ECLI:NL:GHAMS:2024:1061

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 april 2024
Publicatiedatum
23 april 2024
Zaaknummer
200.324.109/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over rechtsbijstandsvergoeding en aansprakelijkheid tussen advocatenkantoor en rechtsbijstandsverzekeraar

In deze zaak heeft het Advocatenkantoor hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam, waarin de vorderingen van het Advocatenkantoor tegen DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringsmaatschappij N.V. en twee andere geïntimeerden werden afgewezen. Het geschil betreft de openstaande facturen van het Advocatenkantoor voor verleende rechtsbijstand aan de cliënten, [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3]. Het hof heeft vastgesteld dat er geen overeenkomst van opdracht tussen het Advocatenkantoor en DAS tot stand is gekomen, omdat DAS enkel als vertegenwoordiger van [geïntimeerde 2] optrad. Het hof oordeelde dat [geïntimeerde 2] haar deel van de kosten al had voldaan en dat de vordering van het Advocatenkantoor tegen [geïntimeerde 3] niet toewijsbaar was, omdat [geïntimeerde 3] gerechtvaardigd had vertrouwd op de mededelingen van het Advocatenkantoor dat hij geen kosten verschuldigd was. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en veroordeelde het Advocatenkantoor in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.324.109/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam: C/13/702359 / HA ZA 21-489
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 23 april 2024
inzake
[appellante] B.V.,
statutair gevestigd te [vestigingsplaats] , kantoorhoudend te [plaats] ,
appellante,
bij de rechtbank: eiseres,
advocaat: mr. J.A.A. van der Weijst te Gemonde,
tegen

1.DAS NEDERLANDSE RECHTSBIJSTAND VERZEKERINGMAATSCHAPPIJ N.V.,

gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde sub 1,
bij de rechtbank: gedaagde sub 1,
advocaat: mr. D.A. Pronk te Rotterdam,
2. [geïntimeerde 2],
wonende te [woonplaats 1] (België),
geïntimeerde sub 2,
bij de rechtbank: gedaagde sub 2,
advocaat: mr. V.W.J.H. Kobossen te Nijmegen,
3. [geïntimeerde 3],
wonende te [woonplaats 2] (gemeente Roermond),
geïntimeerde sub 3,
bij de rechtbank: gedaagde sub 3,
advocaat: mr. D.M.J.M.G. Cuijpers te Montfoort.

1.De procedure in hoger beroep

1.1.
Appellante wordt hierna het Advocatenkantoor en geïntimeerden gezamenlijk worden DAS c.s. en ieder afzonderlijk DAS, [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] genoemd.
1.2.
Het Advocatenkantoor heeft bij dagvaarding van 9 november 2022 hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 10 augustus 2022, dat de rechtbank tussen het Advocatenkantoor als eiseres en DAS c.s. als gedaagden heeft uitgesproken.
1.3.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- de memorie van grieven, met producties;
- de memorie van antwoord van DAS, met producties;
- de memorie van antwoord van [geïntimeerde 2] , met productie;
- de memorie van antwoord van [geïntimeerde 3] , met producties.
1.4.
Op 21 februari 2024 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt. Voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft het Advocatenkantoor producties 3 tot en met 7 en heeft DAS producties 4 tot en met 6 toegezonden. Mr. Van der Weijst, mr. Pronk, mr. Kobossen en mr. Cuijpers hebben tijdens de mondelinge behandeling spreekaantekeningen overgelegd. De toegezonden producties en de spreekaantekeningen maken deel uit van het procesdossier. Ten slotte is arrest gevraagd.

2.Feiten

2.1.
[geïntimeerde 2] , [geïntimeerde 3] , zijn zus [naam 1] (hierna: de zus) en [naam 2] (hierna: [naam 2] ) waren als fysiotherapeut werkzaam bij [bedrijf] B.V. (hierna: [bedrijf] ). Tussen hen en [bedrijf] is een geschil ontstaan over verschuldigd loon. In het arrest van 23 juli 2020 heeft het gerechtshof Den Bosch de hoogte van de loonvorderingen vastgesteld. [geïntimeerde 2] had een loonvordering van € 14.135,47, [geïntimeerde 3] een loonvordering van € 26.017,69 en de zus een loonvordering van € 57.611,02 op [bedrijf] .
2.2. [geïntimeerde 2] , [geïntimeerde 3] , de zus en [naam 2] hebben zich tot mr. [X] gewend voor rechtsbijstand. Mr. [X] is advocaat bij het Advocatenkantoor.
2.3.
Op 20 december 2017 heeft tussen [geïntimeerde 3] en de zus in het bijzijn van hun vader een intakegesprek met mr. [X] plaatsgevonden over hun loonvorderingen op [bedrijf] . [geïntimeerde 2] kon zich bij dat gesprek niet aansluiten. Naar aanleiding van dit gesprek heeft het Advocatenkantoor in de e-mail van 2 januari 2018 aan [geïntimeerde 3] en de zus de afspraken bevestigd. In de e-mail staat onder meer:
‘(…) Naar [geïntimeerde 3] vermeld ik dat mijn uurtarief voor 2018 € 225,- is te vermeerderen met 21% btw en 6% verschotten. Bij een gedeelde casus over 4 belanghebbenden geldt natuurlijk dat ik slechts éénmaal dat tarief in rekening breng. (…)’
2.4.
Aan de zus en [naam 2] heeft het Advocatenkantoor apart gefactureerd. Deze facturen zijn geen onderdeel van dit geschil.
2.5.
In de e-mail van 10 januari 2018 heeft [geïntimeerde 3] gereageerd op de mail van
2 januari 2018 van het Advocatenkantoor en geeft [geïntimeerde 3] nog een aantal punten aan waarover hij, [geïntimeerde 2] , zijn zus en [naam 2] met [bedrijf] een geschil over hebben.
2.6.
Per e-mail van 5 maart 2018 heeft het Advocatenkantoor een eerste factuur van
€ 1.995,08 aan [geïntimeerde 2] , [geïntimeerde 3] en de zus verzonden. Het Advocatenkantoor heeft onder meer het volgende gemaild:
‘(…) Een verdeling van de kosten per persoon heb ik nog niet doorgevoerd. Weet niet wat jullie hierover onderling hebben afgesproken. Anders is het bedrag door drieën te delen. D.w.z. € 665,03 per persoon.(…)’
2.7.
[geïntimeerde 2] , [geïntimeerde 3] en de zus hebben ieder € 665,03 aan het Advocatenkantoor betaald.
2.8.
Op 6 maart 2018 heeft het Advocatenkantoor [geïntimeerde 2] , [geïntimeerde 3] en de zus het volgende bericht:
‘Allereerst ben ik overgegaan tot splitsing van het dossier, vanwege de accuratere verantwoording van de tijdsbesteding. Dat doe ik met ingang van heden.’
2.9.
Op 21 maart 2018 heeft [geïntimeerde 3] telefonisch en per e-mail aan het Advocatenkantoor bericht dat hij geen rechtsbijstandverzekering heeft voor arbeidsgeschillen.
2.10.
[geïntimeerde 2] heeft een rechtsbijstandverzekering bij DAS. Bij brief van 28 maart 2018 heeft DAS aan [geïntimeerde 2] bericht dat de behandeling van haar zaak is uitbesteed aan het Advocatenkantoor en dat in het dossier een onbeperkt kostenmaximum van toepassing is. Als bijlage bij de brief zit de brief van 28 maart 2018 aan mr. [X] , die is verzonden naar een foutief e-mailadres. Die brief heeft het Advocatenkantoor vervolgens via [geïntimeerde 2] ontvangen. In die brief staat vermeld:
‘(…) Op grond van de polisvoorwaarden geldt verzekerde als uw opdrachtgever. DAS is daarbij be-voegd om u namens verzekerde opdracht(en) te verstrekken en om u te instrueren in het kader van de (verdere) afhandeling van het verzoek om rechtsbijstand van de verzekerde. (…)Het verzoek dat DAS u namens verzekerde doet, beperkt zich uitsluitend tot het voeren van bedoelde procedure en een eventuele allerlaatste onderhandelingspoging. (…)Welke kosten vergoedt DAS?
De kosten van rechtsbijstand worden vergoed overeenkomstig de toepasselijke polisvoorwaarden. In die voorwaarden is onder meer bepaald dat DAS de redelijke en noodzakelijke behandel-
kosten (honorarium inclusief kantoorkosten en overige kosten) vergoedt.Gelet op deze zaak en de door mij aan u gevraagde opdracht stel ik voor dat u de procedure zult voeren tegen een uurtarief van € 180,- exclusief de kantoorkosten en exclusief de BTW. Mocht u een ander voorstel willen doen of openstaan voor een vaste prijsafspraak, dan verneem ik graag van u. (…) De vergoeding ziet toe op vergoeding van uw uurtarief voor de procedure en omvat alle (processuele) handelingen die nodig en denkbaar zijn in een dergelijke procedure tot en met de bespreking van de uitspraak/de beschikking. De overige kosten, zoals griffierecht, reiskosten, kantoorkosten, etc., worden afzonderlijk vergoed. (…)Andere voorwaarden
Naast het bovenstaande zijn op deze opdracht uitsluitend van toepassing de voor verzekerde geldende(algemene en bijzondere) polisvoorwaarden. De toepasselijkheid van eventuele andere of aanvullende voorwaarden wordt daarmee uitdrukkelijk van de hand gewezen.(…)’
2.11.
In de brief van 18 april 2018 heeft het Advocatenkantoor gereageerd op de brief van DAS van 28 maart 2018:
'(…) Namens mijn cliënte mevrouw [geïntimeerde 2] , bericht ik u als volgt. (...) Van cliënte ontvang ik dan inmiddels de mailbrief van 28 maart 2018 als aangehecht. (…) Op mijn dienstverlening zijn - bij uitsluiting - de Algemene Voorwaarden van mijn kantoor van toepassing. Mijn uurtarief voor 2018 bedraagt € 225,- te vermeerderen met btw en 6% kantoorkosten. Een exemplaar van de AV hecht ik aan. De voorstellen van DAS wijs ik af. Een voorstel voor een uurtarief van € l80,- ex btw is niet een reëel voorstel voor een gespecialiseerde advocaat met 26 jaar ervaring. (…) Ik noteer dat het kostenmaximum onbeperkt is. (…)’
2.12.
In reactie op die brief heeft DAS in de e-mail van 18 april 2018 daar onder meer het volgende op geantwoord:
‘(…) Wij vergoeden aan de hand van de toepasselijke polisvoorwaarden de redelijke en noodzakelijke kosten van rechtsbijstand die toezien op de door DAS namens verzekerde verstrekte opdracht (…).’
2.13.
In de e-mail van 19 april 2018 heeft het Advocatenkantoor aan [geïntimeerde 2] , [geïntimeerde 3] en de zus gemaild:
‘(…) [geïntimeerde 3] procedeert niet op basis van rechtsbijstand. Ik kan [geïntimeerde 2] processueel als gevolmachtigde laten optreden voor [geïntimeerde 3] om mede voor [geïntimeerde 3] een vergoeding te vragen in een aparte verzoekschrift procedure. (…).’
2.14.
In de periode 2018 tot en met eind 2019 heeft het Advocatenkantoor een bedrag van
€ 191.746,89 aan facturen op naam van [geïntimeerde 2] bij DAS ingediend. DAS heeft daarvan € 119.346,55 voldaan. Een bedrag van € 12.087,96 heeft het Advocatenkantoor daarnaast bij de zus gedeclareerd.
2.15.
Uit het procesdossier blijkt dat het Advocatenkantoor in die periode voor de in rechtsoverweging 2.1 genoemde loonvorderingen elf gerechtelijke procedures tegen de voormalig werkgever van [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] heeft gevoerd. Ook heeft het Advocatenkantoor een wrakingsverzoek ingediend en heeft het cassatieadvies ingewonnen.
2.16.
In 2020 is tussen het Advocatenkantoor en DAS een geschil ontstaan over de ingediende facturen. In de e-mail van 5 maart 2020 heeft het Advocatenkantoor DAS hierover het volgende bericht:
‘(…) Echter, de zaak van mevrouw [geïntimeerde 2] was de eerste zaak die speelde en bij haar hebben zich louter aangesloten de heer [geïntimeerde 3] en mevrouw [naam 1] . De rechtspositie en insteek is exact hetzelfde. Ergo of er nu een processtuk met één naam of
met drie namen is, is onverschillig.’2.17. Op 10 maart 2020 heeft DAS op die mail als volgt gereageerd:
‘(…) Kan ik uit uw e-mail constateren dat DAS aan uw kantoor onterecht kosten heeft voldaan voor de heer en mevrouw [geïntimeerde 3] ? Zij (…) mogen (…) niet meeliften op de verzekering van mevrouw [geïntimeerde 2] . Als u hun belangen behartigd in een geschil, zouden zij van de kosten een evenredig deel moeten voldoen. (...) het gaat hier om een totaalbedrag van € 82.617,52 dat aan uw kantoor reeds is voldaan waarvan dus slechts 1/3 deel voor rekening van mevrouw [geïntimeerde 2] zou mogen komen. Totdat meer duidelijkheid ontstaat zullen wij daarom geen kosten meer vergoeden in dit dossier.(…)’2.18. Op 16 maart 2020 heeft het Advocatenkantoor DAS het volgende bericht:
‘(...) u behandelt de declaraties al van het begin af aan en weet dus dat mw. [geïntimeerde 2] medestanders heeft gevonden in haar collega's [geïntimeerde 3] & [naam 1] . De processtukken maken daar ook van meet af aan melding van. mr. [X] laat u hiervoor het volgende weten: Dat mevrouw [geïntimeerde 2] omstanders gevonden heeft, is een onderbouwing van de validiteit van haar terechte vordering. En, meeliften is een door u gekozen bewoording maar wel een gelukkig gekozen term. Immers, een lifter berekent men niets.(…)’
2.19.
Op 7 april 2021 heeft [geïntimeerde 2] de opdracht aan het Advocatenkantoor ingetrokken en in de brief van 6 september 2021 heeft [geïntimeerde 2] het Advocatenkantoor bericht dat zij de overeenkomst met het Advocatenkantoor heeft ontbonden.
2.20.
Bij brief van 7 september 2021 heeft [geïntimeerde 3] het Advocatenkantoor bericht dat hij de overeenkomst, voor zover die bestaat tussen [geïntimeerde 3] en het Advocatenkantoor, ontbindt.

3.De procedure bij de rechtbank

3.1.
Het Advocatenkantoor is vervolgens een procedure bij de rechtbank gestart. Het Advocatenkantoor heeft na wijziging van eis gevorderd voor recht te verklaren dat DAS niet heeft gehandeld als een goed verzekeraar betaamt, althans dat DAS onrechtmatig jegens het Advocatenkantoor heeft gehandeld, althans toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst van opdracht jegens het Advocatenkantoor en dat DAS ook onrechtmatig heeft gehandeld door geen gevolg te geven aan het beroep op de klachtenregeling en/of geschillenregeling. Ook vordert het Advocatenkantoor een verklaring voor recht dat DAS gehouden is de integrale proceskosten van de procedure te voldoen en zo nodig de zaak naar de schadestaatprocedure te verwijzen, dan wel op de voet van artikel 612 Rv de schade te begroten. Daarnaast heeft het Advocatenkantoor gevorderd DAS c.s. hoofdelijk te veroordelen tot betaling van € 72.400,34 aan openstaande facturen, € 173,99 en
€ 1.346,32 aan verschuldigde rente en € 7.399,40 aan incassokosten, dan wel de zaak naar de schadestaatprocedure te verwijzen. Ook heeft het Advocatenkantoor gevorderd DAS c.s. te veroordelen in de integrale proceskosten.
3.2.
In het eindvonnis van 10 augustus 2022 heeft de rechtbank de vorderingen van het Advocatenkantoor afgewezen en is het Advocatenkantoor veroordeeld in de proceskosten van DAS c.s.

4.De beoordeling in hoger beroepDe procedure in hoger beroep

4.1.
Tegen het vonnis van de rechtbank is het Advocatenkantoor in hoger beroep gekomen. Het Advocatenkantoor heeft in hoger beroep haar eis verminderd en vordert nu alsnog te bepalen dat de Algemene Voorwaarden van DAS niet van toepassing zijn, DAS c.s. te veroordelen tot betaling van de facturen vermeerderd met wettelijke rente en terugbetaling van de door het Advocatenkantoor betaalde proceskosten naar aanleiding van het vonnis, met veroordeling van DAS c.s. in de kosten van dit hoger beroep.
4.2.
Het Advocatenkantoor heeft tegen het vonnis geen als zodanig aangeduide grieven geformuleerd. Samengevat komen haar klachten tegen het vonnis zoals het hof deze begrijpt erop neer dat haar vordering tot betaling van de openstaande facturen ten onrechte door de rechtbank is afgewezen. Daarnaast richt een deel van de klachten van het Advocatenkantoor zich tegen onderdelen van de door de rechtbank vastgestelde feiten. Nu het hof hiervoor de van belang voor de beslissing relevante feiten opnieuw heeft vastgesteld, bestaat bij bespreking van deze klachten geen belang. En anders dan het Advocatenkantoor kennelijk meent, dwingt geen rechtsregel het hof ertoe de door het Advocatenkantoor aangevoerde feiten als vaststaand aan te merken.
Kern van het geschil4.3. Tussen partijen is een geschil ontstaan over de openstaande facturen van het Advocatenkantoor. Het Advocatenkantoor heeft aangevoerd dat tussen haar en DAS, [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] overeenkomsten van opdracht tot stand zijn gekomen. Het Advocatenkantoor vordert nakoming van die overeenkomsten, te weten betaling van de openstaande facturen uit hoofde van door haar verleende rechtsbijstand. Het hof ziet aanleiding om de vorderingen van het Advocatenkantoor jegens DAS c.s. afzonderlijk te behandelen. Het hof zal hierna eerst het toetsingskader schetsen om vervolgens de vraag te beantwoorden met wie het Advocatenkantoor een overeenkomst heeft gesloten en wat de inhoud van die overeenkomst was.
Toetsingskader4.4. Het hof stelt voorop dat op grond van artikel 7:401 BW de opdrachtnemer bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed opdrachtnemer in acht moet nemen. Voor bepaalde beroepsgroepen is deze zorgplicht nader uitgewerkt in de (tucht)rechtspraak. Voor een advocaat heeft te gelden dat als hij als beroepsbeoefenaar de zorgvuldigheid dient te betrachten die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (zie onder meer Hoge Raad 29 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1406). Ook de Gedragsregels van de Advocatuur zijn van belang, omdat die gedragsregels invulling geven aan de wijze waarop het Advocatenkantoor zich als opdrachtnemer tegenover haar opdrachtgever dient te gedragen en wat de opdrachtgever van het Advocatenkantoor mag verwachten. In artikel 17 van die gedragsregels is onder meer bepaald dat de advocaat bij de vaststelling van zijn salaris een redelijk salaris in rekening behoort te brengen, waarbij alle omstandigheden in aanmerking worden genomen.
4.5.
Het antwoord op de vraag met wie en met welke inhoud een overeenkomst van opdracht tot stand is gekomen, hangt af van wat partijen daaromtrent tegen elkaar hebben verklaard en over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten afleiden. Tot die omstandigheden behoren ook de voor de wederpartij kenbare hoedanigheid en de context waarin partijen optraden. (artikel 3:33-3:35 BW en zie o.m. Hoge Raad 29 oktober 2021, ECLI:NL:HR:2021:1615). Daarbij heeft te gelden dat eenieder wordt geacht voor zichzelf te handelen, tenzij degene die handelt kenbaar maakt (voordat tot uitvoering van de overeenkomst is overgegaan) niet voor zichzelf maar voor een ander te handelen. Wordt dat laatste door de wederpartij betwist, dan rust op de handelende partij de stelplicht en zo nodig de bewijslast van voormelde gedragingen en verklaringen die tot een ander oordeel moeten leiden.
Geen overeenkomst tussen het Advocatenkantoor en DAS4.6. Het Advocatenkantoor heeft gesteld dat tussen haar en DAS een overeenkomst van opdracht tot stand is gekomen. DAS heeft dat weersproken en heeft betoogd dat zij in het contact dat zij met het Advocatenkantoor had namens [geïntimeerde 2] optrad. Tussen DAS en het Advocatenkantoor heeft dus geen overeenkomst bestaan, aldus DAS. Het hof overweegt als volgt.
4.7.
Niet in geschil is dat tussen het Advocatenkantoor en [geïntimeerde 2] een overeenkomst van opdracht tot stand is gekomen. In het contact dat het Advocatenkantoor met DAS had, moet het voor het Advocatenkantoor duidelijk zijn geweest dat DAS niet voor zichzelf handelde, maar als vertegenwoordiger van [geïntimeerde 2] optrad. In de brief van
28 maart 2018 heeft DAS het Advocatenkantoor immers bericht dat [geïntimeerde 2] bij DAS is verzekerd en dat de verzekerde ( [geïntimeerde 2] ) geldt als de opdrachtgever. Verder staat vermeld dat DAS bevoegd is om het Advocatenkantoor
namensde verzekerde opdracht(en) te verstrekken en het Advocatenkantoor te instrueren in het kader van de (verdere) afhandeling van het verzoek om rechtsbijstand van verzekerde. Verderop in de brief staat dat het verzoek, dat DAS het Advocatenkantoor
namensde verzekerde doet, zich beperkt tot het voeren van de bedoelde procedure en een eventuele allerlaatste onderhandelingspoging. Uit het voorgaande blijkt onmiskenbaar dat DAS zich namens [geïntimeerde 2] tot het Advocatenkantoor heeft gewend en als vertegenwoordiger van [geïntimeerde 2] is opgetreden. De omstandigheid dat DAS rechtstreeks de facturen van het Advocatenkantoor heeft voldaan, maakt dit niet anders. Het staat DAS vrij om de facturen namens [geïntimeerde 2] te voldoen (vgl. artikel 6:30 BW). Die omstandigheid brengt niet mee dat het Advocatenkantoor daaraan de redelijke verwachting heeft mogen ontlenen dat (ook) DAS als contractspartij van het Advocatenkantoor heeft te gelden. De stelling van het Advocatenkantoor dat de brief van 28 maart 2018 van DAS haar niet heeft bereikt, omdat de brief naar een verkeerd e-mailadres is toegezonden, kan het Advocatenkantoor niet baten. De brief heeft het Advocatenkantoor immers en anders dan het wil doen geloven, wel bereikt. Het Advocatenkantoor heeft de brief namelijk kort na 28 maart 2018 alsnog via [geïntimeerde 2] ontvangen en het Advocatenkantoor heeft hierop in de brief van 18 april 2018, toegezonden per mail van die dag om 09.30 uur, gereageerd. In die brief heeft het Advocatenkantoor de mededeling van DAS, dat [geïntimeerde 2] als opdrachtgever heeft te gelden, niet afgewezen. Integendeel: in die brief heeft het Advocatenkantoor [geïntimeerde 2] herhaaldelijk als zijn cliënte aangeduid. In de e-mail van DAS van 18 april 2018 van 15.39 uur herhaalt zij dat DAS namens verzekerde de opdracht heeft verstrekt. Het voorgaande brengt mee dat het Advocatenkantoor aan de genoemde omstandigheden niet het redelijk vertrouwen heeft kunnen ontlenen dat er, naast de overeenkomst die zij al reeds met [geïntimeerde 2] had gesloten, ook met DAS een overeenkomst tot stand was gekomen. De vordering van het Advocatenkantoor tegenover DAS is niet toewijsbaar. Aangezien de conclusie is dat tussen het Advocatenkantoor en DAS geen overeenkomst heeft bestaan, komt het hof ook niet toe aan de vraag of en zo ja welke algemene voorwaarden van toepassing waren in de verhouding tussen het Advocatenkantoor en DAS.
Geen hoofdelijke aansprakelijkheid
4.8.
De volgende vraag die partijen verdeeld houdt, is of [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] tezamen een opdracht als bedoeld in artikel 7:407 lid 1 BW of ieder een eigen opdracht tot het verlenen van rechtsbijstand aan het Advocatenkantoor hebben verstrekt. De beantwoording van deze vraag is van belang, omdat het Advocatenkantoor primair van [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] als gezamenlijke opdrachtgevers hoofdelijke betaling van de facturen heeft gevorderd. Subsidiair wordt door het Advocatenkantoor een gelijk deel van de openstaande facturen gevorderd. Bij de beantwoording van de vraag wat partijen zijn overeenkomen geldt het toetsingskader zoals weergegeven in rechtsoverwegingen 4.4 en 4.5 van dit arrest. Het hof overweegt als volgt.
4.9.
Het Advocatenkantoor heeft aangevoerd dat [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] haar tezamen een opdracht hebben verstrekt. Als gevolg hiervan zijn [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] hoofdelijk aansprakelijk voor betaling van de openstaande facturen. Het Advocatenkantoor verwijst naar artikel 7:407 BW en artikel 4.1 en 4.2 van haar Algemene Voorwaarden. Het hof volgt het Advocatenkantoor hier niet in. [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] hebben gemotiveerd weersproken dat sprake is geweest van een tezamen verstrekte opdracht. De enkele omstandigheid dat [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] zich samen met de zus en [naam 2] tot het Advocatenkantoor hebben gewend en gezamenlijk optrokken, leidt niet tot de conclusie dat het Advocatenkantoor de redelijke verwachting heeft mogen koesteren dat zij tezamen een opdracht aan het Advocatenkantoor hebben verstrekt. Ieder van hen had een eigen, afzonderlijke, loonvordering op de voormalig werkgever [bedrijf] . De loonvorderingen waren allemaal van een verschillende hoogte en vonden hun grondslag in ieders individuele arbeidsverhouding met [bedrijf] . Zij konden daarom niet tezamen als één partij worden aangemerkt. Dat het Advocatenkantoor bij de behandeling van de zaken ervoor heeft gekozen om de zaken parallel aan elkaar te laten lopen en gezamenlijk te behandelen, heeft niet tot gevolg dat door [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] tezamen een opdracht aan haar is verstrekt. Ook de omstandigheid dat aanvankelijk door het Advocatenkantoor één dossier is aangemaakt en het Advocatenkantoor voorstelt één tarief in rekening te brengen, betekent niet dat het Advocatenkantoor de redelijke verwachting heeft mogen hebben dat één overeenkomst tot stand is gekomen met meerdere opdrachtgevers. Hoofdelijkheid vloeit ook niet voort uit de door het Advocatenkantoor gehanteerde Algemene Voorwaarden, waarvan de toepasselijkheid door [geïntimeerde 2] overigens is weersproken. De artikelen 4.1 en 4.2 waarnaar het Advocatenkantoor verwijst betreffen verplichtingen van de opdrachtgever, maar zeggen niets over hoofdelijkheid op grond van het tezamen geven van een opdracht. Het voorgaande betekent dat door [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] ieder afzonderlijk een opdracht is verstrekt aan het Advocatenkantoor tot het verlenen van rechtsbijstand in ieders eigen zaak. De vervolgvraag is of [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] uit hoofde van de door hen met het Advocatenkantoor gesloten overeenkomsten gehouden zijn (een deel van) de openstaande facturen aan het Advocatenkantoor te voldoen. Het hof gaat hierna eerst in op de vordering tegen [geïntimeerde 2] en daarna op de vordering tegenover [geïntimeerde 3] .
[geïntimeerde 2] heeft het door haar verschuldigde loon betaald
4.10.
Vaststaat dat het Advocatenkantoor een bedrag van € 191.746,89 aan [geïntimeerde 2] heeft gefactureerd. Op die facturen is door DAS namens [geïntimeerde 2] € 119.346,06 voldaan. Dit is al meer dan de helft van de totale kosten die door het Advocatenkantoor zijn gefactureerd, zodat [geïntimeerde 2] daarmee al haar deel van de totale kosten heeft voldaan. Verder is niet gesteld of gebleken dat met het betalen van dit bedrag [geïntimeerde 2] haar aandeel in de door het Advocatenkantoor verrichte werkzaamheden niet heeft betaald. Het Advocatenkantoor heeft namelijk geen inzicht gegeven welke werkzaamheden zij voor [geïntimeerde 2] en welke werkzaamheden zij voor [geïntimeerde 3] , de zus en [naam 2] heeft verricht. Reeds omdat die onderbouwing ontbreekt, valt niet in te zien dat [geïntimeerde 2] meer is verschuldigd dan het bedrag dat DAS namens haar al aan het Advocatenkantoor heeft voldaan.
4.11.
Daarnaast staat de vordering van [geïntimeerde 2] op haar voormalig werkgever van
€ 14.135,47 in geen enkele verhouding tot de bij haar in rekening gebrachte bedrag van
€ 191.746,89. De vordering van [geïntimeerde 2] op haar voormalige werkgever staat ook niet in verhouding tot het reeds betaalde bedrag van € 119.346,06, het nog openstaande gevorderde bedrag van € 72.400,34 of de helft daarvan. Het Advocatenkantoor heeft weliswaar gesteld dat de dossiers omvangrijk waren en bijzondere aspecten hadden, maar op dit punt ontbreekt een deugdelijke onderbouwing. De stelling dat de zaak over de loonvorderingen op dit moment nog steeds loopt, is onvoldoende om dat aan te nemen. Het had op de weg van het Advocatenkantoor gelegen, mede gelet op de gemotiveerde betwisting van [geïntimeerde 2] , om haar stelling dat sprake is van een complexe rechtsstrijd nader te onderbouwen. Een redelijk handelend advocaat is immers gehouden voor de opdrachtgever, zowel bij het aangaan van de opdracht als tijdens de uitvoering daarvan, de kosten te ramen die voorzienbaar zijn voor de volgens de advocaat noodzakelijke of gewenste (proces)handelingen zodat de opdrachtgever kan bepalen of en zo ja met welke inhoud de opdracht zal worden gegeven respectievelijk gecontinueerd. Zonder toelichting, die ontbreekt, is het hof niet duidelijk wat rechtvaardigt dat voor de loonvordering van [geïntimeerde 2] van afgerond € 14.000,- (rechtsoverweging 2.1) een bedrag van afgerond € 191.000,- (rechtsoverweging 2.14) kan worden gedeclareerd. Een beroep op haar geheimhoudingsplicht komt het Advocatenkantoor hier niet toe, omdat het gaat om inzage in de kosten die gemaakt zijn voor [geïntimeerde 2] . Van schending van haar geheimhoudingsplicht ten opzichte van [geïntimeerde 3] , de zus en [naam 2] is geen sprake als enkel inzicht in de kosten voor [geïntimeerde 2] wordt gegeven. De omstandigheid dat het gerechtshof Den Bosch in het kader van het hoger beroep in een kort geding tussen [bedrijf] enerzijds en [geïntimeerde 2] , [geïntimeerde 3] en de zus anderzijds, strekkende tot opheffing van een door laatstgenoemden ten laste van [bedrijf] gelegd conservatoir beslag de vorderingen van [geïntimeerde 2] , [geïntimeerde 3] en de zus voorshands (en dus bij wijze van voorlopig oordeel in kort geding) heeft begroot op € 195.095,06, rechtvaardigt – zonder nadere toelichting – evenmin het enkel aan [geïntimeerde 2] factureren van een bedrag van € 191.746,89. Bovendien geeft het feit dat [geïntimeerde 2] verzekerd is voor rechtsbijstand en haar polis geen kostenmaximum bevatte, het Advocatenkantoor niet de vrijheid om onbeperkt als ware sprake van een blanco cheque te declareren en alle facturen op naam van [geïntimeerde 2] te zetten. Het Advocatenkantoor dient als redelijk handelend en redelijk bekwaam advocaat haar zorgplicht jegens haar opdrachtnemers in acht nemen. Dit betekent dat het Advocatenkantoor een redelijk salaris bij [geïntimeerde 2] in rekening kan brengen, ook wanneer [geïntimeerde 2] beschikt over een rechtsbijstandverzekering zonder kostenmaximum. In deze zaak is niet gebleken dat dat is gebeurd. Het Advocatenkantoor heeft nog betoogd dat DAS tevergeefs heeft geprobeerd een kostenmaximum te hanteren, maar dit is door DAS gemotiveerd weersproken. Het Advocatenkantoor licht de relevantie van die stelling in het kader van haar vorderingen overigens ook niet toe. De discussie tussen het Advocatenkantoor en [geïntimeerde 2] over de toepasselijkheid van de Algemene Voorwaarden van het Advocatenkantoor en de Algemene Voorwaarden van DAS in de rechtsverhouding met [geïntimeerde 2] behoeft geen nadere bespreking. Of die Algemene Voorwaarden nu wel of niet van toepassing zijn, maakt voor de uitkomst van dit geschil niet uit. [geïntimeerde 2] is in ieder geval niet meer verschuldigd aan het Advocatenkantoor dan dat DAS reeds namens haar aan het Advocatenkantoor heeft voldaan. Onbesproken kan dan blijven of DAS onrechtmatig handelt tegenover het Advocatenkantoor door niet te betalen nu vaststaat dat [geïntimeerde 2] niets meer aan het Advocatenkantoor verschuldigd is.
[geïntimeerde 3] is geen loon verschuldigd
4.12.
Tot slot komt het hof toe aan de vraag of het Advocatenkantoor met [geïntimeerde 3] een overeenkomst van opdracht heeft gesloten op grond waarvan [geïntimeerde 3] de openstaande facturen, althans een gelijk deel daarvan, aan het Advocatenkantoor verschuldigd is. Het hof overweegt dat tussen het Advocatenkantoor en [geïntimeerde 3] een overeenkomst van opdracht tot stand is gekomen en dat het Advocatenkantoor terecht heeft aangevoerd dat die opdracht niet in maart 2018 is geëindigd. [geïntimeerde 3] is echter niet gehouden de openstaande facturen aan het Advocatenkantoor te voldoen. Het hof zal uitleggen hoe het tot dat oordeel komt.
4.13.
Tussen partijen is niet in geschil dat [geïntimeerde 3] in december 2017 het Advocatenkantoor de opdracht heeft verstrekt tot het verlenen van rechtsbijstand. Een deel van de eerste factuur van 5 maart 2018 heeft [geïntimeerde 3] aan het Advocatenkantoor voldaan. [geïntimeerde 3] verkeerde echter in de veronderstelling dat hij voor rechtsbijstand verzekerd was, maar op 21 maart 2018 heeft [geïntimeerde 3] het Advocatenkantoor zowel telefonisch als per mail bericht dat zijn polis geen dekking bood voor arbeidsgeschillen. [geïntimeerde 3] heeft gesteld, wat niet althans onvoldoende door het Advocatenkantoor is betwist, dat hij het Advocatenkantoor heeft bericht dat hij zijn dossier niet meer kon voortzetten, omdat hij door het kantoor gehanteerde uurtarief van € 225,- te vermeerderen met 6% kantoorkosten en 21% btw niet kon voldoen. Het Advocatenkantoor heeft [geïntimeerde 3] op 19 april 2018 bericht dat het Advocatenkantoor [geïntimeerde 2] als gevolmachtigde kan laten optreden voor [geïntimeerde 3] om mede voor [geïntimeerde 3] een vergoeding te vragen. Het Advocatenkantoor is werkzaamheden voor [geïntimeerde 3] blijven verrichten. Zo heeft op 31 maart 2018 een gesprek tussen mr. [X] , [geïntimeerde 2] , [geïntimeerde 3] en de zus plaatsgevonden waar ook de situatie van [geïntimeerde 3] uitgebreid is besproken. Ook heeft het Advocatenkantoor op 2 april 2018 een concept kort geding dagvaarding voor [geïntimeerde 2] , [geïntimeerde 3] en de zus toegestuurd. Nadien zijn ook door het Advocatenkantoor namens [geïntimeerde 3] procedures gevoerd en is tussen het Advocatenkantoor en [geïntimeerde 3] veelvoudig contact geweest over het geschil met [bedrijf] . Uit die omstandigheden kan niet de conclusie volgen dat de overeenkomst tussen het Advocatenkantoor en [geïntimeerde 3] met de mededeling van 21 maart 2018 van [geïntimeerde 3] aan het Advocatenkantoor is geëindigd.
4.14.
Wél kan worden vastgesteld dat het Advocatenkantoor en [geïntimeerde 3] een aanvullende afspraak over het verschuldigde loon hebben gemaakt. [geïntimeerde 3] heeft aangevoerd dat het Advocatenkantoor hem op 19 april 2018 heeft bericht erop neerkomende dat hij kon worden meegenomen op de polis van [geïntimeerde 2] . Het Advocatenkantoor heeft dit in de inleidende dagvaarding (onder 1.14) erkend en heeft aangegeven dat dit vanaf het begin af aan zo was. Gelet op de mededelingen van het Advocatenkantoor heeft [geïntimeerde 3] er gerechtvaardigd op mogen vertrouwen dat hij voor de door het Advocatenkantoor verleende rechtsbijstand geen loon verschuldigd was. Dit volgt niet alleen uit de mededeling van het Advocatenkantoor, maar ook uit de omstandigheid dat alle facturen op naam van [geïntimeerde 2] stonden. Het Advocatenkantoor stelt weliswaar dat de facturen waarvan zij nakoming vordert, ook aan [geïntimeerde 3] zijn verzonden, maar dat blijkt nergens uit. Deze facturen hoefde [geïntimeerde 3] gelet op de e-mail van 19 april 2018 van het Advocatenkantoor ook niet te verwachten. Als [geïntimeerde 3] , gezien zijn bericht van 21 maart 2018 dat hij niet verzekerd was voor het geschil en dat hij de rechtsbijstand niet kon betalen en gezien het bericht van het Advocatenkantoor van 19 april 2018 dat [geïntimeerde 3] op de polis van [geïntimeerde 2] kon worden meegenomen, toch loon verschuldigd was, had het Advocatenkantoor hier [geïntimeerde 3] uitdrukkelijk op moeten wijzen en dat is niet gebeurd. Ook is niet gebleken dat het Advocatenkantoor een opdrachtbevestiging aan [geïntimeerde 3] heeft verstrekt of aan hem inzage is gegeven in de voor hem verrichte werkzaamheden. [geïntimeerde 3] heeft erop mogen vertrouwen dat hij voor de door het Advocatenkantoor verrichte werkzaamheden geen facturen zou ontvangen, omdat de kosten die het Advocatenkantoor zou maken gedekt werden door de polis van [geïntimeerde 2] . Dat dit niet het geval was, komt gelet op het voorgaande, voor rekening en risico van het Advocatenkantoor. Dat de kosten van [geïntimeerde 3] via de polis van [geïntimeerde 2] , zonder hier nadere afspraken met DAS over te maken, niet door DAS vergoed zouden worden, mag voor het Advocatenkantoor als professionele juridische dienstverlener geen verrassing zijn en had zij behoren te weten. Het Advocatenkantoor heeft [geïntimeerde 3] ook nooit geïnformeerd over, laat staan uitdrukkelijk gewaarschuwd voor, de mogelijkheid dat hij toch kosten aan het Advocatenkantoor zou moeten betalen, indien zou blijken dat hij toch niet kon worden meegenomen op de polis van [geïntimeerde 2] . Het Advocatenkantoor ging er overigens zelf ook van uit dat aan [geïntimeerde 3] geen kosten in rekening zouden worden gebracht, zoals blijkt uit de e-mail van 16 maart 2020 in de mail aan DAS, waarin mr. [X] schrijft dat “aan een lifter immers niets wordt berekend”. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [geïntimeerde 3] uit hoofde van de door hem verstrekte opdracht niets aan het Advocatenkantoor verschuldigd is.
Het bewijsaanbod wordt niet gehonoreerd
4.15.
Nu geen concrete feiten en omstandigheden zijn aangevoerd die, indien deze worden bewezen, tot een andere beslissing zouden kunnen leiden, is voor bewijslevering in dit hoger beroep geen plaats.
Conclusie4.16. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het hoger beroep faalt, zodat het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. De grief van het Advocatenkantoor gericht tegen de proceskostenveroordelingen van de rechtbank gaat niet op. Het stond de rechtbank vrij om voor de conclusie van dupliek na zitting één procespunt toe te kennen.
4.17.
Het Advocatenkantoor zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in het hoger beroep. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak (vlg. HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853). DAS c.s. is door het Advocatenkantoor gedagvaard. DAS c.s. hebben ervoor gekozen zich afzonderlijk tegen de grieven van het Advocatenkantoor te verweren. De door hen gemaakte kosten komen op grond van artikel 237 Rv voor afzonderlijke vergoeding in aanmerking.
4.18.
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

5.De beslissing

Het hof:
5.1.
bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Amsterdam van
10 augustus 2022;
5.2.
veroordeelt het Advocatenkantoor tot betaling in de kosten van de procedure in hoger beroep:
  • aan de zijde van DAS € 783,- aan griffierecht en € 4.426,- aan salaris van de advocaat van DAS (2 procespunten x appeltarief IV);
  • aan de zijde van [geïntimeerde 2] € 343,- aan griffierecht en € 4.426,- aan salaris van de advocaat van [geïntimeerde 2] (2 procespunten x appeltarief IV);
  • aan de zijde van [geïntimeerde 3] € 343,- aan griffierecht en € 4.426,- aan salaris van de advocaat van [geïntimeerde 3] (2 procespunten x appeltarief IV);
5.3.
verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. O.G.H. Milar, R.A. van der Pol en R.F. Groos en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 23 april 2024.