ECLI:NL:GHAMS:2023:3197

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 september 2023
Publicatiedatum
15 december 2023
Zaaknummer
23/00129
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de correctie van de aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen met betrekking tot specifieke zorgkosten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende, [X], tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 21 december 2022. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de inspecteur van de Belastingdienst de aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) van belanghebbende voor het jaar 2017 onterecht had gecorrigeerd. De inspecteur had een aanslag opgelegd op basis van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 7.792, en had belastingrente in rekening gebracht. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, waarna de inspecteur de aanslag ambtshalve had verminderd tot € 7.641, maar de belastingrente bleef ongewijzigd. De rechtbank verklaarde het beroep van belanghebbende gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar, en verordende de inspecteur tot het betalen van een schadevergoeding van € 1.500 voor overschrijding van de redelijke termijn.

In hoger beroep is de vraag of de inspecteur de aangifte aan een onderzoek had mogen onderwerpen en of de aftrek van specifieke zorgkosten terecht is geweigerd. Het Hof oordeelt dat de inspecteur legitieme redenen had om de aangifte te controleren, gezien de hoge bedragen aan aftrek specifieke zorgkosten die door belanghebbende waren opgevoerd. Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de inspecteur niet onrechtmatig heeft gehandeld door de aangifte te controleren. De rechtbank had terecht geoordeeld dat belanghebbende niet voldoende bewijs had geleverd voor de door haar opgevoerde specifieke zorgkosten, en dat de inspecteur de aftrek voor een hoger bedrag dan reeds was toegestaan, terecht had geweigerd. Het Hof bevestigt de beslissing van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 23/00129
14 september 2023
uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] ,wonende te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: mr. J.R.R. Oevering)
tegen de uitspraak van 21 december 2022 in de zaak met kenmerk HAA 21/5312 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst,de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2017 opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 7.792. Tevens is bij beschikking aan belanghebbende belastingrente in rekening gebracht van € 4.
1.2.
Belanghebbende heeft daartegen bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft op 25 november 2019 een motivering van de uitspraak op bezwaar aan belanghebbende gezonden.
1.3.
Op 7 september 2021 heeft de inspecteur de aanslag ambtshalve verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 7.641. Het bedrag aan belastingrente is niet verminderd.
1.4.
Belanghebbende heeft daartegen beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 21 december 2022 het volgende beslist (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiseres’ en de inspecteur als ‘verweerder’):
“ De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van
€ 6.101, met dienovereenkomstige vermindering van de beschikking inzake belastingrente;
  • bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de uitspraak op bezwaar;
  • veroordeelt verweerder tot het betalen van een schadevergoeding van € 1.500 voor overschrijding van de redelijke termijn; en
  • gelast verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 49 te vergoeden.”
1.5.
Het tegen de uitspraak van de rechtbank door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 30 januari 2023. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.
Daags voor de zitting heeft mr. Oevering zich als advocaat gesteld van belanghebbende en nadere stukken toegezonden aan het Hof en aan de wederpartij.
1.7.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juli 2023. De onderhavige zaak is gelijktijdig behandeld met het hoger beroep van belanghebbende in de zaak met kenmerk 22/02425 betreffende de aanslag IB/PVV voor het jaar 2016. Alles wat in die zaak is aangevoerd wordt – voor zover daarop betrekking hebbend – ook geacht in de onderhavige zaak te zijn aangevoerd.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
De rechtbank heeft onder het kopje ‘overwegingen’ de volgende feiten vastgesteld:

Feiten
1. Op 19 maart 2018 heeft verweerder van eiseres een aangifte IB/PVV 2017 ontvangen. Het aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning na persoonsgebonden aftrek bedraagt nihil. De aangifte bevat een aftrek specifieke zorgkosten en een aftrekbaar bedrag aan giften.
2. Met dagtekening 8 juni 2018 heeft verweerder aan eiseres een voorlopige aanslag IB/PVV 2017 opgelegd, waarbij het verzamelinkomen is vastgesteld op nihil.
3. Op 23 september 2018, 6 november 2018 en op 28 december 2018 heeft verweerder van eiseres gewijzigde aangiften IB/PVV 2017 ontvangen. De laatste aangifte bevat een aftrek specifieke zorgkosten ter grootte van € 8.319 vóór toepassing van de drempel en een aftrekbaar bedrag aan giften ter grootte van € 550 vóór toepassing van de drempel.
4. Verweerder heeft eiseres bij brieven van 18 januari 2019 en 29 januari 2019 een verzoek om informatie gestuurd met betrekking tot de aftrek specifieke zorgkosten en de giftenaftrek. Verweerder heeft eiseres gevraagd om op deze verzoeken te reageren vóór 1 februari 2019 respectievelijk 19 februari 2019.
5. Bij brief met dagtekening 8 februari 2019 heeft verweerder eiseres bericht dat het voornemen bestaat om bij het opleggen van de aanslag IB/PVV 2017 af te wijken van de ingediende aangifte IB/PVV 2017 en om de gevraagde aftrek specifieke zorgkosten en giftenaftrek te weigeren.
6. Op 8 februari 2019 heeft verweerder van eiseres een nieuwe aangifte IB/PVV 2017 ontvangen die een aftrek specifieke zorgkosten bevat ter grootte van € 7.015 vóór toepassing van de drempel en die een aftrekbaar bedrag aan giften bevat ter grootte van € 550 vóór toepassing van de drempel.
7. Eiseres heeft bij brief, door verweerder ontvangen op 19 februari 2019, gereageerd op het verzoek om informatie van verweerder. In de brief is onder meer toegelicht dat verweerder haar in de jaren 2010, 2011, 2012, 2015 en 2016 ook om bewijsstukken heeft gevraagd en dat hij in de jaren 2010 t/m 2012 akkoord is gegaan met de aftrek. Eiseres vraagt uitstel voor het aanleveren van informatie omdat de bezwaarprocedure voor de jaren 2015 en 2016 nog loopt
8. Verweerder heeft eiseres bij brief van 25 februari 2019 verzocht om meer informatie over de aftrek specifieke zorgkosten en de giftenaftrek. Verweerder heeft eiseres gevraagd om op dit verzoek te reageren voor 11 maart 2019.
9. Eiseres heeft bij brief, door verweerder ontvangen op 12 maart 2019, gereageerd op het verzoek om informatie van verweerder. Eiseres vraagt om uitstel van het aanleveren van de informatie totdat op het bezwaar met betrekking tot het belastingjaar 2015 beslist is. Eiseres heeft tevens rekeningoverzichten toegevoegd waarop de volgende boekingen te zien zijn:
“22 december 2017 Antwoorden met [A] -100,00
14 december 2017 [B] -200,00
1 augustus 2017 [B] -150,00
12 februari 2017 [B] -100,00”
10. Bij brief met dagtekening 27 maart 2019 heeft verweerder eiseres bericht dat het voornemen bestaat om bij het opleggen van de aanslag IB/PVV 2017 af te wijken van de ingediende aangifte IB/PVV 2017 en om de gevraagde aftrek specifieke zorgkosten te weigeren en de giftenaftrek gedeeltelijk te weigeren, voor zover het de betaling aan “Antwoorden met [A] ” betreft, omdat deze instelling volgens verweerder geen Algemeen Nut Beogende Instelling (ANBI) is. Voorts corrigeert verweerder het inkomen van eiseres met een bedrag ter grootte van € 151, omdat de door eiseres opgegeven inkomsten uit uitkering lager zijn dan verweerder heeft doorgekregen van de gegevensvoorziening van de gemeente.
11. Eiseres heeft bij brief, door verweerder ontvangen op 9 april 2019, gereageerd op het verzoek om informatie van verweerder. Eiseres heeft een uitdraai overgelegd van het ANBI register waarin de instelling “Antworten mit [A] ” is vermeld. Eiseres vraagt verweerder of zij bewijsstukken kan overleggen waarom zij kosten heeft afgetrokken van haar uitkering en heeft e-mail correspondentie met de gemeente [gemeente] overgelegd.
12. Verweerder heeft bij brief met dagtekening 17 april 2019 eiseres bericht dat de voorgenomen afwijkingen van de aangifte worden gehandhaafd, met uitzondering van de giftenaftrek, waar verweerder tegemoet komt en de gehele door eiseres in de aangifte opgevoerde giftenaftrek toestaat.
13. Verweerder heeft met dagtekening 14 mei 2019 de aanslag IB/PVV 2017 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 7.792. In de aanslag is geen aftrek specifieke zorgkosten in aanmerking genomen door verweerder. Dit standpunt heeft verweerder gehandhaafd in de bezwaarfase.
14. Naar aanleiding van het bezwaar van eiseres, door verweerder ontvangen op 22 juni 2019, heeft verweerder aan eiseres met dagtekening 15 oktober 2019 een verzoek om informatie gestuurd en op 5 november 2019 een rappel.
15. Bij brief van 19 september 2019 heeft eiseres verweerder in gebreke gesteld voor het uitblijven van de beslissing op bezwaar
16. Eiseres heeft bij brief, door verweerder ontvangen op 18 november 2019, gereageerd op het verzoek om informatie van verweerder. Eiseres heeft bescheiden overgelegd waaruit volgens eiseres de aftrekbare kosten voor het behouden van haar uitkering blijken.
17. Op 25 november 2019 stuurt verweerder aan eiseres per brief de motivering van de uitspraak op het bezwaarschrift. Verweerder staat de aftrek van kosten voor het behoud van de uitkering (ten bedrage van € 151) toe. In de brief is geen rechtsmiddelenverwijzing opgenomen en is de volgende passage opgenomen:
“Beslissing op uw bezwaarIk kom gedeeltelijk aan uw bezwaar tegemoet. Binnenkort ontvangt u beide
vanuit Apeldoorn een formele uitspraak op het bezwaar. Hierop kunt u lezen hoe u
in beroep kunt gaan wanneer u het niet eens bent met de uitspraak op het bezwaar.”
18. Per brief met dagtekening 20 februari 2020, door verweerder ontvangen op 21 februari 2020, heeft eiseres om een dwangsombeschikking verzocht. Met dagtekening 15 mei 2020 is de dwangsombeschikking afgegeven. De dwangsom is vastgesteld op het maximale bedrag, zijnde € 1.442.
19. Op 23 augustus 2021 stuurt eiseres aan verweerder een e-mail met de vraag waarom zij nog geen formele uitspraak op bezwaar heeft ontvangen. In reactie op de e-mail van eiseres antwoordt verweerder per e-mail van 25 augustus 2021 dat er per abuis geen formele uitspraak op bezwaar is gestuurd en dat dit niet meer in de systemen kan worden doorgezet, maar dat eiseres in plaats daarvan een ambtshalve vermindering zal ontvangen.
20. Verweerder heeft met dagtekening 7 september 2021 de aanslag IB/PVV 2017 ambtshalve verminderd en berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 7.641. In het geschrift is de volgende passage opgenomen:
“Bezwaar makenBent u het niet eens met deze vermindering en wilt u bezwaar maken? Ga naar
www.belastingdienst.nh/bezwaarcheck en kijk hoe u dit kunt doen. Maakt u bezwaar, doe dit
dan tijdig. Verstuur het online bezwaarformulier uiterlijk 19 oktober 2021. Kunt u alleen
schriftelijk bezwaar maken? Dan moet uw bezwaarschrift op 19 oktober 2021 binnen zijn bij de Belastingdienst. Vermeld altijd de reden van uw bezwaar en het aanslagnummer.”
21. Eiseres heeft tegen de ambtshalve vermindering digitaal bezwaar ingediend op 14 oktober 2021. Eiseres heeft tevens op 17 september 2021 digitaal beroep ingesteld bij deze rechtbank.
22. Naar aanleiding van het bezwaar van eiseres, heeft verweerder aan eiseres met dagtekening 2 november 2021 een verzoek om informatie gestuurd en op 30 november 2021 een rappel. Eiseres heeft hierop niet gereageerd.
23. Met dagtekening 24 december 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiseres van 14 oktober 2021 doorgezonden voor behandeling door deze rechtbank in de beroepsprocedure.”
Partijen hebben geen bezwaren geuit tegen de door de rechtbank vastgestelde feiten. Het Hof zal eveneens van deze feiten en voegt hieraan het volgende toe.
2.2.
Tot de stukken die belanghebbende daags voor de zitting heeft overgelegd behoort een aan haar gerichte brief van de Belastingdienst Buitengewone Zaken Blauw van 2 juni 2023, met – voor zover van belang – de volgende inhoud:

Waarom krijgt u deze brief?
Wij hebben eerder contact met u gehad over de Fraude Signalering Voorziening (FSV). Hierin hebben wij u laten weten dat uw gegevens in de FSV stonden. Ook hebben wij u verteld dat de FSV op 27 februari 2020 is uitgezet. Wij hebben onderzocht welke gevolgen uw FSV­ registratie voor u heeft gehad en of u recht heeft op een financiële tegemoetkoming. Daarover gaat deze brief.
(…)
Het spijt ons dat wij uw persoonsgegevens in de FSV opgenomen hebben. Op basis van uw
registratie en uw gegevens in de FSV ziet de Belastingdienst u niet als fraudeur. Het opslaan van uw gegevens in de FSV was in strijd met de AVG en had niet mogen gebeuren.
Binnen de Belastingdienst en Toeslagen worden uw FSV-gegevens niet meer gebruikt.
Wij hebben uw FSV-registratie onderzocht.
Uit ons onderzoek blijkt dat:
• er bijzondere persoonsgegevens in de FSV stonden. In uw situatie ging het om gegevens over Gezondheidsgegevens. De vermelding daarvan heeft geen gevolgen gehad bij de Belastingdienst;
• uw registratie in de FSV heeft geleid tot extra controles. Hiermee bedoelen wij dat uw aangifte inkomstenbelasting en/of toeslagenaanvraag vaker dan noodzakelijk was, door een beoordelaar is bekeken;
• uw gegevens uit de FSV niet gedeeld zijn met andere organisaties.
U krijgt een financiële tegemoetkoming.
Omdat er van u bijzondere persoonsgegevens in de FSV stonden en omdat u te maken heeft gehad met extra controles, krijgt u een financiële tegemoetkoming. U ontvangt van ons € 750,-. Het bedrag wordt binnen zes weken aan u overgemaakt. U hoeft hiervoor niets te doen.
(…)”
2.3.
De inspecteur heeft ter zitting een stuk overgelegd met de volgende inhoud:
Bsn
Achternaam
Competente eenheid
Werkstroom
Middel
Belastingjaar
Datum opname
Datum afdoening
[BSN]
[X]
[plaats]
Aangiftefraude
IH
2012
19-03-2013
08-04-2013
[BSN]
[X]
[plaats]
Aangiftefraude
IH
2011
10-07-2012
07-11-2012
[BSN]
[X]
[plaats]
Aangiftefraude
IH
2010
18-04-2011
02-05-2011
Totaal 3
2.4.
Bij het verweerschrift in hoger beroep is als bijlage 40 een schermprint gevoegd met – voor zover van belang – de volgende inhoud:
“ABS / Raadplegen / Relevante risico’s.
(…)
Kenmerk Definitieve aanslag BIN jaar 2017
(…)
Relevante risico’s
Omschrijving
(…)
Uitworpreden
H181 Specifieke zorgkosten (aftrek (8186)) beoordelen; zie ook correctie zorgkosten vorig jaar (aangegeven 4280), vastgesteld (1562); zie beide partners (AR:4)
(…).”

3.Geschil in hoger beroep

In hoger beroep is nog in geschil of de inspecteur de aangifte IB/PVV 2017 aan een onderzoek had mogen onderwerpen en de aangifte mocht corrigeren. Zo deze vraag bevestigend dient te worden beantwoord is nog is geschil of belanghebbende recht heeft op aftrek specifieke zorgkosten.

4.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft het volgende overwogen en beslist:

Bezwaar27. Ter zitting heeft verweerder nog gesteld dat het bezwaar van eiseres is gericht tegen de verzoeken om informatie en niet tegen de aanslag, zodat het bezwaar wellicht niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. De rechtbank is van oordeel dat verweerder bij binnenkomst het bezwaar kennelijk heeft opgevat als gericht tegen de aanslag. De rechtbank ziet geen reden om het bezwaarschrift nu anders te interpreteren.
Uitspraak op bezwaar28. Voor zover het beroep is gericht tegen het niet (tijdig) nemen van een beslissing op het bezwaar tegen de aanslag overweegt de rechtbank het volgende.
29. Tussen partijen is in geschil of verweerder uitspraak heeft gedaan op het bezwaar van eiseres. Verweerder betoogt in dit verband dat zijn schrifturen van 25 november 2019 en 7 september 2021 gezamenlijk dienen te worden aangemerkt als uitspraak op bezwaar. Bij de beoordeling van dit geschilpunt gaat het om de vraag wanneer een schriftelijke mededeling van verweerder aan eiseres heeft te gelden als de uitspraak op het door eiseres gemaakte bezwaar. Bij de beantwoording van die vraag komt het erop aan of die mededeling duidelijk maakt dat verweerder op het bezwaarschrift heeft beslist en dat daardoor een einde is gekomen aan de bezwaarfase (zie het arrest van de Hoge Raad van 11 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1574, r.o. 2.3.2). De rechtbank is van oordeel dat de verminderingsbeschikking van 7 september 2021 in combinatie met de motivering van de uitspraak op bezwaar van 25 november 2019 in dit specifieke geval naar vorm en inhoud moet worden opgevat als uitspraak op bezwaar, omdat uit die stukken blijkt dat verweerder definitief op het bezwaar van eiseres heeft beslist. Dat in de inhoud van de stukken is vermeld dat de stukken niet als formele uitspraak op bezwaar kunnen worden aangemerkt, is weliswaar uit communicatief oogpunt onhandig te noemen, maar doet aan de hiervoor getrokken conclusie niet af omdat eiseres uit de e-mailcorrespondentie (zie hierboven onder 19) duidelijk moet zijn geworden dat verweerder met de ambtshalve vermindering een uitspraak op bezwaar heeft willen doen en dat de bezwaarfase hiermee is geëindigd. Eiseres heeft daarna overigens ook tijdig een rechtsmiddel aangewend.
Dwangsom30. Eiseres heeft in de bezwaarfase verzocht om de dwangsom wegens het niet tijdig beslissen vast te stellen. Verweerder heeft erkend dat niet tijdig beslist is, dat de dwangsomregeling van toepassing is en dat daarom de maximale dwangsom van € 1.442 verbeurd is. Omdat wegens het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar reeds een dwangsom over de maximale periode van artikel 4:17, eerste lid, van de Awb is toegekend, bestaat voor een aanvullende dwangsom geen grond.
Stelselmatig opvragen van bewijsstukken – opname databank FSV31. Eiseres heeft gesteld dat zij onevenredig vaak (zeven keer in acht jaar tijd) informatieverzoeken van verweerder heeft ontvangen. Sinds 2009 heeft eiseres hoge zorgkosten, die zij ook jaarlijks in de aangiften als aftrekpost heeft opgevoerd. In eerste instantie heeft dit geleid tot een controle van haar aangiften voor de jaren 2010 tot en met 2012. Nadat zij de bewijsstukken had aangeleverd zijn de aangiften volledig gevolgd. Eiseres verkeerde daardoor in de veronderstelling dat zij hiermee aannemelijk had gemaakt dat zij altijd haar aangiften correct en naar waarheid invult. Toch ontving eiseres ter zake van de aangifte 2015 tot en met 2018 weer informatieverzoeken van verweerder. Enige tijd geleden is eiseres bekend geworden met het feit dat zij was opgenomen in de databank FSV, hetgeen volgens haar een verklaring biedt voor de grote hoeveelheid informatieverzoeken die zij van verweerder heeft ontvangen, hetgeen onrechtmatig is. Eiseres verzoekt daarom het beroep gegrond te verklaren en de aanslag IB/PVV 2017 conform de ingediende aangifte op te leggen.
32. Verweerder heeft ter zitting aangevoerd dat hij onbekend is met de reden waarom zij in de databank FSV is opgenomen (zo dat al het geval is), maar dat de aangifte van eiseres automatisch is uitgeworpen wegens de omstandigheden dat de aangifte voor een eerder jaar is gecorrigeerd en dat in de onderhavige aangifte een hoog bedrag aan aftrek specifieke zorgkosten en vervoerskosten in relatie tot de hoogte van het inkomen is opgenomen. Nog daargelaten of eiseres daadwerkelijk in de databank FSV is opgenomen, waren er legitieme redenen om de aangifte te controleren, aldus verweerder.
33. De rechtbank overweegt dat uit het arrest van de Hoge Raad van 10 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1748, volgt dat indien een belastingplichtige in zijn of haar aangifte aftrekposten opvoert en bij de aanslagregeling wordt geconstateerd dat hij of zij op die aftrek (gedeeltelijk) geen recht heeft, het niet onrechtmatig is, indien de inspecteur de aangiften over andere jaren gaat controleren. Dat geldt in beginsel ook indien die constatering ertoe leidt dat gegevens van de belastingplichtige worden opgeslagen in een bestand, en zelfs indien die gegevensverwerking op zichzelf beschouwd onrechtmatig is. De rechtmatigheid van het besluit van de inspecteur om een aangifte te controleren wordt in beginsel niet aangetast door de manier waarop informatie over de belastingplichtige is verwerkt. Dat kan anders zijn als de controle voortvloeit uit een risicoselectie, een verwerking van persoonsgegevens in een databank of een gebruik van een databank waarin persoonsgegevens zijn opgeslagen, op basis van een criterium dat jegens de belastingplichtige leidt tot een schending van een grondrecht, zoals een schending van het verbod op discriminatie naar afkomst, geaardheid of geloofsovertuiging.
34. Gelet op hetgeen verweerder naar voren heeft gebracht, acht de rechtbank aannemelijk dat de registratie van eiseres in het FSV geen rol heeft gespeeld bij de beslissing van verweerder om ter zake van de aangifte IB/PVV 2017 een onderzoek in te stellen. Ook als die beslissing wel (mede) zou zijn gebaseerd op de gegevens in het FSV, wordt de rechtmatigheid van die beslissing daardoor niet aangetast. Op basis van de door verweerder en eiseres ingenomen stellingen en overgelegde stukken is er geen enkele reden om aan te nemen dat eiseres is gecontroleerd op basis van een criterium dat jegens haar heeft geleid tot een schending van een grondrecht in voormelde zin. De enkele gestelde omstandigheid dat gegevens van eiseres zijn opgenomen in de databank FSV, kan – ook indien die opname in het licht van de AVG onrechtmatig is te achten – niet tot een verlaging of vernietiging van de aanslag leiden, gelet op het hiervoor vermelde arrest van de Hoge Raad.
Specifieke zorgkosten35. Op grond van artikel 6.1, eerste lid, aanhef en onder a, in verbinding met het tweede lid, aanhef en onder d, van de Wet Inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) komen voor aftrek in aanmerking de op eiseres drukkende uitgaven voor specifieke zorgkosten. De specifieke zorgkosten zijn uitputtend opgesomd in artikel 6.17 van de Wet IB 2001 en de daarop gebaseerde Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001.
36. De rechtbank stelt voorop dat eiseres, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door verweerder, aannemelijk dient te maken dat de gestelde uitgaven voor specifieke zorgkosten zijn gedaan en dat deze voor haar rekening zijn gekomen. Het is derhalve aan eiseres om aannemelijk te maken dat zij deze uitgaven heeft gedaan en dat deze uitgaven op haar hebben gedrukt. Dit laatste is niet het geval indien de desbetreffende kosten zijn vergoed door de verzekeringsmaatschappij of ten laste zijn gekomen van het eigen risico. Om voor aftrek in aanmerking te kunnen komen moet een direct verband bestaan tussen de uitgaven en de ziekte of invaliditeit.
37. Eiseres heeft uiteindelijk een bedrag van € 7.015 (na aftrek van de drempel) in haar aangifte IB/PVV 2017 opgevoerd aan specifieke zorgkosten. Eiseres heeft gesteld dat verweerder de kosten voor specifieke zorgkosten ten onrechte niet in aftrek heeft toegelaten.
38. Blijkens de verklaring van verweerder ter zitting betwist hij niet langer dat eiseres op medisch voorschrift het door haar vermelde dieet houdt, zodat de kosten van dat dieet ter hoogte van € 1.100 in aftrek kunnen komen. De rechtbank zal daarom in zoverre het standpunt van eiseres volgen. Uit de aangiften van eiseres maakt de rechtbank op dat zij aanspraak maakt op een verhoging met 40% op grond van artikel 6.19, eerste lid, aanhef en letter b, van de Wet IB 2001. Dit is door verweerder niet weersproken. De rechtbank zal daarom de vermindering stellen op
€ 1.540.
39. Voor het overige heeft eiseres naar het oordeel van de rechtbank niet aan de op haar rustende bewijslast voldaan. Eiseres heeft geen stukken overgelegd, in de vorm van bijvoorbeeld een betalingsbewijs, om de kosten te kunnen onderbouwen.
40. De rechtbank overweegt hiertoe dat eiseres als particulier weliswaar geen wettelijke bewaarplicht van haar administratie heeft, maar dat zij wel de bewijslast draagt ter zake van door haar opgevoerde aftrekposten. Dit betekent dat het niet bewaren van de bewijsstukken voor die aftrekposten voor haar eigen risico komt. Verweerder handelt dan ook niet onzorgvuldig door in een reeks van jaren een onderbouwing van de opgevoerde aftrekposten te vragen. Sterker nog, de zorgvuldigheid die van verweerder verwacht mag worden houdt onder meer in dat hij bij de voorbereiding van een aanslag de nodige kennis omtrent de relevante feiten vergaart (artikel 3:2 van de Awb), zeker indien hij (bijvoorbeeld vanwege correcties in eerdere jaren) reden heeft om te twijfelen aan de juistheid van bepaalde aftrekposten.
41. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen dient de aftrek specifieke zorgkosten te worden verhoogd met € 1.540 en dient het beroep in zoverre gegrond te worden verklaard.

Immateriële schadevergoeding

42. Eiseres heeft verzocht om een vergoeding van immateriële schade in verband met een overschrijding van de redelijke termijn. Ingevolge het arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252, wordt indien de redelijke termijn is overschreden, behoudens bijzondere omstandigheden, verondersteld dat de belanghebbende immateriële schade heeft geleden in de vorm van spanning en frustratie.
43. Voor een uitspraak in eerste aanleg heeft te gelden dat deze niet binnen een redelijke termijn geschiedt indien de rechtbank niet binnen twee jaar (24 maanden) nadat die termijn is aangevangen uitspraak doet, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. De termijn vangt in beginsel aan op het moment waarop verweerder het bezwaarschrift ontvangt. Indien de redelijke termijn is overschreden, dient als uitgangspunt voor de schadevergoeding een tarief te worden gehanteerd van € 500 per half jaar dat die termijn is overschreden, waarbij ter bepaling van de totale vergoeding de geconstateerde overschrijding naar boven wordt afgerond.
44. Het bezwaarschrift is door verweerder op 22 juni 2019 ontvangen. Op het moment dat de rechtbank uitspraak doet (21 december 2022) is een periode van afgerond 42 maanden verstreken. Van bijzondere omstandigheden die een langere termijn dan twee jaar rechtvaardigen, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Met de overschrijding van de redelijke termijn met afgerond achttien maanden correspondeert een schadevergoeding van € 1.500.
45. De overschrijding van de redelijke termijn is geheel toe te rekenen aan de bezwaarfase. Gelet hierop, zal de rechtbank verweerder veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding van € 1.500 aan eiseres voor de overschrijding van de redelijke termijn in de eerste fase.
Conclusie46. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard.
Proceskosten47. Eiseres heeft recht op vergoeding van het griffierecht van € 49. Voor het overige bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding, omdat er geen kosten zijn gesteld.”

5.Beoordeling van het hoger beroep

Vooraf: toelaten van stukken
5.1.1.
Ter zitting heeft het Hof zowel ten aanzien van het daags voor de zitting door belanghebbende overgelegde drietal stukken als ten aanzien van het stuk dat ter zitting door de inspecteur is overgelegd geoordeeld dat deze stukken tot het geding worden toegelaten. Het Hof acht aannemelijk dat de door belanghebbende ingebrachte stukken haar niet lang voor de zitting bekend zijn geworden. Eén van deze stukken is afkomstig van de Belastingdienst Buitengewone Zaken Blauw en heeft betrekking op de opname van belanghebbende in de Fraude Signalering Voorziening (hierna: FSV) (zie onder 2.2).
5.1.2.
Het door de inspecteur ter zitting overgelegde stuk betreft een kopie van een schermprint uit de FSV (zie onder 2.3). Hierbij heeft het Hof meegewogen dat op grond van HR 10 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1748, BNB 2022/41, er aanleiding kan zijn onderzoek te doen naar de opname van belanghebbende in de FSV. Ook belanghebbende heeft het Hof verzocht een dergelijk onderzoek in te stellen. Daarmee verdraagt zich dan niet het standpunt dat de gemachtigde ter zitting van het Hof heeft ingenomen dat de inspecteur in dit verband geen stukken zou mogen inbrengen, te minder nu de inspecteur met zijn stuk reageert op door belanghebbende daags voor de zitting overgelegde stukken.
Opname in de FSV
Standpunt belanghebbende
5.2.1.
Belanghebbende heeft in hoger beroep haar in eerste aanleg ingenomen standpunt herhaald, dat de inspecteur geen onderzoek had mogen instellen naar haar aangifte aangezien dat onderzoek er één is in een reeks van vele jaren, en omdat die onderzoeken volgens belanghebbende zijn geïnstigeerd door haar – onterechte – opname in de FSV; zij is jarenlang ten onrechte als fraudeur weggezet. Dit standpunt dient volgens belanghebbende tot de conclusie te leiden dat haar aangifte ten onrechte is gecorrigeerd aangezien de inspecteur haar daarover niet had mogen bevragen. De aanslag dient daarom conform de aangifte te worden verminderd.
5.2.2.
Voorts stelt belanghebbende dat de inspecteur ten onrechte twijfel heeft laten bestaan over de vraag of zij wel was opgenomen in de FSV. Belanghebbende wijst daartoe op de bij het hogerberoepschrift gevoegde brief van de Belastingdienst van 27 mei 2021 en de door haar recent ontvangen brief van de Belastingdienst Buitengewone Zaken Blauw waarin is bevestigd dat zij ten onrechte jarenlang in dat systeem was opgenomen en haar daarvoor een tegemoetkoming is toegekend (zie onder 2.2). Bovendien is in die brief vermeld dat haar opname in de FSV heeft geleid tot extra controles van de aangifte inkomstenbelasting en/of toeslagenaanvraag. Zij meent dat er meer informatie ligt besloten in de FSV dan de inspecteur thans doet voorkomen en vraagt het Hof daarnaar een onderzoek in te stellen; uit die informatie zal blijken dat de inspecteur die haar aangifte voor het onderhavige jaar heeft behandeld, de FSV heeft geraadpleegd.
Standpunt inspecteur
5.2.3.
De inspecteur onderschrijft dat belanghebbende ten onrechte was opgenomen in de FSV, maar dat die opname geen betrekking had op het onderhavige belastingjaar. Om dit te adstrueren heeft hij ter zitting een afschrift van een schermprint uit de FSV overgelegd (zie onder 2.3) waarin volgens de inspecteur alle jaren zijn vermeld die hebben geleid tot extra controles, te weten de jaren 2010, 2011 en 2012. De vermelding van ‘Aangiftefraude’ onder het kopje ‘Werkstroom’ betekent volgens de inspecteur dat de aangifte van belanghebbende werd gekwalificeerd als één met een hoog risico op onjuistheden wegens de daarin opgenomen hoge aftrek bijzondere ziektekosten; het houdt volgens hem niet in dat sprake was van fraude. Dit zal in de vermelde jaren hebben geleid tot extra controles. Onder het kopje ‘Datum opname’ is daartoe vermeld wanneer de aangifte werd bestempeld als één met een hoog risico terwijl onder het kopje ‘Datum afdoening’ is vermeld wanneer voor dat jaar de controle was beëindigd. Aangezien er na 8 april 2013, de laatst vermelde datum in het systeem, geen nieuwe jaren en middelen zijn opgevoerd, was volgens de inspecteur 2013 het laatste jaar waarvoor belanghebbende was opgenomen in de FSV.
5.2.4.
Voorts verwijst de inspecteur naar hetgeen hij in eerste aanleg heeft vermeld over de aanleiding van de vragen aan belanghebbende over de aangifte voor het onderhavige jaar: de aangifte is uitgeworpen voor controle wegens de in de daarin opgenomen aftrek restant persoonsgebonden aftrek, terwijl dat restant niet voorkomt in de systemen, zoals het ABS, van de Belastingdienst. De inspecteur wijst in dat verband op een schermprint uit ABS (zie onder 2.5). Ook in de voorgaande jaren is de aangifte uitgeworpen vanwege de opgevoerde hoge bedragen aan specifieke zorgkosten van belanghebbende of haar ex-partner.
Oordeel Hof
5.2.5.
Het Hof stelt met belanghebbende vast dat zij blijkens het gestelde in de brief als vermeld onder 2.2, ten onrechte in de FSV was opgenomen met ‘gezondheidsgegevens’, dat die vermelding heeft geleid tot extra controles en dat belanghebbende daarom een financiële tegemoetkoming is toegekend. Tevens stelt het Hof vast dat met ingang van 27 februari 2020 opnamen in FSV niet meer voorkomen. Het Hof zal hierna – veronderstellenderwijs – ervan uitgaan dat de inspecteur die in 2019 de aangifte voor het onderhavige jaar heeft behandeld en daarover vragen heeft gesteld aan belanghebbende, de FSV heeft geraadpleegd en kennis had van hetgeen daarin over belanghebbende was opgenomen.
Vervolgens dient de vraag beantwoord te worden of aannemelijk is dat de opname in de FSV heeft geleid tot het stellen van vragen aan belanghebbende over de aangifte. Het Hof beantwoord die vraag ontkennend; er zijn geen aanwijzingen dat de vermelding in de FSV heeft geleid tot het stellen van vragen aan belanghebbende naar aanleiding van de door haar en haar ex-partner ingediende aangifte. Wel acht het Hof aannemelijk dat die aangifte is ‘uitgeworpen’, met andere woorden, is geselecteerd om nader te worden onderzocht vanwege het daarin opgenomen bedrag aan persoonsgebonden aftrek van € 8.186, dit terwijl andere bedragen aan persoonsgebonden aftrek waren opgenomen in een drietal eerder door belanghebbende ingediende aangiften voor hetzelfde belastingjaar. De inspecteur heeft dit uitwerpen voor controle ook aannemelijk gemaakt met de schermprint uit het ABS (zie onder 2.4).
5.2.6.
Dat de inspecteur, naar het Hof veronderstelt, kennis heeft genomen van de gegevens in de FSV, leidt, anders dan belanghebbende meent, niet tot het oordeel dat de aanslag moet worden verminderd conform de aangifte. Evenmin heeft het Hof hierin, noch in de inhoud van de brief onder 2.2 aanleiding gevonden om een nader onderzoek in te stellen naar de vermelding van belanghebbende en haar gegevens in de FSV. Het Hof acht, met de door de inspecteur overgelegde schermprint uit de FSV, aannemelijk dat belanghebbende voor de daarin vermelde 3 jaren was opgenomen in de FSV. Het Hof heeft hierbij voorts in aanmerking genomen dat gesteld noch aannemelijk is geworden dat er sprake is geweest van een risicoselectie, een verwerking van persoonsgegevens in een databank of een gebruik van een databank waarin persoonsgegevens zijn opgeslagen, op basis van een criterium dat jegens belanghebbende heeft geleid tot een schending van een grondrecht zoals een schending van het verbod op discriminatie naar afkomst, geaardheid of geloofsovertuiging (vgl. BNB 2022/41, r.o. 5.3). Anders dan belanghebbende meent acht het Hof het arrest BNB 2022/41 ook voor de onderhavige zaak van belang aangezien de Hoge Raad na zijn oordeel over de in cassatie aanhangige zaak algemene uitgangspunten heeft geformuleerd in rechtsoverwegingen 5.2 tot en met 5.4. en daarin onder meer overweegt: “
Met betrekking tot de beoordeling van een eventueel verzoek om herziening van de Hofuitspraak en mede met het oog op de behandeling van klachten van andere belastingplichtigen over project 1043, de databank FSV en het gebruik ervan jegens hen, zal de Hoge Raad al in dit stadium enige uitgangspunten schetsen.
Het voorgaande leidt het Hof tot de conclusie dat de inspecteur niet onrechtmatig heeft gehandeld met zijn besluit om de aangifte te controleren en dat er vanwege de vermelding van belanghebbende in de FSV voor de jaren 2010 tot en met 2012, geen aanleiding is de onderhavige aanslag te verminderen conform de aangifte.
Aftrek bijzondere ziektekosten
Standpunt belanghebbende
5.3.1.
Aangezien belanghebbende was opgenomen in de FSV, jarenlang ten onrechte is gecontroleerd, en zij voor de jaren 2010, 2011, 2012 reeds heeft aangetoond dat zij een bedrag van ca € 7.000 aan specifieke zorgkosten heeft gemaakt, dient die aftrek ook voor het onderhavige jaar te worden verleend. Zij wenst daarom geen stukken ter onderbouwing van die kostenaftrek over te leggen.
Standpunt inspecteur
5.3.2.
De inspecteur neemt het standpunt in dat voor ieder afzonderlijk jaar, indien daarnaar wordt gevraagd, de aftrek bijzondere ziektekosten aannemelijk moet worden gemaakt. Dat kosten in een ander jaar zijn geaccepteerd – al dan niet na controle – maakt niet dat belanghebbende erop mag vertrouwen dat de aftrek in een volgend jaar zonder meer wordt gevolgd.
Oordeel Hof
5.3.3.
Indien in eerdere jaren aftrekposten – al dan niet na controle – zijn geaccepteerd door de inspecteur, dan kan belanghebbende hieraan niet het vertrouwen ontlenen dat die aftrekposten ook in de jaren daarna zonder meer worden gevolgd. Indien er bij de inspecteur gerede twijfel aanwezig is over de juistheid van de aangifte, zoals in dit geval de omvang van de aftrekposten, dan is hij bevoegd daarnaar een onderzoek in te stellen. Aangezien gesteld noch gebleken is dat aan belanghebbende toezeggingen zijn gedaan door de inspecteur waaraan zij het vertrouwen kon ontlenen dat de aftrek bijzondere ziektekosten voor het onderhavige jaar zou worden gevolgd, en belanghebbende de kostenaftrek niet althans onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt, is de aftrek voor een hoger bedrag dan de aftrek die reeds is toegekend, terecht geweigerd. Daarom faalt deze beroepsgrond.
Slotsom
5.4.
Het Hof komt tot de slotsom dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

6.Kosten

Het Hof vindt geen aanleiding voor een veroordeling in de kosten van het hoger beroep op de voet van artikel 8:75 Awb in verbinding met artikel 8:108 van die wet.

7.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank
De uitspraak is gedaan door mrs. R.C.H.M. Lips, voorzitter, E.A.G. van der Ouderaa en N. Djebali, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. A.H. van Dapperen als griffier. De beslissing is op 14 september 2023 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.