In deze zaak gaat het om de waardevaststelling van een woonboerderij, gelegen aan de [a-straat] 12 te [Z], door de heffingsambtenaar van de gemeente Dinkelland. De belanghebbenden, [X] [Z] en [Y] [Z], hebben hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, die hun beroep tegen de WOZ-beschikking ongegrond heeft verklaard. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op respectievelijk € 263.000 voor belanghebbende sub 1 en € 454.000 voor belanghebbende sub 2, per waardepeildatum 1 januari 2012. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar de waarde op een juiste wijze had vastgesteld, waarbij de vergelijkingsmethode was toegepast.
Tijdens de zitting van het Hof op 15 september 2015 hebben de belanghebbenden hun standpunt toegelicht, waarbij zij aanvoerden dat de heffingsambtenaar ten onrechte uitgaat van twee afzonderlijke woningen, terwijl de woonboerderij volgens hen als één geheel moet worden gewaardeerd. De heffingsambtenaar daarentegen stelde dat de vastgestelde waarden eerder te laag dan te hoog waren en dat de vergelijkingsobjecten correct waren gekozen.
Het Hof heeft geoordeeld dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de vastgestelde waarde van de onroerende zaken niet te hoog is. Het Hof heeft daarbij de gegevens van de door beide partijen aangevoerde vergelijkingsobjecten in overweging genomen en geconcludeerd dat de waarde van de woonboerderij kan worden vastgesteld op ten minste de beschikte gezamenlijke waarde van € 717.000. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en het hoger beroep van de belanghebbenden is ongegrond verklaard.