig (199 gr/km). Dit standpunt is juist, zo heeft de Hoge Raad geoordeeld in zijn arrest van 22 december 2023, ECLI:NL:HR:2023:1703. Tussen partijen is in hoger beroep dan ook terecht niet langer in geschil dat de historische nieuwprijs € 128.281 bedraagt.
Leidt een hogere historische nieuwprijs tot een hogere handelsinkoopwaarde?
4.4.
De inspecteur heeft zich in zijn pleitnota in hoger beroep op het standpunt gesteld dat een hogere CO2-uitstoot niet alleen leidt tot een hogere historische nieuwprijs, maar ook tot een hogere handelsinkoopwaarde in gebruikte staat, waardoor de hogere historische nieuwprijs per saldo niet leidt tot een hogere afschrijving. Belanghebbende betwist dat een hogere historische nieuwprijs leidt tot een hogere handelsinkoopwaarde.
4.5.
Naar het Hof begrijpt gaat de inspecteur ervan uit dat de hogere CO2-uitstoot wordt veroorzaakt door opties waarvan de importauto is voorzien en houdt het koerslijstprogramma bij de bepaling van de handelsinkoopwaarde geen rekening met de – als gevolg van die opties optredende – extra CO2-uitstoot en de daardoor verschuldigde extra bpm. Het Hof volgt de inspecteur hierin niet. In de eerste plaats is er geen enkele aanwijzing dat het onderwerpelijke verschil in CO2-uitstoot van 8 gr/km wordt veroorzaakt door opties waarmee de importauto is uitgerust en niet eenvoudigweg het gevolg is van bijvoorbeeld een afwijkend motormanagement. In de tweede plaats acht het Hof geenszins aannemelijk dat een koper bereid is een hoger bedrag te betalen voor een auto vanwege de omstandigheid dat de desbetreffende auto een hogere CO2-uitstoot heeft: een hogere uitstoot (en dus een hoger brandstofverbruik) is doorgaans geen waardeverhogende eigenschap. In de derde plaats laat artikel 10, lid 7, van de Wet bpm, zoals reeds vermeld onder 4.2, geen ruimte om nog correcties door te voeren op waardes die uit een koerslijst blijken.
4.6.
Gelet op het overwogene onder 4.3 slaagt het hoger beroep van belanghebbende in zoverre. In zijn brief van 22 januari 2024 heeft belanghebbende, onder verwijzing naar een bijgevoegde koerslijst, onweersproken gesteld dat, uitgaande van een historische nieuwprijs van € 128.281 en een handelsinkoopwaarde van € 76.195, de verschuldigde bpm € 19.721 bedraagt. De naheffingsaanslag dient daarom, zoals door belanghebbende met juistheid is gesteld, te worden verminderd tot € 9.893.
Slotsom
4.7.
De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is. De uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd.

5.Kosten

Het Hof vindt aanleiding voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Awb in verbinding met artikel 8:108 van die wet.
De voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn opgenomen in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit). Voor het onderhavige geval zijn dat de in onderdeel a vermelde kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van het Besluit stelt het Hof het bedrag van deze kosten overeenkomstig het in de bijlage bij het Besluit opgenomen tarief op:
2 [ bezwaarschrift + hoorgesprek] x € 310 x 1 (wegingsfactor) = € 620
2 [ beroepschrift + zitting rechtbank] x € 875 x 1 (wegingsfactor) = € 1.750
2,5 [hogerberoepschrift + zitting Hof + nadere zitting] x € 875 x 1 =
€ 2.188
€ 4.558

6.Beslissing

Het Hof:
  • vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vermindert de naheffingsaanslag tot € 9.893;
  • veroordeelt de inspecteur in de kosten van belanghebbende tot een bedrag van € 4.558;
  • gelast de inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht ad € 178 (beroep bij de rechtbank) en € 270 (hoger beroep bij het Hof), in totaal € 448 te vergoeden.
De uitspraak is gedaan door mrs. B.A. van Brummelen, voorzitter, C.J. Hummel en W.J. Blokland, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. H.M. Nijland als griffier. De beslissing is op 30 april 2024 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op: