Uitspraak
1.Geding in cassatie
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende, vertegenwoordigd door J.J.M. Lamers, heeft een conclusie van repliek ingediend.
De Staatssecretaris heeft een conclusie van dupliek ingediend.
De Advocaat-Generaal C.M. Ettema heeft op 31 juli 2020 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie. [1] Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2.Uitgangspunten in cassatie
(i) De omvang van het aftrekbare gedeelte van de hiervoor in 2.2 bedoelde omzetbelasting ter zake van het ICT-platform heeft belanghebbende met toepassing van artikel 11, lid 2, van de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968 (hierna: de Uitvoeringsbeschikking) bepaald aan de hand van het werkelijke gebruik (hierna: de pro rata naar werkelijk gebruik) dat van die diensten wordt gemaakt. Toepassing van die methode resulteert in aftrek van 63 procent van de hier bedoelde omzetbelasting.
(ii) De omvang van het aftrekbare gedeelte van de omzetbelasting die voor alle overige goederen en diensten in rekening is gebracht aan de BV en aan de andere tot belanghebbende behorende lichamen, heeft belanghebbende met toepassing van artikel 11, lid 1, letter c, van de Uitvoeringsbeschikking bepaald naar evenredigheid van de in totaal ontvangen vergoedingen voor belaste handelingen (hierna: de pro rata naar omzetverhouding). Dit resulteert in een aftrekbaar gedeelte van 2 procent van de in rekening gebrachte omzetbelasting.
3.Beoordeling van de middelen
Het is redelijkerwijs niet voor twijfel vatbaar dat met deze bepalingen, in samenhang gelezen, lidstaten de vrijheid wordt gelaten om belastingplichtigen te verplichten dan wel toe te staan om – al naar gelang de ruimte die de nationale wetgever wil gebruiken – op de hiervoor weergegeven hoofdregel aanvullende of afwijkende maatregelen (als bedoeld in artikel 173, lid 2, van BTW-richtlijn 2006) te treffen. [2] Dit betekent dat lidstaten de vrijheid hebben de pro rata naar werkelijk gebruik te doen toepassen voor (i) alleen het geheel van alle gemengd gebruikte goederen en diensten, dan wel (ii) mede een deel van de gemengd gebruikte goederen en diensten. In dat laatste geval wordt dan met betrekking tot de overige goederen en diensten in beginsel de pro rata naar omzetverhouding toegepast.
Met de term ‘als geheel genomen’ is tot uitdrukking gebracht dat de pro rata naar werkelijk gebruik wordt gehanteerd voor alle gemengd gebruikte goederen en diensten gezamenlijk (met uitzondering van de in artikel 11, lid 4, van de Uitvoeringsbeschikking vermelde onroerende zaken). Daaruit vloeit voort dat artikel 173, lid 2, letters c en d, van BTW-richtlijn 2006 in zoverre beperkt zijn geïmplementeerd dat de pro rata naar werkelijk gebruik in Nederland – onverminderd toepassing van artikel 11, lid 4, en artikel 13 van de Uitvoeringsbeschikking – alleen kan worden toegepast op alle gemengd gebruikte goederen en diensten, en niet – zoals die richtlijnbepaling toestaat – op mede een deel van die goederen en diensten. Zoals hiervoor in 3.2.2 is overwogen, is het buiten redelijke twijfel dat artikel 173, lid 2, letter c, van BTW-richtlijn 2006 niet in de weg staat aan de regeling van artikel 11, lid 2, van de Uitvoeringsbeschikking, en zich niet verzet tegen een stelsel waarin de pro rata naar werkelijk gebruik slechts wordt toegepast in de gevallen – maar dan ook in beginsel in alle gevallen – waarin blijkt dat de pro rata naar omzetverhouding een met de werkelijkheid strijdig resultaat oplevert.Het middel faalt in zoverre.
Middel 1 voor het overige faalt. Het verliest uit het oog dat die arresten moeten worden gelezen tegen de achtergrond van de wijze waarop de desbetreffende lidstaat de mogelijkheden van artikel 173, lid 2, van BTW-richtlijn 2006 had benut en vormgegeven in zijn nationale wetgeving. Niet kan in die arresten worden gelezen dat het Hof van Justitie lidstaten verplicht om, met voorbijgaan aan de hun in artikel 173, lid 2, van BTW-richtlijn 2006 geboden vrijheid, belastingplichtigen in alle gevallen de keuze te geven voor bepaalde (gemengd gebruikte) goederen en diensten een andere methode of verdeelsleutel dan de omzetverhouding te hanteren indien met die andere methode of verdeelsleutel het gebruik van die goederen en diensten nauwkeuriger zou kunnen worden bepaald dan door toepassing van de pro rata naar omzetverhouding.