In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 8 februari 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, [X], tegen de gemeente Uitgeest, vertegenwoordigd door de heffingsambtenaar. De zaak betreft de vaststelling van de WOZ-waarde van de woning van belanghebbende, gelegen aan [A straat] 63 te [plaats], voor het belastingjaar 2019. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde vastgesteld op € 564.000, maar belanghebbende was van mening dat deze waarde te hoog was. De rechtbank Noord-Holland had eerder het beroep van belanghebbende gegrond verklaard, maar de heffingsambtenaar had het bezwaar van belanghebbende tegen de beschikking van 28 februari 2019 ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
Tijdens de zitting op 1 februari 2022 heeft het Hof de argumenten van beide partijen gehoord. Belanghebbende voerde aan dat de WOZ-waarde niet correct was vastgesteld en dat de heffingsambtenaar onvoldoende inzicht had gegeven in de gebruikte taxatiemethoden. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld, en dat de door belanghebbende aangedragen vergelijkingsobjecten niet voldoende steun boden voor zijn standpunt. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De kostenvergoeding werd vastgesteld op basis van de gewicht van de zaak, waarbij het Hof geen aanleiding zag voor een veroordeling in de kosten van het hoger beroep.
De uitspraak benadrukt het belang van inzichtelijkheid en controleerbaarheid van de taxatieprocessen door de heffingsambtenaar, vooral wanneer gebruik wordt gemaakt van geautomatiseerde waarderingsmodellen. Het Hof concludeerde dat de heffingsambtenaar aan zijn motiveringsplicht had voldaan, en dat de WOZ-waarde van de woning van belanghebbende correct was vastgesteld.