2.1.De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld:
“1. Verweerder heeft overeenkomstig de aangiften van eiser de volgende definitieve aanslagen opgelegd.
2011
2012
2016
2017
verzamelinkomen
€ 78.239
€ 53.613
€ 38.818
€ 41.019
datum aanslag
2 jan 2013
25 mei 2013
22 dec 2017
12 mei 2018
2. Verweerder heeft alleen ten aanzien van de nadere voorlopige aanslag IB/PVV 2011, met dagtekening 20 juni 2012, € 94 aan heffingsrente in rekening gebracht.
3. Met dagtekening 2 juni 2014 heeft verweerder het verzamelinkomen over belastingjaar 2011, op verzoek van eiser, ambtshalve verminderd en € 158 aan heffingsrente vergoed.
4. Eiser is (mede)eigenaar van onroerende zaken welke in box 3 zijn gealloceerd. De waardering van de onroerende zaken op grond van de Wet onroerende zaken (Woz) is op 12 en 13 september 2018 verlaagd voor wat betreft de jaren 2009 tot en met 2017.
5. Bij brief van 3 juni 2019 heeft
[eiser]verzocht om de definitieve aanslagen IB/PVV 2009 tot en met 2017 ambtshalve te verminderen.
6. Verweerder heeft de aanslagen IB/PVV als volgt ambtshalve verminderd en daarbij de volgende heffingsrente, dan wel belastingrente, vergoed.
2011
2012
2016
2017
verzamelinkomen
[€ 68.359]
€ 50.973
€ 36.019
€ 37.799
heffings/belastingrente
€ 382
€ 8
€ 10
datum ambtsh. Verm.
27 sept 2019
27 sept 2019
13 sept 2019
13 sept 2019
7. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de ambtshalve verminderingen.
Ambtshalve vermindering IB/PVV 2011
8. Met dagtekening 27 maart 2020 heeft verweerder aan eiser een vooraankondiging uitspraak op bezwaar verzonden ten aanzien van de ambtshalve vermindering IB/PVV 2011. In deze vooraankondiging vermeldt verweerder dat de vermindering bestaat uit een vermindering van belasting van € 792 en € 224 heffingsrente. De heffingsrente is berekend overeenkomstig de elk van de jaren 2012 tot en met 2019 geldende heffings[rente]percentages. De heffingsrente van € 382 bestaat uit de reeds eerder vergoede heffingsrente van € 158 een de nog te vergoeden heffingsrente van € 224.
9. Met dagtekening 9 april 2020 laat eiser per brief en e-mail weten dat hij het niet eens is met de vooraankondiging uitspraak op bezwaar. Het is hem niet duidelijk hoe de heffingsrente is berekend en waar hij deze gegevens kan vinden.
10. Bij brief van 20 april 2020 heeft verweerder daarop gereageerd en onder meer het volgende opgenomen.
“Het bedrag van € 224,-- aan heffingsrente is berekend over het bedrag van de “kale” teruggave van € 792,--. De berekening loopt van 1 januari 2012 t/m 27 september 2019. Ik wijs u erop dat de heffingsrenteberekening dus een andere periode kent dan de belastingrenteberekening. De van toepassing zijnde rentepercentages zijn:
Eerste kwartaal 2012: 2,85
Tweede kwartaal 2012: 2,3
Derde kwartaal 2012: 2,5
Vierde kwartaal 2012: 2,25
Dus jaarpercentage 2012: 2,475
Geheel jaar 2013 3,00
Eerste kwartaal 2014: 3,00
Resterend jaar 2014: 4,00
Dus jaarpercentage 2014: 3,75
2015 t/m 2019: 4,00
€ 792,-- x 2,475% = € 19,60
€ 792,-- x 3% = € 23,76
€ 792,-- x 3,75% = € 29,70
€ 792,-- x 4% (x 4 jaar) = € 126,72
€ 792,-- x 4% x 267/360 =
€ 23,50
Totaal: € 223,28, afgerond € 224,--
Uw cliënt heeft derhalve recht op een teruggave van € 792,-- aan belasting + € 224,= heffingsrente = in totaal € 1.016,-- en dat is ook het bedrag dat op de verminderingsbeschikking staat.”
11. Bij brief van 23 april 2020 heeft eiser verzocht om informatie om te controleren of de door verweerder gehanteerde percentages juist zijn.
12. Verweerder heeft bij brief van 24 april 2020 verwezen naar een overzicht van heffingsrentes en belastingrentes op de website: http://wwwfiscaalleven.eu/CijfersHeffingsrentepercentages.pdf
13. Met dagtekening 4 mei 2020 wijst verweerder het bezwaar inzake de ambtshalve vermindering IB/PVV 2011 onder meer onder verwijzing naar de correspondentie af.
Ambtshalve vermindering IB/PVV 2012
14. Met dagtekening 17 december 2019 kondigt verweerder aan dat hij van plan is om het bezwaar af te wijzen. Verweerder wijst in dit verband op artikel 30fe, eerste lid, Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) en overweegt dat er geen belastingrente wordt vergoed omdat er sprake is van een ambtshalve vermindering. Indien eiser gehoord wenst te worden, dan dient hij contact op te nemen met verweerder. Verweerder heeft dit schrijven gestuurd naar het adres van eiser, onder vermelding van de naam van gemachtigde en zijn kantoornaam in plaats van naar het adres van de gemachtigde.
15. Met dagtekening 20 februari 2020 heeft verweerder het bezwaar afgewezen onder verwijzing naar de vooraankondiging.
Verminderingsbeschikkingen 2016 en 2017
16. Nadat eiser ten aanzien van de verminderingsbeschikkingen 2016 en 2017 op
12 maart 2020 is gehoord, heeft verweerder bij uitspraken op bezwaar van 25 maart 2020 de bezwaren afgewezen onder verwijzing naar artikel 30fe AWR. Verweerder heeft daarbij aangegeven dat de onterecht vergoede belastingrente niet zal worden nagevorderd.
17. Eiser heeft beroepen ingesteld tegen de afwijzing van
[de]bezwaren.”