Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
,belanghebbende,
1.Ontstaan en loop van het geding
€ 1.410.858 en een belastbaar bedrag van € 1.054.461. Tevens is bij beschikking een bedrag aan belastingrente in rekening gebracht van € 29.271.
2.2. Feiten
De bevindingen zijn vastgelegd in een controlerapport van 3
[Hof: 23] augustus 2017.
In de rapportage worden de volgende correcties op de aangiften aangebracht:
Artikel 1 Definities
basispensioengrondslagen de
variabele pensioengrondslag.
31 december 2015 is berekend op € 21.141.
€ 145.444. Van dit verlies 2013 is € 62.023 bij carry-back beschikking van eveneens 12 maart 2016 aangewend voor carry-back met het positieve belastbare bedrag van 2012.
Met dagtekening 21 oktober 2017 is het verlies Vpb 2013 bij beschikking nader vastgesteld op € 253.384, waarvan bij beschikking van 12 maart 2016 dus reeds € 62.023 was aangewend voor carry-back zodat € 191.361 beschikbaar was voor carry-forward.
€ 165.036, beschikbaar voor carry-forward.
3.3. Geschil in hoger beroep
4.Overwegingen van de rechtbank
[ Hof: 23] augustus 2017 kenbaar was dat van het verlies 2013 van € 253.384 een bedrag van € 62.023 reeds was terug gewenteld naar 2012 nu de carry-back beschikking dateert van 12 maart 2016. Gelet daarop was de vermelding in het controlerapport van het nog te verrekenen verlies 2013 ten bedrage van € 253.384 een voor eiseres kenbare fout zodat daaraan geen vertrouwen ontleend kan worden.
€ 30.347 moet zijn omdat rekening moet worden gehouden met een loon van de directeur-grootaandeelhouder van € 23.120 voor de jaren 1994 tot en met 2000, terwijl verweerder voor die jaren een loon van nihil in aanmerking heeft genomen. Daarnaast stelt eiseres dat voor de jaren 2008 en 2009 een loon van € 24.622 in aanmerking moet worden genomen in plaats van € 6.074 (2008) respectievelijk nihil (2009) zoals verweerder gedaan heeft. Ten slotte stelt eiseres dat verweerder ten onrechte gerekend zou hebben met de franchise voor gehuwden in plaats van die voor ongehuwden zodat ook op die grond de pensioenvoorziening hoger zou moeten zijn.
€ 24.622 (voor 2008 en 2009). Deze stelling van eiseres treft alleen al geen doel omdat in artikel 4 van de pensioenovereenkomst uitdrukkelijk is bepaald dat perioden waarin het loon nihil of anderszins aanzienlijk lager is dan hetgeen gebruikelijk is niet dan wel in zoverre niet als dienstjaren in aanmerking worden genomen. Over fictief loon kan op die grond geen pensioen worden opgebouwd.
Deze grieven van eiseres falen op die gronden.
Zij heeft haar stellingen dat voor de jaren 1994 – 2000, 2008 en 2009 een hoger salaris in aanmerking dient te worden genomen dan verweerder gedaan heeft, in het geheel niet onderbouwd. Haar stellingen dat bij de berekening ten onrechte is uitgegaan van de AOW franchise voor gehuwden en dat uitgegaan zou moeten worden van een eindloonregeling missen feitelijke grondslag. Er is daarom geen reden een hogere pensioenvoorziening per
31 december 2015 in aanmerking te nemen dan verweerder al gedaan heeft.
17 oktober 2010, ECLI:NL:GHAMS:2010:BP0316). De door de kopers van het vastgoed ingediende en gehonoreerde claims ten bedrage van € 100.000 komen op die grond in mindering van de opbrengst, hetgeen betekent dat de boekwaarde eis bij de herinvestering in 2013 door verweerder juist is toegepast.
[noot 1 rechtbank: Pakket Belastingplan 2021, Schriftelijke beantwoording vragen wetgevingsoverleg van 2 november 2020 tweede deel, Kamerstukken II 202/2021, 35572, nr.34].
5.Beoordeling van het geschil
€ 356.397 verrekend, in plaats van € 418.420.
In dit verband wijst de inspecteur erop dat een verlies op grond van artikel 20, tweede lid, Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: Wet Vpb) slechts kan worden verrekend, indien dat verlies bij beschikking is vastgesteld. Volgens de inspecteur is op deze voet voor 2013 een verlies vastgesteld van € 253.384 en voor 2016 van € 165.036. Van het verlies van 2013 is bij op de voet van artikel 21 Wet Vpb genomen beschikking, gedagtekend 12 maart 2016, een bedrag groot € 62.023 verrekend met de belastbare winst van 2012.
Na deze terugwenteling van verlies resteert het genoemde bedrag dat beschikbaar is voor carry forward groot € 356.397.
De enkele en abusievelijke vermelding in het controlerapport van 3 augustus 2017 dat een hoger bedrag verrekend zou worden maakt dat volgens de inspecteur niet anders.
Deze vermelding kan niet worden aangemerkt als een verliesvaststellingsbeschikking.
Voorts is het controlerapport volgens de inspecteur niet opgesteld door ‘de inspecteur’.
Aan de vermelding in het controlerapport kan volgens de inspecteur dan ook geen in rechte te honoreren vertrouwen worden ontleend, in welk verband de inspecteur bovendien stelt dat belanghebbende bij kennisneming van het controlerapport op de hoogte moet zijn geweest van de (eerdere) verliesverrekeningsbeschikking. Voorts geldt volgens de inspecteur dat hij bij het verrekenen van het (resterende) verlies van 2013 en 2014 met de belastbare winst van 2015, in afwijking van de onjuiste vermelding in het controlerapport van het nog voorwaarts verrekenbare verlies van 2013 en 2014, niet over een zogenoemd nieuw feit behoeft te beschikken.
Naar zijn aard heeft het controlerapport een functie ter ondersteuning en ter informatie van de – eveneens namens de inspecteur handelende – aanslagregelend ambtenaar. Gezien deze achtergrond, alsmede de context en de bewoordingen van het controlerapport, houdt het rapport niet een verliesvaststellingsbeschikking in, als bedoeld in artikel 20, tweede lid, van de Wet Vpb.
De gehanteerde uitgangspunten houden volgens de inspecteur in dat het pensioen afhangt van het aantal jaren dat de digra bij belanghebbende in dienst is geweest en van het salarisverloop in deze periode. Het op te bouwen pensioen is bij een dergelijke regeling een gewogen gemiddelde van alle pensioengrondslagen over de gehele periode van deelname aan de regeling, aldus de inspecteur.
Bij een ontbreken van de loongegevens voor de jaren 1994 tot en met 2000 kan volgens de inspecteur voor die jaren niet alsnog van een pensioengevend loon van € 23.120 worden uitgegaan.
€ 21.141 welke in aanmerking is genomen, niet aannemelijk gemaakt.
Vrijval herinvesteringsreserveStandpunt belanghebbende5.3.1. Volgens belanghebbende zijn aan [A] ( [bedrijf] ) en [bedrijf 2] leningen verstrekt met als enig oogmerk vervangend onroerend goed te verwerven – naar het Hof begrijpt – van “ [bedrijf] ”. Deze leningen hebben volgens belanghebbende het karakter van ‘tijdelijke bedrijfsmiddelen’ en vormen ‘een brug’ naar de aanschaf van vastgoed.
tot verderherinvesteren is vertraagd’, en voorts – door middel van getuigen en bescheiden – ‘dat een begin van uitvoering met herinvestering is gedaan door de investering in de lening aan [bedrijf] met het oog om in vastgoed te investeren’.
Standpunt van de inspecteur5.3.5. De inspecteur neemt als uitgangspunt dat, na aanwending van de herinvesteringsreserve ten behoeve van de investering van een vervangend pand voor
€ 545.625, op balansdatum 2015 nog een bedrag groot € 1.170.175 resteert.
[A] en aan het [bedrijf 2] niet als een herinvestering worden aangemerkt, als bedoeld in artikel 3.54 Wet inkomstenbelasting 2001. Daaraan staat in het bijzonder in de weg dat vorderingsrechten die als gevolg van het ter leen verstrekken van gelden ontstaan, niet als bedrijfsmiddel kunnen worden aangemerkt (vgl. Hof Amsterdam 12 december 2007, ECLI:NL:GHAMS:2007:BC4176, r.o. 2.12.1 tot en met 2.12.8, HR 14 augustus 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ5123, r.o. 3, en Hof Amsterdam 19 november 2009, ECLI:NL:GHAMS:2009:BK6536). Bijkomende feiten en/of omstandigheden die op dit punt tot een ander oordeel zouden kunnen leiden, zijn niet aannemelijk gemaakt. Het Hof wijst in dit verband mede naar hetgeen in rechtsoverweging 38 van de uitspraak van de rechtbank is vermeld en maakt deze overweging tot de zijne.
6.6. Kosten
7.7. Beslissing
M.J. Leijdekker, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. I.A. Kranenburg als griffier. De beslissing is op 12 september 2023 in het openbaar uitgesproken.
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op
www.hogeraad.nl.
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.