2.11.Ter zitting van het Hof (zie 1.9.) hebben partijen onder meer het volgende verklaard:
“De inspecteurverklaart – zakelijk weergegeven – in eerste termijn en mede op vragen van het Hof het volgende:
Ik begin bij punt 2 van de pleitnota van gemachtigde van belanghebbenden en ik citeer: “
Belanghebbende heeft bij Hof Den Bosch terecht om [alle op de zaak betrekking hebbende stukken] gevraagd. Inmiddels is komen vast te staan dat de inspecteur niet aan het verzoek kan voldoen.” Ik vraag mij af wat gemachtigde van belanghebbenden hiermee bedoelt. Ik heb goed gezocht naar de gevraagde stukken. In mijn reactie naar aanleiding van het verwijzingsarrest heb ik al gezegd dat die stukken er niet zijn. Ik kan de gevraagde stukken derhalve niet overleggen. Alles wat relevant is hebben wij overgelegd. Wij hebben er ook geen behoefte aan om stukken achter te houden.
Op de vraag van het Hof of ik mij specifieker kan uitlaten en of er niets is of niets meer is, maar misschien wel is geweest, antwoord ik dat er in ieder geval niets meer is en volgens mij is er ook niets geweest. De stukken van belanghebbenden bevonden zich in aparte verhuisdozen in kantoor Zwolle. De hele zaak is gaan spelen op het kantoor [Z] . Dat kantoor is op 1 juli 2015 gesloten. De stukken van belanghebbenden zijn op dat moment verhuisd naar kantoor Zwolle. Ik heb alles bewaard en alleen ik kon bij de dozen met de stukken. Ik heb niets weggegooid. Ik kan niet verklaren of die stukken er zijn geweest, maar dan had ik ze moeten weggooien en dat heb ik niet gedaan. Collega [F] heeft de dozen afgelopen week nog grondig doorgenomen en hij heeft de door belanghebbenden gevraagde stukken ook niet kunnen vinden. Die stukken zijn er dus niet en met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid zijn de gevraagde stukken er ook niet geweest.
Het Hof houdt mij voor dat dat betekent dat er nooit verslagen zijn gemaakt van de besprekingen. Ik antwoord dat dit een oude controle betreft en de huidige controleaanpak Belastingdienst (CAB) was nog niet ingedaald bij de Belastingdienst. De waarheidsvinding stond destijds voorop in plaats van de vastlegging. Er kan van alles gevonden worden van het niet-vastleggen van de besprekingen die hebben plaatsgevonden, maar het is niet zo dat er gespreksverslagen zijn gemaakt die vervolgens zijn weggegooid. In de stukken die er wel zijn, wordt ook nergens verwezen naar stukken die wij niet kennen. Er is niets waaruit blijkt dat er stukken zijn die er geweest moeten zijn.
(…)
Op de vraag van het Hof of het zo is dat het bedrag van circa € 1,8 miljoen dat is gepresenteerd als een aflossing van de schuld aan [C] eigenlijk een betaling betreft naar een rekening van de [bank x] die volledig onder bevoegdheid stond van [ [A] ] en op de vraag of dat de reden is waarom de inspecteur het bedrag van circa € 1,8 miljoen niet heeft beschouwd als een aflossing van een schuld aan [C] , antwoord ik dat Hof Den Bosch diezelfde redenering heeft gevolgd.
Op de vraag van het Hof waarom iets wat niet een aflossing is maar ook geen betaling jegens een derde partij toch de term “kosten” heeft gekregen, antwoord ik dat het wel is afgetrokken van de winst. Desgevraagd bevestig ik dat het dan eigenlijk gaat over een onttrekking van vermogen aan de vennootschap. In de aangifte is het bedrag ten onrechte als kostenpost opgevoerd en daarom is de aangifte ook gecorrigeerd. In de stukken die zijn overgelegd in de rechtbankfase zit een print van de elektronisch ingediende aangifte. In die aangifte is € 1,8 miljoen afgetrokken. Dat bedrag van € 1,8 miljoen is de vertaling van ƒ 4 miljoen, welk bedrag voortkomt uit het eerste boekenonderzoek. In de vaststellingsovereenkomst (VSO) is een totaalcompromis bereikt
waarbij de ƒ 4 miljoen niet als kostenpost werd geaccepteerd en weer is bijgeteld bij de winst van de vennootschap. Men heeft in de VSO afgesproken dat als dat bedrag aan [C] zou worden betaald dat dan dat bedrag alsnog aftrekbaar zou zijn.
Verder betwist ik alles wat gemachtigde van belanghebbenden in zijn pleitnota stelt, voor zover dat in geschil is.
De voorzittermerkt ten aanzien van hetgeen partijen op dit punt verdeeld houdt op dat de gemachtigde van belanghebbenden meent dat sprake was van een daadwerkelijke aflossing van de schuld aan [C] en deze aflossing in lijn met de VSO tot aftrek leidt, terwijl de inspecteur meent dat het geen aflossing van een schuld aan [C] is, maar een betaling aan [ [A] ] zelf. De betaling dient daarom volgens de inspecteur voor de Vpb als onttrekking te worden gekwalificeerd en voor de IB als uitdeling.
Partijenbevestigen dat deze weergave van de standpunten juist is.
(…)
De voorzitterhoudt
partijenvoor dat de Hoge Raad in zijn verwijzingsarrest van 23 oktober 2020 heeft geoordeeld dat aan middel III niet wordt toegekomen omdat eerst de kwestie ten aanzien van artikel 8:42 Awb moet worden uitgezocht. De Hoge Raad heeft dat overwogen in de veronderstelling dat het onderzoek op de voet van artikel 8:42 Awb feiten en omstandigheden kan opleveren die tot een hernieuwde beoordeling hebben te leiden.
Het verwijzingsarrest heeft uiteraard geleid tot zoekacties van de inspecteur.
Nu de inspecteur de uitkomst van zijn zoekacties kenbaar heeft gemaakt, zijn verschillende scenario’s denkbaar. Zonder vooruit te lopen op de conclusie die het Hof verbindt aan de uitkomst van de zoekacties van de inspecteur, bestaat de mogelijkheid dat het Hof het niet aannemelijk acht dat artikel 8:42 Awb is geschonden. De voorzitter vraagt aan gemachtigde wat hij in dat scenario van het Hof verwacht.
De gemachtigde van belanghebbendenverklaart – zakelijk weergegeven – op vragen van het Hof het volgende:
De vraag van het Hof of ik over het zojuist door de voorzitter geschetste scenario heb nagedacht, beantwoord ik bevestigend. Ter zitting van Hof Den Bosch heeft de inspecteur zich op bepaalde stukken beroepen. Deze stukken zaten ten onrechte niet in het dossier.
Toch oordeelde Hof Den Bosch dat artikel 8:42 Awb niet was geschonden. De uitspraak van Hof Den Bosch is door de Hoge Raad gecasseerd. De afgelopen dagen heb ik de processtukken nog een keer doorgelopen en al op de eerste of tweede zitting bij rechtbank Gelderland heeft de Belastingdienst het over vier ordners die ze niet inbrengen. Er zouden bij de Belastingdienst dus in ieder geval nog vier ordners moeten liggen.
Belanghebbende heeft de Belastingdienst heel veel informatie gegeven. Wij hebben die informatie niet meer, maar de Belastingdienst wel. In die informatie zitten veel antwoorden op vragen die in geschil zijn. Deze informatie is nu geen onderdeel van de gedingstukken.
Het ligt primair op het pad van belanghebbende om te stellen welke stukken hij mist. Dat wij die vier ordners missen, lijkt mij heel evident en die vier ordners moeten er zeker zijn geweest.
De voorzitter houdt mij voor dat hij mijn gedachtegang kan volgen en zich mijn onvrede kan voorstellen, maar dat er ook nog een formeel punt is. De voorzitter houdt mij voor dat ik in middel I mijn grieven anders heb geformuleerd; daar spreek ik volgens de voorzitter niet over vier ordners, maar over gespreksverslagen tussen de Belastingdienst en belanghebbende. De voorzitter houdt mij de vraag voor of ik dan in deze fase van de rechtsstrijd van de Belastingdienst kan verlangen dat er nog naar iets anders dan de gespreksverslagen wordt gezocht. Ik antwoord dat ik mij bij Hof Den Bosch wel op het standpunt heb gesteld dat er naast de getekende gespreksverslagen nog meer ontbreekt. Dat is mijn standpunt geweest en dat blijft mijn standpunt.
Ik verwacht dat wij die vier ordners nog krijgen. Dan kunnen wij toetsen wat er is gebeurd in de onderzoeksfase, maar ik leid uit de verklaring van de inspecteur af dat die ordners er niet meer zijn. De voorzitter houdt mij voor dat hij dat de inspecteur niet heeft horen zeggen. Volgens de voorzitter heeft de inspecteur gezegd dat er geen gespreksverslagen zijn. Ik antwoord dat ik er dan van uitga dat die vier ordners er nog moeten zijn. De antwoorden ten aanzien van de vragen die in geschil zijn, moeten in die vier ordners zitten.
De voorzitter houdt mij voor dat dat overigens niet in mijn pleitnota staat en ik dit nu pas – ter zitting – naar voren breng. De vraag van de voorzitter of ik in deze fase van het geding verwacht dat de inspecteur nog op zoek moet gaan naar de vier ordners, beantwoord ik bevestigend.
Op de vraag van het Hof of de vier ordners het strafdossier zouden kunnen betreffen, antwoord ik dat ik dat niet heb afgeleid uit het proces-verbaal van de rechtbank Gelderland. Het strafdossier is later ingebracht bij Hof Arnhem-Leeuwarden. Volgens mij zijn het twee verschillende zaken, maar ik kan daar niet het beslissende antwoord op geven. Op basis van het proces-verbaal van de zitting bij rechtbank Gelderland veronderstel ik dat in de ordners het boekenonderzoek moet zitten.
(…)
De inspecteurverklaart – zakelijk weergegeven – op vragen van het Hof het volgende:
De vraag van het Hof of bij de verhuisdozen waarin de stukken in de zaken van belanghebbenden zitten een inventarislijst aanwezig is, beantwoord ik ontkennend, maar ik ga ervan uit dat die vier ordners waar gemachtigde van belanghebbenden aan refereert, zoals besproken ter zitting bij de rechtbank Gelderland, de vier ordners zijn waarin het strafdossier zit. Collega [F] bevestigt dat dat welhaast zeker de ordners van de strafzaak moeten zijn. Daar zit het overzicht proces-verbaal van de FIOD – inclusief bijlagen – in.
Het strafdossier hebben wij in het begin niet overgelegd, maar wel in een later stadium op verzoek van Hof Arnhem-Leeuwarden. Wij hebben de informatie die zich in de vier ordners bevindt, overgelegd op een USB-stick.
Mijn persoonlijke beleving is dat als de zitting bij Hof Den Bosch vijf minuten langer had geduurd, wij eruit waren geweest. Hof Den Bosch heeft op het einde van de zitting toen gemachtigde van belanghebbenden vroeg om de stukken, na een korte schorsing, gezegd dat die vraag niet meer aan de orde kon komen. Echter: als Hof Den Bosch ons had gevraagd naar die stukken, dan hadden wij kunnen zeggen dat wij alles al hebben overgelegd. Door de stelling van Hof Den Bosch dat de vraag van gemachtigde van belanghebbenden niet meer aan de orde kon komen, zijn we hier vandaag. De Hoge Raad heeft ons de opdracht gegeven om te kijken of er
nog andere stukken zijn, maar die zijn er wat ons betreft dus niet.
(…)
De voorzitterhoudt partijen voor dat ook voor de IB in geschil is of is voldaan aan artikel 8:42 Awb. Gemachtigde van belanghebbenden is van mening dat er ook in deze procedure nog de vier eerder genoemde ordners zouden moeten zijn. De inspecteur zegt dat de vier ordners er niet zijn en voor zover er vier ordners zijn, dan zijn dat volgens de inspecteur de vier FIOD ordners. Deze vier FIOD ordners hebben de gemachtigde van belanghebbenden en het Hof al (op de USB-stick die eerder in de procedure is ingebracht).
Partijenbevestigen dat dit juist is.
(…)
De gemachtigde van belanghebbendenverklaart – zakelijk weergegeven – en mede op vragen van het Hof het volgende:
(…)
Ook ik heb gezocht naar de onderbouwing van de correcties over 2004 en ik kom meerdere verhalen tegen. Het verhaal dat is beschreven in onderdeel 3.3.2. van het rapport dat naar aanleiding van het eerste boekenonderzoek is opgemaakt, is niet in lijn met hetgeen is beschreven in het FIOD rapport. Hetgeen is geschreven in onderdeel 3.3.2. sluit niet aan bij het feit dat de correcties te maken zouden hebben met vluchtfacturen. Dat heeft de Hoge Raad ook in zijn eerste verwijzingsarrest geoordeeld. Ik mis ook nu het concrete verhaal en de grondslag van de correcties. In het kader van de omkering van de bewijslast moet er, naast een relatieve en absoluut aanzienlijk verschil ten opzichte van de aangifte, ook bewustzijn bij belanghebbende zijn geweest. Ik denk dat het verdedigbaar is dat mijn cliënt dacht dat hij ging aflossen aan [C] en dat hij voldeed aan zijn verplichtingen uit de VSO.
Het bewustzijn voor het niet doen van de vereiste aangifte ontbreekt derhalve.
(…)
De inspecteurverklaart – zakelijk weergegeven – in tweede termijn en mede op vragen van het Hof het volgende:
Ik begin bij punt 6 van de pleitnota van de gemachtigde van belanghebbenden en ik citeer:
“Belanghebbende bestrijdt dat de lening [B] voor een te laag bedrag is overgedragen. In het bijzonder bestrijdt belanghebbende dat een versnelde aflossing was te voorzien.”Als dat al zo is dan baat dit belanghebbende niet, dan wordt immers de waarde van de vordering alleen maar hoger, want de termijn is dan langer en over deze termijn zou rente worden ontvangen. De lening [B] was voor 12 jaar voorzien, maar heeft maar 4 jaar uitgestaan. Bij die termijn van 4 jaar is bij de correctie aangesloten.
Dan mijn reactie ten aanzien van punt 7 van de pleitnota. Dat er geen rente is betaald over de schuld betekent dat er een uitdeling is geweest. Vervolgens staat in de pleitnota dat de gelden op een rekening in Luxemburg niet de gelden kunnen zijn die via [plaats x] naar Zwitserland zijn gegaan. Maar dat is voor 2000 en 2001 wel degelijk mogelijk.
Verder nog over de VSO. Wij achten ons niet gebonden aan de VSO die is gesloten naar aanleiding van het eerste onderzoek omdat indien wij toen hadden geweten dat [ [A] ] een rekening in Luxemburg had wij nooit die VSO hadden gesloten.
Wij zijn dus niet juist geïnformeerd en in zoverre zijn wij niet gebonden aan de VSO.
(…)
[A]verklaart – zakelijk weergegeven – het volgende:
Om te beginnen wil ik mij excuseren dat ik niet eerder ben verschenen. Ik ben niet eerder verschenen vanwege de stress die dat oplevert, maar ik besef mij dat ik beter had kunnen verschijnen en eventuele vragen had kunnen beantwoorden.
Wat mij in het algemeen stoort is de houding van de Belastingdienst. De Belastingdienst stelt dat ik in het buitenland helemaal geen kosten heb gemaakt. Iedereen begrijpt dat bij dit soort operaties vooral in Latijns Amerika geldt: “
if you pay peanuts, you get monkeys”. Het kost geld. De concurrentie heeft de bestemming laten vallen omdat het onmogelijk was om een en ander uit te voeren binnen hun budgetten. Wij voerden de operaties uit met een agent ter plaatsen. Als wij die niet hadden gehad dan waren wij geëindigd zoals bijvoorbeeld [xxx 2] . Ik begrijp niet hoe de Belastingdienst kan stellen dat het allemaal niets heeft gekost.
Verder zegt de Belastingdienst dat is vastgesteld dat het geld niet bij [C] terecht is gekomen, maar dan vraag ik mij af hoe is dat vastgesteld. Ik wil daar dan wel bewijs van zien. Waarom vraagt niemand “mag ik even zien waar dat is vastgesteld?” en waarom vraagt niemand mij hoe ik die operaties dan wel heb betaald?
Het grote probleem bij de Belastingdienst schijnt kennelijk te zijn dat de betalingen vanuit de [rekening bank x] [plaats x] naar een rekening van [C] in Zwitserland zijn gegaan, maar toen mij in 2006 het eerste signaal bereikte dat deze betalingen door de Belastingdienst werden gezien als “valselijk” heb ik deze betalingen onmiddellijk aangepast. Wij zijn toen rechtstreeks gaan betalen aan [plaats y] . De betalingen vanaf 2006 zouden dus niet “valselijk” moeten zijn.”