ECLI:NL:HR:2011:BR0448

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/00421
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mensenhandel en uitbuitingssituatie in de context van artikel 273f Sr

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 december 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure met betrekking tot mensenhandel, specifiek onder artikel 273f (oud) van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte werd beschuldigd van het uitbuiten van een slachtoffer met een verstandelijke beperking, dat functioneert op het niveau van een 10-jarige. Het hof had vastgesteld dat de verdachte het leven van het slachtoffer volledig domineerde en misbruik maakte van diens kwetsbaarheid. Het slachtoffer werd gedwongen om werkzaamheden te verrichten zonder een reële vergoeding, en hij ondervond zowel psychische als lichamelijke schade door de gedragingen van de verdachte. De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie en oordeelde dat het hof terecht had geoordeeld dat er sprake was van een uitbuitingssituatie. De Hoge Raad verwierp de middelen van de verdediging die stelden dat er geen uitbuitingssituatie was en dat het hof onvoldoende had gemotiveerd waarom het oordeel over de uitbuitingssituatie correct was. De Hoge Raad bevestigde ook de oplegging van een schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer, ondanks het feit dat deze zich niet als benadeelde partij had gevoegd. De uitspraak benadrukt de ernst van mensenhandel en de bescherming van kwetsbare personen in de samenleving.

Uitspraak

20 december 2011
Strafkamer
nr. 10/00421
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, van 14 januari 2010, nummer 21/002724-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. N. van Schaik, advocaat te Utrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Silvis heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Bewezenverklaring en bewijsvoering
2.1. Het Hof heeft overeenkomstig de tenlastelegging ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van 1 januari 2007 tot en met november 2007 in het arrondissement Utrecht een ander, genaamd [slachtoffer] door geweld, bedreiging met geweld, andere feitelijkheden en door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en de kwetsbare positie van [slachtoffer] heeft gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten.
Bestaande dat geweld, die bedreiging met geweld, die feitelijkheden en misbruik hierin, dat hij verdachte
- wetende dat [slachtoffer] niet goed nee kan zeggen en wetende dat hij, verdachte, [slachtoffer] zover kon krijgen om dingen voor hem te doen en
- wetende dat [slachtoffer] bij de SWZ werkte en/of hij verdachte in de veronderstelling was dat [slachtoffer] niet helemaal 100% was en/of
- [slachtoffer] dreigend de woorden heeft toegevoegd: "als je het nu niet goed doet, sla ik je bont en blauw en/of
- [slachtoffer] tegen het lichaam heeft geslagen
ten gevolge waarvan
- [slachtoffer] meermalen brood heeft gesmeerd voor hem verdachte en
- [slachtoffer] meermalen koffie voor de verdachte heeft gezet en
- [slachtoffer] meermalen huishoudelijke werkzaamheden voor de verdachte heeft verricht (zoals - onder meer - schoonmaken, stofzuigen, soppen en wassen van de ramen van verdachtes flat) en
- [slachtoffer] meermalen voor hem, verdachte, boodschappen heeft gedaan en goederen heeft meegenomen
- en [slachtoffer] meermalen (als straf) weed voor hem, verdachte, heeft gehaald en
- [slachtoffer] hem, verdachte,(gedurende ongeveer anderhalve maand) bij zijn, verdachtes, werk bij de pakkettendienst bij de TNT heeft geholpen en pakketten voor hem, verdachte, heeft bezorgd."
2.2. Onder het hoofd "overwegingen met betrekking tot het bewijs" heeft het Hof - met weglating van voetnoten - het volgende overwogen:
"Tenlastelegging
Aan de verdachte is primair tenlastegelegd overtreding van artikel 273f sub 1 en overtreding van artikel 273f sub 4. Hoewel in de omschrijving van artikel 273f sub 4 en in het onderdeel van de tenlastelegging dat daarop is toegespitst, de term uitbuiting niet is opgenomen, gaat het hof er van uit - gelet op de wetsgeschiedenis - dat pas tot een bewezen verklaring van het betreffende onderdeel kan worden gekomen als sprake is van een uitbuitingssituatie.
Afgelegde verklaringen
[Slachtoffer] heeft op 30 november 2007 aangifte gedaan. Hij verklaarde onder meer:
'Sinds twee à twee en een halfjaar heb ik contact met [verdachte]. Ik moet van [verdachte] elke dag voordat ik naar mijn werk ga bij de sociale dienst bij hem komen. Hij woont aan de [a-straat 1] te [plaats]. Zelf woon ik op de [a-straat 2] te [plaats]. Dit betekent dat ik al tussen zes en zeven uur bij [verdachte] moet zijn. Ik moet dan van [verdachte] koffie zetten en ontbijt klaar maken. Wanneer ik dat niet doe dreigt [verdachte] mij te gaan slaan. [Verdachte] heeft mij in het verleden dan ook meerdere keren geslagen wanneer ik te laat of niet bij hem kwam. Wanneer ik volgens [verdachte] de koffie niet goed maakte hoorde ik [verdachte] zeggen: 'Als je het nu niet goed doet dan sla ik je bont en blauw.' Ik moet allemaal tegen mijn zin werkzaamheden voor [verdachte] doen. Zo moet ik boodschappen doen en zijn flat schoonmaken.
Ik werd door deze bedreigingen heel erg bang en verloor het laatste beetje zelfvertrouwen wat ik nog over had. (...) Ik word compleet door [verdachte] geleefd. Ook moet ik aan [verdachte] geld betalen wanneer hij tegen mij zegt dat ik de koffie niet goed heb gemaakt. Ik moet hem dan vijftig euro betalen. Ik heb [verdachte] meerder malen vijftig euro moeten betalen omdat ik de koffie volgens hem niet goed heb gemaakt (...) Wanneer ik bij [verdachte] koffie heb gezet, ga ik snel naar mijn werk waar ik om 8.30 uur moet beginnen. Wanneer ik met mijn werk klaar ben, dat is om 16.30 uur, ga ik snel naar mijn huis om mij om te kleden. Wanneer ik omgekleed ben, moet ik weer naar [verdachte]. Wanneer ik niet snel genoeg bij [verdachte] ben, belt [verdachte] mij al op mijn mobiele telefoon om te vragen waar ik blijf. [verdachte] is dan boos omdat ik niet snel genoeg bij hem ben. Ook krijg ik sms berichten van [verdachte] dat ik goederen voor hem mee moet nemen. Wanneer ik deze goederen meeneem krijg ik daar geen geld voor. Ik bedoel met deze goederen aardappelen en dergelijke. (...) Wanneer ik 's avonds verplicht bij [verdachte] ben moet ik verschillende werkzaamheden bij hem thuis verrichten. Ik moet de afwas doen en [verdachte] stuurt mij ook regelmatig de deur uit om wiet te gaan kopen.(...) Doordat ik zo door [verdachte] wordt geleefd slaap ik maar 4 a 5 uur per dag. Ik ben hierdoor erg moe en val dan ook overdag vaak in slaap. Dit gebeurt tijdens mijn werk. Ik werk bij de sociale werkplaats op de verpakkingsafdeling. (...) Wanneer ik in de avonduren bij [verdachte] moet blijven, val ik door mijn vermoeidheid op de stoel in slaap. Wanneer ik dan in slaap val, krijg ik van [verdachte] een harde stomp op mijn linker been wat dan heel erg pijn doet. (...) Ongeveer twee weken geleden ben ik weer 's avonds bij [verdachte] op de stoel in slaap gevallen. [Verdachte] heeft mij toen een brandende sigaret op mijn linkerhand uitgedrukt. (...) Ik mag van [verdachte] niet slapen.(...) Doordat [verdachte] mij geestelijk zo onder druk zet en mijn hele leven beïnvloedt, zie ik het soms helemaal niet meer zitten en wil ik een einde aan mijn leven maken. (...) Ik ben heel erg bang voor [verdachte] geworden en durf niet meer naar mijn eigen woning te gaan.
In een aanvullende verklaring heeft aangever op 26 februari 2008 onder meer verklaard:
'Ik kan u vertellen dat [verdachte] een tijdje voor TNT post heeft gewerkt. [Verdachte] bracht pakketjes rond. (...) Op een gegeven moment kreeg ik wat pakketjes en moest ik deze even gaan bezorgen. (...) Ik heb één keer een pakket of brief in de verkeerde bus gestopt. Ik vertelde dit tegen [verdachte]. Ik zag dat hij erg boos op mij werd. Vervolgens sloeg [verdachte] in mijn gezicht. Ik voelde een duizeling in mijn hoofd. Dit is gezien door bewoners. Volgens mij hebben ze de politie gebeld. (...) De politie vroeg aan mij of ik was geslagen. Ik heb vervolgens verteld dat dit klopte. De politie vroeg aan mij of ik aangifte wilde doen. Ik wilde dit niet omdat ik [verdachte] kon zien in de bus. Ik zag dat hij erg kwaad naar mij keek. Ik werd hierdoor bang en durfde uit angst niets meer te doen. (...) Ik heb mij een keer ziek gemeld voor mijn werk. [Verdachte] was van mening dat SWZ (mijn werk) niets voorstelde en dat ik maar voor hem moest gaan werken. Ik heb mij vervolgens ziek gemeld. (...) Ook moest ik van [verdachte] een joint gaan roken. Ik weet nog dat ik dit niet prettig vond en dat ik dit niet wilde doen. Hij gaf mij toch die joint en vertelde mij dat ik deze moest gaan roken. Als ik dit niet zou doen, zou ik zijn joint verpest hebben en moest ik de volgende dag een nieuwe zak weed gaan halen. Ik heb de joint gerookt. Ik heb hierbij niet over mijn longen gerookt. [Verdachte] merkte dat en werd boos op mij. Ik zag dat [verdachte] een nieuwe joint maakte en hij eiste dat ik deze op moest roken over mijn longen. Ik vertelde dat ik dit niet wilde. Ik zag dat hij hierop weer zo boos/dwingend keek. Uit angst voor [verdachte] heb ik die joint ook maar opgerookt. (...) Begin februari 2008 ben ik weer gaan werken. Ik heb vanaf het moment van aangifte tot begin februari 2008 in de ziektewet gezeten. Ik was totaal uitgeput en was psychisch erg in de war. Ook was ik afgevallen.
Uit het proces-verbaal van bevindingen van 27 februari 2008 blijkt dat er op 8 september 2007 bij de politie gemeld werd dat in de Prinstererstraat te Soest de bijrijder van een bestelbusje door de bestuurder hard op zijn hoofd werd geslagen. De verbalisanten hebben met de bijrijder gesproken, maar deze wenste geen aangifte te doen. Deze bijrijder was genaamd [slachtoffer]. De achternaam van de bestuurder was [achternaam verdachte].
Op 21 februari 2008 heeft [betrokkene 1] bij de politie een verklaring afgelegd. Zij verklaarde dat zij de begeleidster was van [slachtoffer]. Zij merkte dat hij in 2007 steeds minder vaak langskwam en dat hij steeds vaker afbelde. Zij concludeerde dat [slachtoffer] in de problemen zat. Zij vond ook dat [slachtoffer] er gedurende het jaar steeds slechter uit ging zien. Hij werd erg mager en kreeg een bleke huidskleur. Op 29 november 2007 heeft zij samen met [slachtoffer] en de wijkagent gesproken. De situatie werd dusdanig ernstig ingeschat dat zij gezorgd heeft voor een tijdelijk onderkomen voor [slachtoffer]. Zij ziet [slachtoffer] als een jongen die makkelijk is te beïnvloeden en geen nee durft te zeggen, zeker niet als dit op een dwingende dominante manier gaat. Met de nodige bedreigingen kun je [slachtoffer] alles laten doen. Tijdens het gesprek met [slachtoffer] en de wijkagent, merkte ze dat hoe meer ze richting 17.00 gingen, hoe zenuwachtiger [slachtoffer] werd. Zij zag dat [slachtoffer] begon te zweten. [Slachtoffer] zei dat hij nu toch echt moest gaan. Ze hoorde tijdens het gesprek dat de telefoon van [slachtoffer] maar bleef rinkelen en dat er meerdere sms berichten binnen kwamen. Zij hoorde dat [slachtoffer] zei dat het allemaal van [verdachte] was. Bij ieder smsje of belletje zag ze dat [slachtoffer] helemaal nerveus en emotioneel werd. Nadat ze onderdak voor [slachtoffer] had geregeld heeft ze met zijn toestemming zijn telefoon uitgelezen en de sms berichten letterlijk uitgewerkt. Nadat [slachtoffer] uit zijn woning is gehaald en in de ziektewet is gegaan heeft ze gehoord dat hij in de eerste week last had van nachtmerries. Ook heeft zij gezien dat [slachtoffer] vol met stress zat. De eerste dagen had hij veel moeite met slapen. Daarna heeft hij weken erg lang en vast geslapen.
In het dossier bevinden zich de door [betrokkene 1] uitgewerkte sms berichten van verdachte aan aangever. Deze luiden onder meer:
- (29/11 om 16.29 uur) Neem ff aardapelen mee 2 en halve kilo.
- (29/11 om 17.11 uur) Waar blijf je nou zit op je te wachten.
- (29/11 om 17.45 uur) [Slachtoffer] als je het geld niet hebt hoef je echt niet weg te blijven. Als je het niet heb je het niet jammer.
- (29/11 om 17.46 uur) Op nemen (nadat er 4x is gebeld).
- (29/11 om 17.50 uur) Gaan we het zo doen zo kom je er ook niet.
- (29/11 om 17.54 uur) Denk je dat je van me af bent nu je maakt het erger nu he.
- (29/11 om 17.57 uur) Geef je nu de kans om er goed af te komen moet je wel komen [slachtoffer] en anders moet ik maatregels treffen jij beslist.
- (29/11 om 18.05 uur) Geld ga je betalen je hebt het lang breed opgegeten dat krijg ik voor het vreten he. Als je hier nu niet gauw komt dan weet ik wat me te doen staat geef je tot 7 uur.
- (29/11 om 18.26 uur) Zie je zo en ik ben niet aardig mafketeltje komt er wel achter desnoods uit je werk.
- (29/11 om 18.27 uur) Ook al moet ik je deur vannacht open trappen gek.
Daarna zijn nog meer sms berichten gestuurd, onder andere op 30/11 ('[slachtoffer] ik zie je om 1645 zo niet heb je echt problemen met mij jou keus') en op 1/12 ('Oorlog als ik je te pakken heb ram ik je tanden uit je smoel en je betaalt ter plekke betalen doe je me zeker').
Op 27 februari 2008 is [betrokkene 2] door de politie gehoord. Hij verklaarde dat hij afdelingsleider is bij de Sociale Werkplaats in [plaats] en dat [slachtoffer] bij hem werkzaam is. [Slachtoffer] is een jongen met een verstandelijke beperking. Hij functioneert op het niveau van een 10-jarige.
Op 27 februari 2008 is [betrokkene 3] door de politie gehoord. Zij is sinds 25 januari 2008 de begeleidster van [slachtoffer]. Volgens haar is [slachtoffer] een erg kwetsbaar persoon. Toen [slachtoffer] hoorde dat [verdachte] was aangehouden door de politie, zag zij dat [slachtoffer] angstig en gespannen werd. [Slachtoffer] gaf aan dat hij nu echt in problemen zat. Het liefst was hij naar [verdachte] toe gegaan om het voor zijn gevoel niet erger te maken. [Slachtoffer] gaf aan niet tegen [verdachte] op te kunnen en dat hij geen nee tegen [verdachte] durft te zeggen.
Verdachte is op 25 februari 2008 door de politie verhoord. Hij verklaarde dat hij sinds ongeveer twee jaar contact heeft met [slachtoffer] en dat [slachtoffer] de laatste 4 à 5 maanden dagelijks bij hem kwam. [Slachtoffer] deed diverse huishoudelijke karwijtjes bij hem in huis zoals afwassen en stofzuigen.
Op 26 februari 2008 heeft de verdachte verklaard dat [slachtoffer] het probleem heeft dat hij geen nee kan zeggen. Als hij iets aan [slachtoffer] vroeg zei [slachtoffer] altijd ja. [Slachtoffer] kan geen nee zeggen tegen hem. Hij heeft ook een keer een brandende sigaret tegen [slachtoffer]s hand geduwd. Hij vond het niet leuk als [slachtoffer] bij hem zat te slapen. Hij heeft [slachtoffer] van alles gevraagd om in huis te doen. Omdat [slachtoffer] geen nee durfde te zeggen deed [slachtoffer] alles wat de verdachte vroeg.
Op 27 februari 2008 heeft de verdachte verteld dat het compleet uit de hand is gelopen op het moment dat hij in september 2007 bij de pakketdienst van TNT is gaan werken. Hij denkt dat [slachtoffer] niet 100% is. Hij weet dat [slachtoffer] bij de SWZ werkt en dat dat een instantie is voor mensen die een probleem hebben. Verdachte vond het werk bij de pakketdienst zwaar en zeer stressvol. [Slachtoffer] heeft toen anderhalve maand voor hem gewerkt. [Slachtoffer] is een jongen die geen nee kan zeggen en daarvan heeft hij gebruik gemaakt. [Slachtoffer] heeft alles voor hem gedaan. Verdachte vond dit wel makkelijk. Tijdens de pakketdienst schreeuwde verdachte opdrachten naar [slachtoffer]. Af en toe deed [slachtoffer] wel eens een pakketje door de verkeerde brievenbus. Verdachte vloekte en schold dan tegen [slachtoffer]. Ook heeft hij [slachtoffer] een keer een klap gegeven. [Slachtoffer] is ook in de Ziektewet gegaan om hem te gaan helpen. Verdachte had dit voorgesteld. Hij heeft [slachtoffer] 50 euro betaald voor anderhalve maand werk. [Slachtoffer] moest regelmatig naar Utrecht fietsen om weed voor de verdachte te halen. Dit was een soort van strafmaatregel. Als [slachtoffer] iets verkeerd deed moest hij als straf voor 15 euro weed gaan halen. Vanaf het moment dat verdachte en [slachtoffer] bij de pakketdienst zaten, heeft verdachte [slachtoffer] gevraagd om 's ochtends voor het werk langs te komen. [Slachtoffer] smeerde dan regelmatig het brood van de verdachte. [Slachtoffer] deed bij verdachte ook huishoudelijke taken: stofzuigen, ramen wassen en soppen. Als [slachtoffer] iets niet goed deed, moest [slachtoffer] bij wijze van straf weed gaan halen. Die weed moest hij dan zelf betalen.
Verdachte heeft op 28 februari 2008 bij de rechter-commissaris verklaard dat het allemaal uit de hand is gelopen, toen hij in september 2007 bij de pakkettendienst is gaan werken. Hij wist dat [slachtoffer] niet goed nee kon zeggen. Als hij [slachtoffer] iets vroeg, zei [slachtoffer] altijd ja. [Slachtoffer] maakte wel eens foutjes. Verdachte dacht dat als hij [slachtoffer] geld liet betalen, [slachtoffer] het dan misschien wel goed deed. Dat is, denkt verdachte, 15 keer gebeurd. [Slachtoffer] heeft zich ziek gemeld om verdachte te helpen bij de pakkettendienst. Verdachte heeft hem gevraagd zich ziek te melden.
Wat uit de verklaringen volgt
Uit het bovenstaande leidt het hof af dat de verdachte vanaf ongeveer augustus 2007 tot en met november 2007 het leven van aangever volledig domineerde. Verdachte had zoveel overwicht op aangever dat hij aangever werkzaamheden voor hem kon laten verrichten, hem kon straffen als aangever de werkzaamheden in de ogen van de verdachte niet juist verrichtte, aangever zich ziek meldde om werkzaamheden voor de verdachte te verrichten en verdachte kon bepalen wanneer aangever bij hem thuis kwam.
Ofschoon verdachte in de betreffende periode meermalen een inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever (door hem te slaan en een sigaret op zijn hand uit te drukken) en aangever (meer) psychische problemen kreeg, had aangever (psychisch) niet de kracht om afstand van verdachte te nemen. Zijn begeleidster heeft hem eind november 2007 uit zijn woning weg moeten halen om hem uit de invloedsfeer van aangever te krijgen.
Verdachte heeft misbruik gemaakt van de kwetsbaarheid van aangever en het overwicht dat hij had en aangever allerlei werkzaamheden laten verrichten, zonder dat daar een reële vergoeding tegenover stond.
Verdachte heeft ook geweten dat hij misbruik maakte van zijn overwicht en de kwetsbaarheid van aangever. Niet alleen heeft de verdachte verschillende keren verklaard dat hij wist dat aangever geen nee kon zeggen, maar ook heeft de verdachte ervaren dat de aangever (anders dan minder kwetsbare personen zouden doen) de opdrachten van de verdachte uitvoerde, ook als dit betekende dat aangever zich bij zijn eigen werkgever ziek moest melden. Daarnaast heeft verdachte ervaren dat aangever de door de verdachte gegeven straffen accepteerde en ondanks de klappen en het uitdrukken van de sigaret op zijn hand, verdachte bleef gehoorzamen.
In de bovengenoemde periode heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit, het geestelijk welbevinden van de verdachte en zijn (financiële) keuzevrijheid. Mede omdat aangever zowel voor als na zijn werk voor de verdachte moest klaar staan (om koffie te zetten, boodschappen te doen of andere huishoudelijke klussen te verrichten), raakte hij oververmoeid. Als hij zijn werk niet (goed) deed werd hij bedreigd, kreeg hij klappen of moest hij voor straf weed halen en betalen.
Verdachte moet in ieder geval hebben geweten dat hij door te bedreigen, te mishandelen en anderszins te straffen inbreuk maakte op de (financiële) keuzevrijheid en op de lichamelijke en geestelijke integriteit van de aangever. Het betreft hier aspecten die vallen onder de reikwijdte van artikel 8 EVRM.
Het hof is van oordeel dat gelet op:
- de wijze waarop aangever tot de werkzaamheden werd gedwongen of bewogen,
- de omstandigheid dat (lijf)straffen werden uitgedeeld als de werkzaamheden niet goed werden verricht, en
- de psychische en lichamelijke gevolgen voor de aangever,
sprake was van een uitbuitingssituatie, zoals de wetgever met de uitbreiding van het verbod op mensenhandel heeft willen bestrijden.
Hoewel de periode waarin sprake was van bovengenoemde omstandigheden (namelijk vier of drie maanden) niet heel lang was, was deze ook niet zo kort dat er geen sprake zou kunnen zijn van een uitbuitingssituatie. (...)"
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel klaagt dat het Hof heeft nagelaten bij zijn oordeel dat sprake was van een uitbuitingssituatie een aantal door de verdediging in hoger beroep aangevoerde "contra-indicaties" te betrekken, als gevolg waarvan dat oordeel blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting, dan wel ontoereikend is gemotiveerd.
3.2. Art. 273f (oud) Sr, waarop de tenlastelegging en de bewezenverklaring zijn toegesneden, luidt, voor zover hier van belang:
"1. Als schuldig aan mensenhandel wordt met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie gestraft:
(...)
4º. degene die een ander met een van de onder 1º genoemde middelen dwingt of beweegt zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten of zijn organen beschikbaar te stellen dan wel onder de onder 1º genoemde omstandigheden enige handeling onderneemt waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die ander zich daardoor beschikbaar stelt tot het verrichten van arbeid of diensten of zijn organen beschikbaar stelt."
3.3. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de door hem overgelegde pleitnotities. Die pleitnotities behelzen het verweer dat van een uitbuitingssituatie geen sprake was, waartoe onder meer een beroep is gedaan op de in het middel bedoelde en in de toelichting op het middel uit die pleitnotities geciteerde "contra-indicaties" te weten:
"(...) Het gaat hier om alledaagse werkzaamheden: koffie zetten, boodschappen doen, meehelpen bij het bezorgen van pakketjes. Dit is op zichzelf genomen natuurlijk ook niet mensonterend te noemen.
En hoe was de weg er naartoe? Niet uit het oog moet worden verloren dat zich vanaf het begin van de tenlastegelegde periode een vriendschappelijke relatie heeft ontwikkeld tussen [verdachte] en [slachtoffer]. In het eerste jaar kwam [slachtoffer] zo nu en dan bij [verdachte] over de vloer.
Zij deden dan dingen samen, zoals film kijken en motorrijden. Gaandeweg werden de contacten frequenter. Vanuit die vriendschappelijke relatie is uiteindelijk een situatie ontstaan die op zijn minst genomen onwenselijk te noemen is. Maar uit niets blijkt dat [verdachte] welbewust naar die situatie heeft toegewerkt.
Tenslotte valt ook uit de omvang van het verkregen voordeel (ik schat enkele tientjes, misschien een paar honderd euro) evenmin af te leiden dat er mensenrechten zijn geschonden. Overigens is voordeel in dit verband een heel relatief begrip. Want er was eerder sprake van een gezamenlijke huishouding, dan van een situatie waarin [verdachte] volledig teerde op de zak van [slachtoffer].
Het voorgaande levert mijns inziens een aantal (objectieve) contra-indicaties op voor het bestaan van een strafbare uitbuitingssituatie. (...)"
3.4. Vooropgesteld wordt dat de vraag of - en zo ja, wanneer - sprake is van 'uitbuiting' niet in algemene termen is te beantwoorden, maar sterk is verweven met de omstandigheden van het geval. Bij de beantwoording van die vraag kan bijvoorbeeld betekenis toekomen aan de aard en duur van de tewerkstelling, de beperkingen die zij voor de betrokkene meebrengt, en het economisch voordeel dat daarmee door de tewerksteller wordt behaald. (vgl. Hoge Raad, 27 oktober 2009, LJN BI7099, r.o. 2.6.1.)
3.5. Het Hof heeft vastgesteld dat de verdachte het leven van het slachtoffer - een jongen met een verstandelijke beperking die functioneert op het niveau van een 10-jarige - in de bewezenverklaarde periode volledig domineerde, dat hij misbruik heeft gemaakt van diens kwetsbaarheid, dat hij het slachtoffer werkzaamheden heeft doen verrichten zonder dat daar een reële vergoeding tegenover stond, dat hij (lijf)straffen uitdeelde als de werkzaamheden niet goed werden verricht, dat de werkrelatie van het slachtoffer met de verdachte negatieve gevolgen voor diens psychische en lichamelijke welbevinden meebracht en dat het slachtoffer zich niet in staat voelde zich aan de situatie te onttrekken. Gelet op die vaststellingen geeft het oordeel van het Hof dat sprake was van een uitbuitingssituatie geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, terwijl het ook in het licht van de door de verdediging in hoger beroep aangevoerde "contra-indicaties" geen nadere motivering behoefde.
3.6. Het middel faalt.
4. Beoordeling van het tweede middel
4.1. Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd heeft geoordeeld dat de verdachte heeft gehandeld met het oogmerk van uitbuiting.
4.2. Het middel faalt omdat het miskent dat het Hof zodanig oogmerk - dat geen bestanddeel vormt van de bepaling waarop de tenlastelegging en de bewezenverklaring zijn toegesneden - niet heeft bewezenverklaard.
5. Beoordeling van het derde middel
5.1. Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd "ambtshalve" een schadevergoedingsmaatregel heeft opgelegd.
5.2. In het bestreden arrest heeft het Hof ten aanzien van de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel het volgende overwogen:
"Schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer]
Aangever [slachtoffer] heeft zich niet als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Het hof acht termen aanwezig ambtshalve een schadevergoedingsmaatregel op te leggen, zijnde een voorschot op de door aangever [slachtoffer] geleden immateriële schade. Aangever heeft immers bij de politie verklaard dat hij door de bedreigingen van verdachte heel erg bang is geworden en dat hij zijn laatste beetje zelfvertrouwen is verloren. Hij is zijn gevoel van eigenwaarde kwijtgeraakt en werd compleet geleefd door verdachte. Getuige [betrokkene 3] heeft aangegeven dat aangever een erg kwetsbaar persoon is, die door het handelen van verdachte erg aangetast is in zijn basisveiligheid.
Daarmee is naar het oordeel van het hof komen vast te staan dat aangever rechtstreeks schade heeft geleden door het onder primair bewezenverklaarde feit. Verdachte is bovendien naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht. Het hof acht, gelet op de omstandigheden van het geval, in het bijzonder het psychische leed dat verdachte aan aangever heeft toegebracht, het toekennen van een voorschot op de immateriële schade door middel van de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op zijn plaats. De als voorschot toe te kennen immateriële schade wordt naar billijkheid vastgesteld op € 500,00."
5.3. Het middel neemt tot uitgangspunt dat het slachtoffer geen prijs stelde op een schadevergoeding. Voor die feitelijke stelling is in het verhandelde ter terechtzitting geen grondslag te vinden. Daarop stuit het middel af.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren W.M.E. Thomassen en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken op 20 december 2011.