ECLI:NL:GHAMS:2022:926

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 februari 2022
Publicatiedatum
29 maart 2022
Zaaknummer
21/00043
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WOZ-waarde van een woning en kostenvergoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 8 februari 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, [X], tegen de gemeente Uitgeest, vertegenwoordigd door de heffingsambtenaar. De zaak betreft de vaststelling van de WOZ-waarde van de woning van belanghebbende, gelegen aan [A straat] 63 te [plaats], voor het belastingjaar 2019. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde vastgesteld op € 564.000, maar belanghebbende was van mening dat deze waarde te hoog was. De rechtbank Noord-Holland had eerder het beroep van belanghebbende gegrond verklaard, maar de heffingsambtenaar had het bezwaar van belanghebbende tegen de beschikking van 28 februari 2019 ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.

Tijdens de zitting op 1 februari 2022 heeft het Hof de argumenten van beide partijen gehoord. Belanghebbende voerde aan dat de WOZ-waarde niet correct was vastgesteld en dat de heffingsambtenaar onvoldoende inzicht had gegeven in de gebruikte taxatiemethoden. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld, en dat de door belanghebbende aangedragen vergelijkingsobjecten niet voldoende steun boden voor zijn standpunt. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De kostenvergoeding werd vastgesteld op basis van de gewicht van de zaak, waarbij het Hof geen aanleiding zag voor een veroordeling in de kosten van het hoger beroep.

De uitspraak benadrukt het belang van inzichtelijkheid en controleerbaarheid van de taxatieprocessen door de heffingsambtenaar, vooral wanneer gebruik wordt gemaakt van geautomatiseerde waarderingsmodellen. Het Hof concludeerde dat de heffingsambtenaar aan zijn motiveringsplicht had voldaan, en dat de WOZ-waarde van de woning van belanghebbende correct was vastgesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 21/00043
8 februari 2022
uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X], wonende te [Z] , belanghebbende,
gemachtigde: A. Oosters
tegen de uitspraak van 26 november 2020 in de zaak met kenmerk HAA 20/691 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar de gemeente Uitgeest, de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende
zaken (hierna: Wet WOZ) genomen beschikking met dagtekening 28 februari 2019 de waarde (hierna: WOZ-waarde) van de onroerende zaak [A straat] 63 te [plaats] (hierna: de woning) voor het kalenderjaar 2019 vastgesteld op € 564.000. In hetzelfde geschrift is de aanslag onroerendezaakbelastingen 2019 bekend gemaakt.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het daartegen gemaakte bezwaar bij uitspraak van 28 maart
2019 niet-ontvankelijk verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft in haar
uitspraak van 26 november 2020 als volgt beslist.
“De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- verklaart het bezwaar van eiser tegen de beschikking van verweerder van 28 februari 2019 ongegrond;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser voor de beroepsfase tot een bedrag van € 262,50;
- draagt verweerder op het door eiser betaalde griffierecht van € 47 aan eiser te vergoeden.”
1.4.
Belanghebbende heeft op 14 januari 2021 tegen de uitspraak van de rechtbank hoger
beroep bij het Hof ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 februari 2022. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
De rechtbank heeft in haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld.
“1. Eiser is eigenaar van de woning.
2. De woning is gebouwd in 1996 en betreft een vrijstaande woning met een carport en een opbouw op de garage en drie dakkapellen. De inhoud van de woning is tezamen met de aanbouw ongeveer 599 m³. De oppervlakte van het perceel is 385 m².”

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
Evenals in eerste aanleg is in hoger beroep in geschil of de WOZ-waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd, wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4.Overwegingen van de rechtbank

De rechtbank heeft omtrent het geschil als volgt overwogen en beslist.

vooraf
6. Op grond van het arrest van de Hoge Raad van 13 mei 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ4291, dient de rechtbank ambtshalve onderzoek te doen naar de aannemelijkheid van door partijen aangevoerde feiten met betrekking tot de ontvankelijkheid, ook wanneer de feiten door de wederpartij worden erkend of niet worden bestreden. Dienaangaande overweegt de rechtbank dat de beschikking op 28 februari 2019 is genomen, zodat de bezwaartermijn is aangevangen op 1 maart 2019 en is geëindigd op
12 april 2019. Gelet hierop heeft verweerder het door eiser op 28 maart 2019 tijdig ontvangen. Derhalve heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de beschikking ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is in zoverre gegrond.
7. Voor zover eiser heeft gesteld dat de uitspraak op bezwaar onvoldoende is gemotiveerd, behoeft deze grief gelet op het feit dat de uitspraak op bezwaar reeds op een andere grond is vernietigd geen bespreking meer.
inhoudelijk
8. Ingevolge artikel 17, tweede lid, Wet WOZ, wordt de waarde van een onroerende zaak bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij heeft als waarde te gelden de waarde in het economische verkeer. Dat is de prijs die bij aanbieding ten verkoop op de voor die onroerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde voor de onroerende zaak zou zijn betaald. Op verweerder rust de last aannemelijk te maken dat hij de waarde niet te hoog heeft vastgesteld.
9. Vergelijkingsobjecten dienen kort vóór of na de waardepeildatum te zijn verkocht en wat type, ligging en omvang betreft voldoende vergelijkbaar te zijn met de woning. De rechtbank is van oordeel dat de door verweerder in de matrix opgenomen woning [B straat] 84 niet bruikbaar is als vergelijkingsobject. Deze woning is, anders dan de andere vergelijkingsobjecten, niet aan het water gelegen en heeft ook geen uitzicht over de weilanden, maar is daarentegen midden in de wijk gelegen. Tevens is deze woning met een inhoud van 354 m³ aanmerkelijk kleiner is dan de woning. De woning [C straat] 22 is met een inhoud van 434 m³ eveneens aanmerkelijk kleiner dan de woning en daarom laat de rechtbank ook die woning buiten beschouwing als vergelijkingsobject. De twee dan overgebleven vergelijkingsobjecten [A straat] 53 en [C straat] 50 sluiten vooral wat betreft ligging en omvang wel goed aan bij de woning, De verkoopprijzen van deze twee overgebleven vergelijkingsobjecten kunnen daarom naar het oordeel van de rechtbank dienen ter onderbouwing van de waarde van de woning.
10. Voor zover er wel verschillen zijn met de vergelijkingsobjecten wat betreft de ligging, de kaveloppervlakte en de omvang, heeft verweerder bij de vaststelling van de m²-prijs en de m³-prijs hiermee voldoende rekening gehouden. De m³-prijs van de woning is met het bedrag van € 669 immers aanmerkelijk lager getaxeerd dan de beide vergelijkingsobjecten met een m³-prijs van € 777 voor [A straat] 53 en voor [C straat] 50 met een m³-prijs van € 730. Daarom kan niet worden gezegd dat de aan de woning toegekende waarde in een onjuiste verhouding staat tot de verkoopprijzen van de vergelijkingsobjecten. Verweerder is dan ook geslaagd in de op hem rustende bewijslast.
11. Eiser heeft eveneens een matrix in het geding gebracht met dezelfde vier vergelijkingsobjecten als die verweerder heeft aangedragen. De rechtbank heeft hierboven reeds overwogen dat zij daarvan alleen de vergelijkingsobjecten [A straat] 53 en [C straat] 50 bruikbaar acht.
12. De voornaamste grief van eiser ziet erop dat verweerder in de waardematrix onvoldoende heeft zorggedragen voor de inzichtelijkheid en controleerbaarheid van de grondprijzen. Eiser heeft daarbij gewezen op het arrest van de Hoge Raad van 17 augustus 2018 (ECLI:NL:HR:2018:1316).
13. De Hoge Raad heeft in dat arrest onder meer het volgende overwogen:
“2.3.2 Gegevens die worden opgeslagen, bewerkt, verwerkt of beheerd in systematische gegevensverzamelingen (databases) hebben in beginsel op de zaak betrekking voor zover zij van belang zijn voor, en voor het bestuursorgaan raadpleegbaar zijn met het oog op de aan de orde zijnde zaak. Deze gegevens vormen het op de zaak betrekking hebbende stuk, dat in de vorm van een afdruk of op een andere geschikte wijze ter beschikking moet worden gesteld (zie de rechtsoverwegingen 3.4.3 en 3.4.4 van het hiervoor in 2.2 genoemde arrest van de Hoge Raad). Daarom faalt middel 1 voor zover het uitgaat van de opvatting dat een stuk in de zin van artikel 7:4, lid 2, Awb slechts betrekking kan hebben op gegevens die in papieren vorm zijn vastgelegd.
2.3.3 Op zichzelf terecht betoogt middel 1 dat de in artikel 7:4, lid 2, Awb opgenomen verplichting tot het ter inzage leggen van de op de zaak betrekking hebbende stukken zich niet kan uitstrekken tot informatie die het bestuursorgaan zelf niet kan raadplegen. Indien echter een door het bestuursorgaan genomen besluit geheel of ten dele het resultaat is van een geautomatiseerd proces – zoals de modelmatige waardebepaling in het kader van de uitvoering van de Wet WOZ – en de belanghebbende de juistheid van de bij dat geautomatiseerde proces gemaakte keuzes en van de daarbij gebruikte gegevens en aannames wil controleren en zo nodig gemotiveerd betwisten, moet het bestuursorgaan zorgdragen voor de inzichtelijkheid en controleerbaarheid van die keuzes, aannames en gegevens. Zonder die inzichtelijkheid en controleerbaarheid dreigt een ongelijkwaardige procespositie van partijen te ontstaan. Een belanghebbende kan in geval van besluitvorming op basis van een computerprogramma dat vanuit zijn perspectief is te beschouwen als een zogenoemde “black box” immers niet controleren op basis waarvan tot een bepaald besluit wordt gekomen (vgl. Afdeling Bestuursrechtspraak RvS 17 mei 2017, nrs. 201600614 e.a., ECLI:NL:RVS:2017:1259, AB 2017/91, rechtsoverweging 14.3). Dit heeft ook te gelden indien die informatie (nog) niet is neergelegd in op de zaak betrekking hebbende stukken.
In het oordeel van het Hof ligt besloten dat de grondstaffels het resultaat zijn van de hiervoor bedoelde keuzes, aannames en gegevens. Dit uitgangspunt geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is voor het overige van feitelijke aard en niet onbegrijpelijk. Hiervan uitgaande heeft het Hof kennelijk en, gelet op hetgeen in de vorig alinea is overwogen, terecht aangenomen dat de heffingsambtenaar had moeten zorgdragen voor de inzichtelijkheid en controleerbaarheid daarvan.”
14. Verweerder heeft ter onderbouwing van de waarde gewezen op een matrix met daarin de gegevens van de woning en de gegevens van vergelijkingsobjecten. Ter zitting heeft verweerders taxateur desgevraagd toegelicht dat de taxatie heeft plaatsgevonden aan de hand van een grondstaffel welke wordt verkregen op basis van een voortdurende analyse van verkoopcijfers van woningen die in de gemeente worden verkocht en uit een wiskundig model dat wordt gebruikt. Tussen partijen lijkt daarmee niet in geschil dat de WOZ-beschikking en de uitspraak op bezwaar geheel of ten dele het resultaat zijn van een geautomatiseerd proces als bedoeld in voormeld arrest. De rechtbank verwerpt het betoog van eiser dat uit dit arrest volgt dat verweerder onder alle omstandigheden gehouden is klassieke grondstaffels zoals door hem bepleit te overleggen. Uit het arrest kan slechts worden afgeleid dat verweerder gehouden is voldoende inzicht in de taxatie te verschaffen. Ook overigens verplicht geen geschreven of ongeschreven rechtsregel tot overlegging van klassieke grondstaffels. Hoewel uit de overgelegde gegevens niet kan worden afgeleid welke grondwaarde per vierkante meter verweerder bij een gegeven kaveloppervlakte gebruikt, acht de rechtbank op basis van de door de taxateur ter zitting gegeven toelichting geloofwaardig en daarmee aannemelijk dat verweerder de waardevaststelling van de grond heeft bepaald aan de hand van een grondstaffel. Zoals mag worden verwacht is in de matrix de hoogste waarde per vierkante meter toegekend aan de kleinste kavel en neemt de waarde per m² telkens af naarmate de kavel groter is. Daarmee heeft verweerder voldoende inzicht gegeven in de gehanteerde m²-prijzen.
15. In de door eiser overgelegde matrix wordt bij de vergelijkingsobjecten van een hogere m²-prijs uitgegaan dan de door verweerder berekende m²-prijs. Deze wijze van berekening door eiser heeft tot gevolg dat in de matrix van eiser een hogere waarde aan de grondkavel van de woning is toegekend dan de waarde die daaraan door verweerder is toegekend (€ 224.455 : € 150.000). Eiser heeft weliswaar net als verweerder in de matrix de hoogste waarde per m² toegekend aan de kleinste kavel en andersom, maar eiser heeft niet aannemelijk gemaakt op basis van welke gegevens hij in zijn matrix op een veel hogere grondwaarde is uitgekomen. Omdat eiser naar de rechtbank begrijpt zich daarbij heeft gebaseerd op landelijke gegevens, komt daarom aan de door verweerder vastgestelde waarde van de kavel die op basis van plaatselijke woningverkopen is gebaseerd een grotere bewijskracht toe. In dat verband overweegt de rechtbank voorts dat de gehanteerde m²- prijs in een matrix – de grondstaffel – immers niet los kan worden gezien van de in dezelfde matrix geanalyseerde m³- prijs. Als in een matrix een hogere m²-prijs wordt gehanteerd voor de kavel van de woning, en dus ook voor de vergelijkingsobjecten, zal de geanalyseerde
m³-prijs juist dalen. Aan de door eiser overgelegde matrix komt derhalve geen betekenis toe.
16. Gelet op het vorenoverwogene treffen de grieven eiser geen doel. Uit het vorenstaande volgt dat verweerder de WOZ-waarde van de woning niet te hoog heeft vastgesteld en dat het beroep in zoverre ongegrond is.”

5.Beoordeling van het geschil

5.1.
In de uitspraak op bezwaar is het bezwaar – naar tussen partijen niet in geschil is – ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak vermeldt dat de waarde van € 564.000 blijft gehandhaafd, en voorts, voor zover in hoger beroep van belang:
“Bij de waardebepaling is rekening gehouden met alle waardebepalende factoren zoals onder andere de ligging, staat van onderhoud, inhoud en kaveloppervlakte van het object. De WOZ-waarde van uw object wordt bepaald naar waardepeildatum 1 januari 2018 en geldt voor het belastingjaar 2019. Bij de taxatie is gelet op rond de waardepeildatum 1 januari 2018 gerealiseerde verkoopcijfers van vergelijkbare objecten. Daarbij is rekening gehouden met onderlinge verschillen tussen de verkochte objecten en uw object en het tijdsbestek dat is gelegen tussen de verkoopdata en de waardepeildatum.”
Naar het oordeel van het Hof heeft de heffingsambtenaar hiermee weliswaar summier, maar desalniettemin voldoende gemotiveerd aangegeven waarom naar zijn oordeel geen reden bestaat de vastgestelde waarde te verminderen. Anders dan belanghebbende kennelijk meent houdt de motiveringsplicht niet in dat alle door hem in bezwaar aangevoerde argumenten moeten worden besproken (vgl. HR 14 november 1990, 26913, ECLI:NL:HR:1990:ZC4444).
5.2.
Het Hof stelt voorop dat (i) de in geschil zijnde waarde de waarde van de woning in zijn geheel betreft. Daarbij vormen de aan de samenstellende onderdelen van de woning toegekende waarden slechts een hulpmiddel om de waarde van het object als geheel inzichtelijk te maken, en (ii) bij de vaststelling van de waarde gaat het – bij gebreke van een verkoopprijs van de woning op of rond de peildatum – om een taxatie van de waarde op de peildatum. Een inschatting van de waarde aan de hand van verkoopgegevens van andere woningen. Een dergelijke taxatie is niet een mathematische exercitie waarbij aan de hand van één of meer parameters de gezochte waarde kan worden berekend.
5.3.
Voor de onderbouwing van hun respectievelijke standpunten beroepen beide partijen zich op (verkoop)gegevens van dezelfde drie – eveneens in [plaats] gelegen – andere woningen. Het Hof vindt geen aanleiding het geschil niet op basis van de omtrent die drie woningen door partijen verschafte gegevens te beslissen. Dit brengt mee dat het bij het vaststellen van de omstreden waardebeschikking gebruikte geautomatiseerde waarderingsmodel en de in dat waarderingsmodel in aanmerking genomen grondstaffel, voor de beslissing in dit geding niet van belang is. Die grondstaffel vormt daarmee geen op de zaak betrekking hebbend stuk. De door de heffingsambtenaar ter zitting van het Hof alsnog verwoorde grondstaffel mist – wat daarvan ook moge zijn – voor dit geding betekenis.
5.4.
Met inachtneming van de onderlinge verschillen tussen de woning en de drie door beide partijen ter vergelijking opgevoerde vergelijkingsobjecten, geven de gerealiseerde verkoopprijzen van die objecten steun aan de door de heffingsambtenaar verdedigde waarde. Dit is niet anders indien – en het hof zal daarvan uitgegaan – de inhoud van het ter vergelijking opgevoerde object [A straat] 53 niet 451 m3 is (gelijk de heffingsambtenaar stelt) maar 510 m3. Ook dan geldt dat, gelet op de aanzienlijk geringere inhoud en perceeloppervlakte van alle drie vergelijkingsobjecten ten opzichte van de woning, de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de in aanmerking genomen waarde van de woning niet te hoog is. De door belanghebbende verdedigde waarde van € 522.000 vindt daarentegen onvoldoende steun in de (verkoop)gegevens van de vergelijkingsobjecten.
5.5.
Aangezien het Hof bij zijn onder 5.4 vermelde oordeel is uitgegaan van de door belanghebbende gestelde inhoud van het vergelijkingsobject [A straat] 53 is niet van belang of de bouwtekening van dat object, waarop de heffingsambtenaar stelt de door hem berekende inhoud te baseren, een op de zaak betrekking hebbend stuk is dat hij had moeten overleggen. Voor zover dat het geval is, is belanghebbende door het niet overleggen op geen enkele wijze geschaad en verbindt het hof aan het niet overleggen geen gevolgen.
5.6.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de kostenvergoeding terecht een wegingsfactor voor het gewicht van de zaak van 0,25 toegepast. Tot gegrondverklaring van het beroep is uitsluitend overgegaan omdat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Het gaat hier om een evidente misslag waardoor belanghebbende, die tijdig beroep heeft ingesteld (zonder daarbij op de ontvankelijkheid van het bezwaar in te gaan), op geen enkele wijze is geschaad. Het Hof heeft hierbij gelet op op de door de belastingkamers van de gerechtshoven gehanteerde richtsnoer voor beslissingen over de (proces)kostenvergoeding (bijlage bij Hof ’s-Hertogenbosch 11 november 2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:3315).
Slotsom
5.7.
De slotsom is dat het hoger beroep van belanghebbende ongegrond is.

6.Kosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de kosten van het hoger beroep op de voet van artikel 8:75 van de Awb in verbinding met artikel 8:108 van die wet.

7.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. F.J.P.M. Haas, voorzitter, B.A. van Brummelen en W.M.C. Schipper, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Lambeck, als griffier. De beslissing is op 8 februari 2022 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op
www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op
www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.