In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 23 mei 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [X], wonende te [Z], tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 13 oktober 2022. De zaak betreft een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting (mrb) die door de inspecteur van de Belastingdienst aan belanghebbende is opgelegd voor de periode van 27 augustus 2018 tot en met 13 mei 2021, ter hoogte van € 1.753, met een boete van eveneens € 1.753. De inspecteur handhaafde de naheffingsaanslag na bezwaar, maar matigde de boete tot € 194. De rechtbank verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond.
In hoger beroep is de vraag aan de orde of de naheffingsaanslag en de boete terecht zijn opgelegd, met name of de auto van belanghebbende feitelijk ter beschikking stond. De rechtbank had vastgesteld dat belanghebbende sinds 2007 in Nederland woont en op 14 mei 2021 gebruik maakte van de openbare weg met een motorvoertuig met een Bulgaars kenteken. De inspecteur voerde aan dat belanghebbende de auto in Nederland ter beschikking had, wat door het Hof werd onderschreven. Het Hof oordeelde dat de inspecteur voldoende bewijs had geleverd dat de auto aan belanghebbende ter beschikking stond, onder andere door middel van controlebeelden en de verleende parkeervergunning.
Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de boete passend en geboden was, aangezien er geen sprake was van afwezigheid van alle schuld. De uitspraak van het Hof houdt in dat het hoger beroep ongegrond is en de eerdere beslissing van de rechtbank wordt bevestigd.