ECLI:NL:GHAMS:2023:1500

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 mei 2023
Publicatiedatum
28 juni 2023
Zaaknummer
21/00394 tot en met 21/00403
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake recht op vooraftrek omzetbelasting bij verhuur van opslagboxen aan ondernemers en particulieren

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 25 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van naheffingsaanslagen omzetbelasting opgelegd aan [X] B.V. en [XX] B.V. De belanghebbende verhuurt opslagboxen aan zowel ondernemers als particulieren en is in geschil over de mate waarin zij recht heeft op vooraftrek van belasting met betrekking tot gemengd gebruikte goederen en diensten. De inspecteur van de Belastingdienst had eerder naheffingsaanslagen opgelegd voor de jaren 2014 tot en met 2016 en had ook belastingrente en verzuimboetes opgelegd. De rechtbank Noord-Holland had de beroepen van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarna de belanghebbende in hoger beroep ging.

Het Hof heeft vastgesteld dat de belanghebbende een fiscale eenheid vormt voor de omzetbelasting en dat de verhuur van opslagruimte aan particulieren vrijgesteld is van omzetbelasting, terwijl de verhuur aan ondernemers belast is. De belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslagen en de inspecteur heeft deze gehandhaafd, met uitzondering van de verzuimboetes. Het Hof oordeelt dat de belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat het werkelijke gebruik van de in geding zijnde goederen en diensten niet overeenkomt met de pro rata berekening op basis van de omzetverhoudingen. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de inspecteur de aftrek van voorbelasting op basis van de omzetverhoudingen heeft vastgesteld. Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerken 21/00394 tot en met 21/00403
25 mei 2023
uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] B.V., [XX] B.V. c.s., gevestigd te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: mr. drs. W.A.P. Nieuwenhuizen)
tegen de uitspraak van 4 mei 2021 in de zaken met kenmerken HAA 20/1217, HAA 20/1218 en HAA 20/1220 tot en met HAA 20/1227 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in de gedingen tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende de volgende naheffingsaanslagen omzetbelasting opgelegd en bij daartoe strekkende beschikkingen belastingrente in rekening gebracht en verzuimboetes opgelegd:
Zaaknummer tijdvak belasting belastingrente boete
21/00394 2014 € 35.027 € 6.219 € 3.502
21/00395 2015 € 57.019 € 7.843 € 3.950
21/00396 2016 € 28.948
2017 € 88.122
2018
€ 9.201
€ 126.269 € 8.055 -
1.1.2
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen voldoeningen op aangifte dan wel teruggaafbeschikkingen omzetbelasting voor de volgende tijdvakken en heeft aanspraak gemaakt op de volgende bedragen aan (aanvullende) teruggaven:
Zaaknummer tijdvak gevraagde teruggave
21/00397 februari 2019 € 29.261
21/00398 april 2019 € 7.873
21/00399 mei 2019 € 31.565
21/00400 juni 2019 € 15.902
21/00401 juli 2019 € 18.061
21/00402 augustus 2019 € 2.531
21/00403 september 2019 € 4.088
1.2.
De inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar voor de jaren 2014 en 2015 de naheffingsaanslagen en beschikkingen belastingrente gehandhaafd, maar de verzuimboetes vernietigd. Ook bij uitspraken op bezwaar heeft de inspecteur de naheffingsaanslag 2016 en de beschikking belastingrente gehandhaafd, en de bezwaren tegen de voldoeningen op aangifte respectievelijk de teruggaafbeschikkingen over de tijdvakken februari 2019 en april tot en met september 2019 afgewezen.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld. Bij uitspraak van 4 mei 2021 heeft de rechtbank de beroepen ongegrond verklaard.
1.4.
Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij de griffie van het Hof ingekomen op 10 juni 2021, en nader aangevuld bij digitale berichten van 7 juli 2021. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Bij digitaal bericht van 20 september 2021 is van de zijde van belanghebbende een reactie op het verweerschrift ingekomen op de griffie van het Hof. De griffier van het Hof heeft aan belanghebbende bij brief van 23 september 2021 medegedeeld dat het Hof deze reactie heeft aangemerkt als een conclusie van repliek. Een kopie van deze conclusie van repliek is aan de inspecteur gezonden. Bij brief van 10 november 2021 heeft de inspecteur medegedeeld geen conclusie van dupliek in te zullen dienen.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 december 2022 en is, na het tevergeefs beproeven van een compromis door partijen, voortgezet op 4 april 2023. Van het verhandelde ter zitting zijn processen-verbaal opgemaakt die met deze uitspraak worden meegezonden.

2.Tussen partijen vaststaande feiten

2.1.
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (in deze uitspraak is belanghebbende aangeduid als ‘eiseres’ en de inspecteur als ‘verweerder’):
“1. Eiseres is een fiscale eenheid voor de omzetbelasting sinds 23 maart 2006. De fiscale eenheid voor de omzetbelasting bestaat uit de navolgende besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid:
- [X] B.V.
- [XX] B.V.
- [A] B.V.
- [B] B.V.
- [C] B.V.
- [D] B.V.
- [E] B.V.
- [F] B.V.
2. Eiseres biedt opslagruimte te huur aan voor bedrijven en particulieren, en heeft onder meer vestigingen in [vestigingsplaats 1] , [vestigingsplaats 2] , [vestigingsplaats 3] en [Z] . Daarnaast vindt ook verhuur plaats van aanhangwagens, parkeerplaatsen, verhuiswagens en verkoop van verhuisartikelen. Overige activiteiten die eiseres ontplooit in, van en naar haar vestigingen zijn goederenontvangst, pakketbezorging, haal- en brengservices , kantoor- en telefoondiensten, brede drive-through naar de opslagruimten en spreekruimtefaciliteiten.
3. Eiseres biedt storage op maat. De opslag kan zo lang worden gehuurd als nodig is. Er geldt een opzegtermijn van twee weken. De panden van eiseres zijn ingedeeld in boxen van verschillende formaten die te allen tijde vrij toegankelijk zijn voor de klant.
4. De verhuur van opslagruimte aan particulieren is een vrijgestelde prestatie voor de omzetbelasting. Voor de verhuur aan ondernemers met ten minste 90% recht op aftrek van voorbelasting wordt geopteerd voor belaste verhuur.
5. Indien verbouwingen worden gedaan van de onroerende zaken die eigendom zijn van vennootschappen die tot de fiscale eenheid behoren, worden de kosten daarvan genomen door [X] B.V. waarbij deze op het niveau van grootboekrekeningen verbijzonderd worden naar de onroerende zaak waar deze kosten betrekking op hebben. Daarnaast worden er andere kosten van verbouwingsdiensten, kosten van gas en elektra en algemene kosten zoals accountantskosten, autokosten en telefoonkosten geboekt in [XX] B.V.”
2.2.
Nu partijen de hiervoor vermelde feiten op zichzelf niet hebben bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan.

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
In hoger beroep is in geschil of de bezwaren gericht tegen (i) de naheffingsaanslagen over het jaar 2015 en over het tijdvak 1 januari 2016 tot en met 31 augustus 2018 en tegen (ii) de voldoeningen op aangifte en teruggaafbeschikkingen (februari t/m september 2019), terecht zijn afgewezen (over de naheffingsaanslag over het jaar 2014 bestaat in hoger beroep geen geschil meer). Meer in het bijzonder is in geschil in welke mate belanghebbende recht heeft op vooraftrek met betrekking tot de gemengd gebruikte goederen en diensten.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

4.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft het volgende overwogen en beslist:

Wettelijk kader
10. De voor de in geschil zijnde perioden relevante wet- en regelgeving luidt voor zover van belang als volgt. Artikel 15 van de Wet op de omzetbelasting 1968:
‘1. De in artikel 2 bedoelde belasting welke de ondernemer in aftrek brengt, is:
a. de belasting welke in het tijdvak van aangifte door andere ondernemers ter zake van door hen aan de ondernemer verrichte leveringen en verleende diensten in rekening is gebracht op een op de voorgeschreven wijze opgemaakte factuur;
b. (…);
een en ander voor zover de goederen en de diensten door de ondernemer worden gebruikt voor belaste handelingen. (…)
6. Bij ministeriele regeling worden nadere regels gesteld omtrent de aftrek van belasting, ingeval goederen en diensten door de ondernemer mede worden gebruikt anders dan voor belaste handelingen of anders dan voor de handelingen, bedoeld in het tweede lid. (…)’
.
Artikel 11 van de Uitvoeringsbeschikking:
‘1. De aftrek van de in artikel 15 van de wet bedoelde belasting (voorbelasting) geschiedt, ingeval de ondernemer zowel handelingen verricht waarvoor recht op aftrek van voorbelasting bestaat als handelingen verricht waarvoor geen recht op aftrek van voorbelasting bestaat, met inachtneming van het volgende:
a. van goederen en diensten, die uitsluitend worden gebruikt voor handelingen waarvoor recht op aftrek van voorbelasting bestaat, komt de voorbelasting geheel voor aftrek in aanmerking;
b. van goederen en diensten, die uitsluitend worden gebruikt voor handelingen waarvoor geen recht op aftrek van voorbelasting bestaat, komt de voorbelasting in het geheel niet voor aftrek in aanmerking;
c. met betrekking tot goederen en diensten die zowel voor de onder a als voor de onder b bedoelde handelingen worden gebruikt, komt voor aftrek in aanmerking het gedeelte van de voorbelasting dat in dezelfde verhouding staat tot die belasting als het totaal van de vergoedingen voor de handelingen bedoeld onder a staat tot het totaal van de vergoedingen voor de handelingen bedoeld onder a en onder b.
2. Indien aannemelijk is dat het werkelijke gebruik van de in het eerste lid, onderdeel c, bedoelde goederen en diensten, als geheel genomen, niet overeenkomt met de aldaar bedoelde verhouding, wordt het voor aftrek in aanmerking komende gedeelte van de voorbelasting van die goederen en diensten berekend op basis van het werkelijke gebruik.
3. (…).’.
11. In het besluit van de staatssecretaris van Financiën van 25 november 2011, nr. BLKB 2011/641M, Stcrt. 2011, 21834, merkt de staatssecretaris op:
‘3.4.2. Bij economische handelingen (belast/vrijgesteld)
(…) De splitsing vindt niet plaats op basis van het pro rata als de ondernemer of de inspecteur aannemelijk maakt dat het werkelijk gebruik, als geheel genomen voor alle algemene kosten, niet overeenkomt met de vooraftrek zoals die wordt vastgesteld volgens de pro rata-berekening. Hierbij geldt dat het werkelijk gebruik, voor alle algemene kosten tezamen, moet worden bepaald via objectieve sleutels. Als dit het geval is, wordt de aftrek van voorbelasting voor de goederen en diensten als geheel genomen berekend op basis van het werkelijk gebruik van de goederen en diensten (artikel 11, tweede lid, van de beschikking). Het is dus niet mogelijk om per in gebruik genomen goed een afzonderlijke pro rata aftrek toe te passen.
12. Niet tussen partijen in geschil is dat de naheffingsaanslagen en de in 2019 op aangifte voldane bedragen en afgegeven verminderingsbeschikkingen zijn vastgesteld met inachtneming van het bepaalde in artikel 11, eerste lid, aanhef en onder c, van de Uitvoeringsbeschikking, waarbij de pro rata aftrek van de voorbelasting is bepaald op basis van de belaste versus vrijgestelde omzet per jaar voor de fiscale eenheid. Eiseres stelt echter dat zij op grond van het tweede lid van de Uitvoeringsbeschikking in aanmerking komt voor een hoger aftrekrecht zoals door haar berekend, waarbij de aftrek van voorbelasting wordt bepaald op basis van het aantal vierkante meters dat vrijgesteld wordt verhuurd versus het aantal vierkante meters dat belast wordt verhuurd.
13. Nu eiseres wil afwijken van de methode voor het bepalen van haar recht op aftrek van voorbelasting zoals door verweerder toegepast op basis van artikel 11, eerste lid, aanhef en onder c, van de Uitvoeringsbeschikking, rust – conform vaste jurisprudentie – op haar de bewijslast aannemelijk te maken dat het werkelijk gebruik van de algemene kosten, als geheel genomen, niet overeenkomt met de toegepaste pro-rata op basis van de omzet. De vaststelling van dat werkelijk gebruik dient daarbij te berusten op objectief en nauwkeurig vast te stellen gegevens (vgl. onder meer HR 23 februari 2018, nr. 16/04051, ECLI:NL:HR:2018:267). De gekozen methode dient een nauwkeuriger resultaat te waarborgen dan het resultaat dat voortvloeit uit de toepassing van de verdeelsleutel volgens de omzet (HvJ EU, 9 juni 2016, nr. C-332/14, ECLI:EU:C:2016:417).
14. Daarbij geldt dat de pro rata naar werkelijk gebruik dient te worden gehanteerd voor het geheel van alle gemengd gebruikte goederen en diensten gezamenlijk (met uitzondering van de in artikel 11, vierde lid, van de Uitvoeringsbeschikking vermelde onroerende zaken). Immers, Nederland heeft er blijkens de tekst van artikel 11, tweede lid van de Uitvoeringbeschikking voor gekozen om artikel 173, tweede lid, letters c en d, van de BTW-richtlijn 2006 aldus te implementeren, en het is buiten redelijke twijfel dat artikel 173, tweede lid, letter c, van BTW-richtlijn 2006 hieraan niet in de weg staat, en zich niet verzet tegen een stelsel waarin de pro rata naar werkelijk gebruik slechts wordt toegepast in de gevallen – maar dan ook in beginsel in alle gevallen – waarin blijkt dat de pro rata naar omzetverhouding een met de werkelijkheid strijdig resultaat oplevert (vgl. HR 23 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:645).
15. Eiseres stelt dat het bepalen van het werkelijk gebruik van algemene kosten, niet zijnde investeringsgoederen, bij onroerend goed juist op grond van een verhouding in vierkante meters tussen belast en vrijgesteld gebruik dient te gebeuren omdat dit de meest objectieve en voor de hand liggende sleutel voor het bepalen hiervan zou zijn. Verweerder heeft dit betwist. Hij stelt dat particulieren veelal kleinere boxen huren en dat de stichtingskosten hiervan veel hoger zijn dan voor grote boxen. Eiseres erkent dat sprake is van hogere kosten, maar stelt dat de meerkosten voor kleinere boxen niet veel hoger liggen dan voor een grote box, en dat bovendien de inrichting van de panden primair is gericht op de zakelijke klanten, hetgeen juist hogere kosten met zich meebrengt. Eiseres stelt dat zakelijke huurders vaker langs komen, dat het gangenstelsel op de zakelijke huurder is toegesneden, en voor hen de drive through is gerealiseerd. Ook faciliteiten zoals spreekkamers worden gebruikt door zakelijke huurders. Een en ander leidt ertoe dat de kosten voor gas en elektriciteit, het beroep dat gedaan wordt op personeel, en het gebruik van de aangebrachte voorzieningen meer dan evenredig voor belaste afnemers worden gemaakt, aldus eiseres.
16. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat een berekening van het aftrekrecht op basis van het gebruik van het aantal vierkante meters vloeroppervlakte van de bij eiseres in bezit zijnde panden voor belaste respectievelijk vrijgestelde verhuur een getrouw beeld geeft van het werkelijk gebruik van haar algemene kosten. Eiseres heeft geen verifieerbare gegevens met betrekking tot het gebruik van de algemene kosten overgelegd of het gebruik daarvan anderszins inzichtelijk gemaakt op grond waarvan het werkelijk gebruik van die kosten objectief en nauwkeurig kan worden bepaald. De enkele stellingen van eiseres dat een berekening op basis van vierkante meters vloeroppervlakte de meest nauwkeurige methode is, dat eiseres zich met name op de zakelijke markt richt en dat de algemene kosten meer dan evenredig zouden worden opgeroepen door belaste afnemers, zijn daarvoor niet voldoende. In het kader van dit laatste aspect merkt de rechtbank op dat mogelijk de kosten die verband houden met de panden (zoals elektriciteit) meer worden opgeroepen door het belaste gebruik, omdat de zakelijke huurders de panden meer intensief gebruiken. Dit laatste heeft eiseres echter in zijn geheel niet onderbouwd. Ook heeft eiseres niet onderbouwd waarom ook andere algemene kosten, zoals accountantskosten, meer toerekenbaar zouden zijn aan belaste verhuur. Verder is onduidelijk waarom, als zakelijke huurders de panden meer intensief gebruiken dan wel eiseres zich met name richt op de zakelijke markt, de omzet behaald door vrijgestelde verhuur zoveel hoger is (variërend van 57% tot 71% van de totale omzet) dan die behaald met belaste verhuur. Zonder enige toelichting van eiseres op dit punt kan zij in die standpunten dan ook niet worden gevolgd. Eiseres heeft daarnaast geen gegevens aangevoerd waaruit blijkt dat de omzetcijfers een verstoord beeld geven en daardoor minder geschikt zijn voor de bepaling van het btw-aftrekrecht. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat dan ook geen aanleiding af te wijken van de door verweerder gehanteerde pro rata methode op grond van de omzetverhoudingen.
17. Nu eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat het werkelijke gebruik van enige van de in geding zijnde algemene kosten als geheel niet overeenkomt met de allocatie zoals die voortvloeit uit de omzetverhouding van belaste respectievelijk vrijgestelde huur, behoeft de stelling van eiseres dat eiseres in dat kader meerdere pro rata’s naast elkaar zou kunnen toepassen voor het bepalen van haar aftrekrecht verder geen behandeling meer.
Slotsom
18. Gelet op het hiervoor overwogene dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.”

5.Beoordeling van het geschil

5.1.
Belanghebbende verhuurt selfstorageboxen aan zowel ondernemers (in de regel mét berekening van omzetbelasting) als aan particulieren (vrijgesteld van omzetbelasting). De vrijgestelde verhuur varieert in de onderwerpelijke tijdvakken van 57% tot 71% van de totale omzet. De boxen zijn voor de huurders met gebruikmaking van een eigen unieke code ‘24/7’ toegankelijk.
5.2.
Belanghebbende verricht derhalve zowel handelingen waarvoor recht op aftrek van voorbelasting bestaat als handelingen waarvoor geen recht op aftrek van voorbelasting bestaat.
5.3.
De panden waarin de boxen zich bevinden zijn, behoudens het pand te [vestigingsplaats 2] , in eigendom van (een onderdeel van) belanghebbende. Iedere vestiging is ondergebracht in een afzonderlijke bv die deel uitmaakt van belanghebbende, een fiscale eenheid als bedoeld in artikel 7, lid 4, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet).
5.4.
Ter zitting heeft belanghebbende een bijlage bij haar pleitnota overgelegd met als titel: ‘
de Aspecten van de inrichting die nodig zijn om de zakelijk markt te kunnen bedienen’. Daarin wordt weergegeven welke aanpassingen nodig zijn om tot exploitatie, de verhuur van selfstorageboxen aan ondernemers en particulieren, te komen (hierna: de aanpassingskosten). Het gaat daarbij niet alleen om de aanleg van de boxen maar ook om de aanleg van de ‘drive through’, de liften, de installatie van toegangs-/bewakingssystemen e.d. (hierna: de aanpassingen). Partijen stellen zich eenparig op het standpunt dat de aanpassingen niet hebben geleid tot de vervaardiging van een nieuwe onroerende zaak.
5.5.
De inspecteur stelt dat het recht op vooraftrek met betrekking tot gemengd gebruikte goederen en diensten, waaronder de aanpassingen bedoeld onder 5.4, moet worden bepaald op basis van de omzetverhoudingen (vrijgestelde/belaste omzet). Hij schrijft daarover in het controlerapport:
‘De overgang van omzetverhouding naar het werkelijke gebruik is niet mogelijk, omdat er onverkort sprake moet zijn van een objectieve en nauwkeurige maatstaf en dat is niet mogelijk gezien de kosten voor gemengd gebruik, zoals elektriciteit, accountant, telefoonkosten, autokosten, energiekosten en kosten hoofdkantoor e.d. op geen enkele manier kan plaatsvinden via een objectieve en nauwkeurige sleutel. Er blijft altijd een deel van de gemengde kosten over waarvoor die sleutel niet bestaat, de overgang naar werkelijk gebruik als geheel genomen mislukt hierdoor.
Een combinatie van beide methoden is niet mogelijk. Voor het toepassen van het ‘werkelijk gebruik’ als maatstaf moet namelijk het werkelijk gebruik van het goed als geheel in aanmerking worden genomen. Nu de fiscale eenheid het werkelijk gebruik van de gemengd gebruikte ruimten mijn inzien niet kan aantonen, moet zij de btw-aftrek berekenen op basis van de omzetverhoudingen (pro ratamethode). Bovendien bestaat de fiscale eenheid uit meerdere vennootschappen, maar dienen in een fiscale eenheid als één geheel te worden bezien, waardoor er ook maar één verdeelsleutel is.’
5.6.
De belanghebbende stelt daarentegen primair dat zij terecht artikel 11, lid 2, van de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968 (hierna: de Uitvoeringsbeschikking) heeft toegepast. Het werkelijke gebruik moet, zo stelt zij, worden bepaald aan de hand van de vrijgestelde en belaste verhuurde vierkante meters per vestiging waarbij de algemene ruimten als uitsluitend dienstbaar aan de belaste verhuur worden beschouwd (primair), of anders op basis van de data uit het toegangscontrolesysteem (subsidiair). Belanghebbende voert aan dat zakelijke klanten grotere boxen huren dan particuliere klanten en dat de kosten van de zakelijke boxen hoger zijn dan die van de kleinere boxen. De gangen, liften en inrichting (verkeers- en spreekruimtes) zijn speciaal ingericht voor de zakelijke klanten, die deze faciliteiten intensiever/vaker gebruiken dan de particuliere klanten. Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, zijn wel degelijk verifieerbare gegevens met betrekking tot het werkelijke gebruik overgelegd. Belanghebbende heeft per vestiging vierkantemeterberekeningen overgelegd alsmede per vestiging data uit de door haar beheerde toegangssystemen. Meer gebruik van de boxen leidt automatisch ook tot meer gebruik van gas en elektriciteit. Het oordeel van de rechtbank dat belanghebbende niet aan de op haar rustende bewijslast heeft voldaan, is, naar zij meent, onbegrijpelijk.
5.7.
Belanghebbende komt op basis van haar primaire stelling uit op een aftrekbaar percentage variërend per vestiging van 62,56 tot 53,07. Belanghebbende komt op basis van haar subsidiaire stelling (data uit het toegangscontrolesysteem) voor de vestiging in [Z] uit op een aftrekbaar percentage van 52,82 (2014), 37,97 (2015), 27,22 (2016), 30,75 (2017), 30,8 (2018) en 28,86 (2019). Voor elk van de vestigingen heeft zij afzonderlijke berekeningen gemaakt. Het Hof oordeelt als volgt.
5.8.
De rechtbank is in r.o. 10 en 11 van haar uitspraak van het juiste wettelijke kader uitgegaan. Het Hof zal hiervan ook uitgaan.
5.9.
Het Hof is verder van oordeel dat de rechtbank in r.o. 16 van haar uitspraak tot een juist oordeel is gekomen. Het Hof neemt dit oordeel en de gronden waarop dit is gebaseerd over en maakt deze tot de zijne. In aanvulling daarop overweegt het Hof als volgt.
5.10.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 11 november 2022, ECLI:NL:HR:2022:1608, geoordeeld dat om in afwijking van de pro rata naar omzetverhouding het aftrekbare gedeelte van de voorbelasting te bepalen aan de hand van het werkelijke gebruik van die goederen en diensten, dit moet berusten op objectief en nauwkeurig vast te stellen gegevens die van dien aard zijn dat het werkelijke gebruik daarmee ook objectief en nauwkeurig is vast te stellen.
5.11.
Dergelijke objectieve en nauwkeurige gegevens heeft belanghebbende niet overgelegd. Uit de overgelegde gegevens volgt namelijk niet objectief en nauwkeurig het gebruik van de in geding zijnde goederen en diensten als geheel genomen door enerzijds zakelijke klanten en anderzijds particuliere klanten. De stelling van belanghebbende dat de algemene ruimten uitsluitend toerekenbaar zijn aan handelingen waarvoor recht op aftrek bestaat, omdat deze uitsluitend dienen voor het aantrekken van zakelijke klanten, kan niet worden gevolgd. Die ruimten worden immers ook gebruikt door de particuliere huurders. Dat het gebruik door particulieren van een aantal ruimten en voorzieningen, zoals de liften en de ‘drive through’, minder intensief is, of dat particulieren daaraan relatief minder belang hechten, maakt dat niet anders. Zelfs uitgaande van haar eigen standpunt dat de evenredige aftrek naar werkelijk gebruik kan worden bepaald per pand en bv, is het daarom onjuist dat belanghebbende de algemene ruimten in de panden in haar berekeningen heeft meegenomen als gebruikt voor doeleinden waarvoor recht op aftrek bestaat. Daarbij heeft zij geen alternatieve berekeningen overgelegd, waarin de algemene, niet verhuurde ruimten buiten beschouwing zijn gelaten. Voor zover belanghebbende in dat kader betoogt dat voor een afwijking van de in artikel 11, lid 1, letter c, van de Uitvoeringsbeschikking bedoelde berekeningswijze een nauwkeuriger resultaat dan de pro rata naar omzetverhouding volstaat, geeft dat betoog bovendien blijk van een onjuiste rechtsopvatting (vgl. het arrest genoemd onder 5.10, r.o. 3.1.2.).
5.12.
De data uit de toegangssystemen (de subsidiaire stelling van belanghebbende) zijn evenmin bruikbaar als bewijs van het werkelijke gebruik van ingekochte goederen en diensten. Het gebruiksrecht van een huurder is immers gelegen in het recht om van het gehuurde, met uitsluiting van anderen, exclusief gebruik te maken. Daarbij doet het er niet toe hoe vaak de huurder van dat recht gebruik maakt. Reeds daarom kunnen de data uit het toegangssysteem niet dienen ter onderbouwing van het werkelijke gebruik.
5.13.
Nu belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat het werkelijk gebruik van de goederen en diensten, als geheel genomen, niet overeenkomt met de pro rata op basis van de omzetverhouding, heeft de inspecteur de aftrek van de voorbelasting terecht bepaald conform artikel 11, lid 1, letter c, van de Uitvoeringsbeschikking.
5.14.
Ten overvloede overweegt het Hof nog als volgt. In het geval van een fiscale eenheid als bedoeld in artikel 7, lid 4, van de Wet is de fiscale eenheid de ondernemer in de zin van artikel 15 van de Wet en van artikel 11 van de Uitvoeringsbeschikking. Dit brengt mee dat een fiscale eenheid de pro rata naar werkelijk gebruik in beginsel alleen kan toepassen indien het werkelijke gebruik van
allegemengd gebruikte goederen en diensten door
allepersonen en lichamen die deel uitmaken van die fiscale eenheid, als geheel genomen niet overeenkomt met een voor de gehele fiscale eenheid bepaalde pro rata naar omzetverhouding.
5.15.
Belanghebbende heeft in haar berekeningen niet bv’s betrokken die geen boxen verhuren ( [X] B.V., [XX] B.V. en [A] B.V.), terwijl deze vennootschappen wel deel uitmaken van belanghebbende. Ook daarom heeft belanghebbende niet voldaan aan de op haar rustende bewijslast.
Slotsom
5.16.
Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het hoger beroep van belanghebbende ongegrond is. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

6.Kosten

Het Hof vindt geen aanleiding voor een veroordeling in de kosten in verband met de behandeling van het hoger beroep op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met artikel 8:108 van die wet.

7.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. C.J. Hummel, voorzitter, M.J. Leijdekker en W.J. Blokland, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. A.H. van Dapperen als griffier. De beslissing is op 25 mei 2023 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op: