In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 16 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1991, was aangeklaagd voor mensenhandel, waarbij hij zijn toenmalige echtgenote zou hebben gedwongen tot het plegen van winkeldiefstallen. De rechtbank had de verdachte vrijgesproken van dit feit, en het hof heeft deze vrijspraak bevestigd. De verdachte had zijn echtgenote gedwongen om winkeldiefstallen te plegen, voornamelijk van babymelkpoeder, door haar te mishandelen en te bedreigen. De aangeefster verklaarde dat zij onder druk van de verdachte dertig pakken babymelkpoeder per dag moest stelen. Het hof oordeelde echter dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte zijn echtgenote had geworven of gedwongen in de zin van artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht. De verklaringen van de aangeefster en de verdachte stonden lijnrecht tegenover elkaar, en het hof concludeerde dat de aangeefster niet onder dwang had gehandeld. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, en de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde taakstraf werd bevestigd. Het hof verklaarde de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van de ten laste gelegde feiten.