4.Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft met betrekking tot het geschil – voor zover in hoger beroep van belang – het volgende overwogen:
“7. Aangaande de vraag of verweerder alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd heeft eiser aangevoerd dat hij in zijn bezwaarschrift heeft gevraagd om de matrix en de grondstaffel en dit tijdens het telefonisch gevoerde hoorgesprek ook aan de orde is geweest. Deze stukken zijn hem echter niet verstrekt. Verweerder heeft daartegen aangevoerd dat het taxatieverslag zoals dat aan eiser is gestuurd de gegevens bevat zoals die door de waarderingskamer zijn voorgeschreven.
8. Niet in geschil is dat verweerder in de bezwaarfase beschikte over de door eiser gevraagde stukken en dat het hier gaat om op de zaak betrekking hebbende stukken. De verplichtingen van verweerder uit hoofde van artikel 7:4 van de Awb zijn niet beperkt tot terinzagelegging. Artikel 7:4, vierde lid, van de Awb bepaalt dat belanghebbenden van de in bezwaar ter inzage gelegde stukken, tegen vergoeding van ten hoogste de kosten, afschriften kunnen verkrijgen. Die bepaling geeft een belanghebbende het recht op toezending van alle op de zaak betrekking hebbende stukken (zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 april 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ7568, r.o. 5.1). Nu eiser uitdrukkelijk heeft verzocht om toezending van de op de zaak betrekking hebbende stukken, was verweerder naar het oordeel van de rechtbank gehouden die stukken aan haar toe te zenden, een en ander tegen vergoeding van ten hoogste de kosten. Ook het bepaalde in artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ brengt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder de verzochte stukken aan gemachtigde diende toe te zenden (zie ook Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 27 juli 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:7246, rechtsoverwegingen 4.11 t/m 4.30). 9. Vervolgens rijst de vraag welke gevolgen moeten worden verbonden aan de inbreuk op genoemde voorschriften. De rechtbank acht vernietiging en terugwijzing naar verweerder niet aangewezen, omdat de gevraagde gegevens in beroep voldoende kenbaar zijn geworden. Wel heeft de rechtbank hierin aanleiding gezien verweerder te veroordelen in de proceskosten van het beroep en opdracht te geven het door eiser betaalde griffierecht te vergoeden. Met inachtneming van dit een en ander acht de rechtbank aannemelijk dat eiser niet is benadeeld door de geconstateerde inbreuk. De rechtbank heeft het bestreden besluit in stand gelaten met toepassing van artikel 6:22 van de Awb, nu de overige klachten van eiser blijkens het onderstaande tot een andere beslissing nopen.
10. Verder heeft eiser aangevoerd dat uitgaande van de waarde van de woning die is vastgesteld voor de jaren 2018, 2020 en 2021 de waarde voor het jaar 2019 lager zou moeten zijn dan de vastgestelde waarde. Eiser concludeert daaruit dat er iets is veranderd in de visie van verweerder en dat die verandering vermoedelijk is te vinden bij de bepaling en toepassing van de factoren voor kwaliteit, onderhoudstoestand, ligging, doelmatigheid en uitstraling (“koldu-factoren”). De rechtbank overweegt dat de WOZ-waarde jaarlijks opnieuw wordt vastgesteld aan de hand van marktgegevens op en rond de voor dat jaar geldende waardepeildatum. De voor een voorgaand of volgend jaar vastgesteld waarde is daarbij niet van belang. De stukken die inzicht zouden geven in de koldu-factoren die zijn gehanteerd bij het vaststellen van de waarde voor 2020 en 2021 en de matrix, de grondstaffel en het taxatieverslag die zijn gebruikt voor het jaar 2018 zijn daarom geen op de zaak betrekking hebbende stukken. Deze beroepsgrond van eiser faalt dus.
12. Aangaande de waarde van woning stelt eiser zich op het standpunt dat de waarde niet hoger is dan € 419.000. Eiser heeft daarvoor – kort weergegeven – aangevoerd dat de woning is voorzien van enkele beglazing en een tuin op het noordoosten en dat met de specifieke objectkenmerken van de woning, zoals het bouwjaar en de grootte, onvoldoende rekening is gehouden. De door verweerder gehanteerde vergelijkingsobjecten zijn kleiner dan de woning en met het afnemend grensnut is onvoldoende rekening gehouden. Verder zijn, aldus nog steeds eiser, de objecten [adres 2] en [adres 3] gerenoveerd en gemoderniseerd en is met de verschillen tussen de woning en het object [adres 4] , dat een goede woning is en waarvan de inhoud geen 348 m³ maar 470 m³ is, onvoldoende rekening gehouden.
13. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de waarde moet worden gehandhaafd op € 484.000. Verweerder heeft daarvoor een matrix overgelegd waarin de gerealiseerde verkoopcijfers van drie vergelijkingsobjecten zijn herleid naar prijzen per kubieke meter woninginhoud en per vierkante meter kaveloppervlakte en waarbij rekening is gehouden met verschillen in ligging, kwaliteit en staat van onderhoud en het al dan niet aanwezig zijn van een dakkapel of een garage. Verder heeft verweerder – kort weergegeven – aangevoerd dat bij de systematische vergelijking met de vergelijkingsobjecten voldoende rekening is gehouden met de verschillen tussen de woning en de vergelijkingsobjecten en met het afnemend grensnut.
14. Bij de totstandkoming van de Wet WOZ is de WOZ-waarde omschreven als "de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding". De rechtbank overweegt dat verweerder aannemelijk moet maken dat hij de waarde niet op een te hoog bedrag heeft vastgesteld. Verweerder heeft daarvoor onder meer verwezen naar de door hem ingebrachte matrix.
15. De rechtbank heeft geen reden om aan de juistheid van de in de matrix vermelde gegevens te twijfelen. De daarin genoemde objecten zijn vrijstaande woningen uit de twintiger en dertiger jaren en zijn voldoende met de woning te vergelijken om als vergelijkingsobject dienen. Volgens de matrix heeft [adres 2] een inhoud van 428 m³ en staat het op een kavel van 271 m². Dit object is op 31 juli 2017 verkocht voor € 400.000. [adres 3] heeft een inhoud van 318 m³ en staat op een kavel van 217 m². Dit object is op 6 juli 2017 verkocht voor € 380.000. [adres 4] heeft een inhoud van 398 m³ en staat op een kavel van 396 m² en is op 2 augustus 2017 verkocht voor € 475.000. De opstallen van de vergelijkingsobjecten zijn kleiner dan die van de woning. Analyse van de verkoopprijzen, waarbij rekening is gehouden met verschillen in ligging, kwaliteit en staat van onderhoud en met het tijdsverloop tussen de transactiedatums en de waardepeildatum, heeft geleid tot prijzen per kubieke meter woninginhoud die beduidend hoger zijn dat de waarde per kubieke meter die volgt uit de aan de woning toegekende waarde. Naar het oordeel van de rechtbank komt de werking van de wet van het afnemend grensnut hierin voldoende duidelijk naar voren.
16. Hetgeen eiser voor het overige heeft aangevoerd brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Eiser heeft aangevoerd dat de woning is voorzien van enkele beglazing en een tuin op het noordoosten, terwijl de vergelingsobjecten [adres 2] en [adres 3] zijn gerenoveerd en gemoderniseerd. Uit de matrix komt naar voren dat verweerder de kwaliteit van de woning als onder gemiddeld en die van de vergelijkingsobjecten als boven gemiddeld heeft gewaardeerd. De rechtbank acht daarom aannemelijk dat met de minder gunstige eigenschappen van de woning ten opzichte van die van de vergelijkingsobjecten in voldoende mate rekeningen is gehouden. Verder heeft eiser gewezen op de relatief lage verkoopprijs van het object [adres 5] dat is verkocht voor € 330.000. Naar verweerder daartegen heeft aangevoerd en de rechtbank aannemelijk acht is deze relatief lage prijs te verklaren uit de minder gunstige ligging nabij een drukkerij en daarmee gemoeide bodemverontreiniging en omdat een de (bij de drukkerij behorende) naastgelegen woning op nummer [nummer] is afgebrand. De rechtbank acht daarom aannemelijk dat de aan de woning toegekende waarde niet in een onjuiste verhouding staat tot de gerealiseerde verkoopprijs van het object [adres 5] .
17. Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond.
18. Eiser heeft aanspraak gemaakt op vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank overweegt dat van overschrijding van de redelijke termijn sprake is als tussen het indienen van het bezwaarschrift en de uitspraak van de rechtbank meer dan twee jaren zijn verstreken. Bij overschrijding daarvan bestaat recht op een schadevergoeding van € 500 per half jaar. Bij toerekening van de termijnoverschrijding aan de bezwaarfase en de beroepsfase geldt voor de bezwaarfase een termijn van een half jaar en voor de beroepsfase een termijn van anderhalf jaar. Het bezwaarschrift is ontvangen op 4 april 2019. Nu de rechtbank uitspraak doet op 7 september 2021 is dus sprake van een totale overschrijding van afgerond zes maanden. Feiten en omstandigheden op grond waarvan van een langere of kortere termijn zou moeten worden aangehouden zijn gesteld noch gebleken. Eiser heeft dus recht op een schadevergoeding van € 500. De uitspraak op het bezwaar is gedaan op 18 december 2019, daarmee heeft de behandeling van het bezwaar afgerond negen maanden en daarmee dus drie maanden te lang geduurd. Het beroepschrift is ingediend op 29 januari 2020 en heeft dus afgerond eenentwintig maanden en daarmee dus ook drie maanden te lang geduurd. De schadevergoeding komt daarom voor de helft voor rekening van verweerder en voor de helft voor rekening van de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid).
19. Hoewel het beroep ongegrond is, is er, met inachtneming van hetgeen is overwogen in 7, aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. De rechtbank overweegt daartoe dat eiser, op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht, in aanmerking komt voor vergoeding van de kosten van professionele rechtsbijstand. De rechtbank stelt deze kosten vast op € 1.598, te weten 1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor de hoorzitting met een waarde per punt van € 265, alsmede 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534 en een wegingsfactor van 1.”