Op 2 augustus 2022 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in hoger beroep over de WOZ-waarde van twee woningen in Amsterdam, gelegen aan de [A-straat] en [B-straat]. De belanghebbende, [X], had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde WOZ-waarden door de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde voor de woning aan de [A-straat] vastgesteld op € 309.000 en voor de woning aan de [B-straat] op € 366.000. De rechtbank Amsterdam had in eerste aanleg de WOZ-waarde van de woning aan de [A-straat] verlaagd naar € 276.000, maar het beroep met betrekking tot de woning aan de [B-straat] ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft het Hof de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar de WOZ-waarden terecht had vastgesteld op basis van de aankoopprijzen van de woningen, die in 2019 waren aangekocht door de belanghebbende. De belanghebbende voerde aan dat de heffingsambtenaar de WOZ-waarden te hoog had vastgesteld en dat er sprake was van institutionele discriminatie, maar het Hof verwierp deze argumenten. Het Hof concludeerde dat de heffingsambtenaar de waarde van de woningen niet te hoog had vastgesteld en dat de grondwaarde was verdisconteerd in de aankoopprijzen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van de belanghebbende werd ongegrond verklaard.