4.Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft omtrent het geschil als volgt overwogen en beslist:
“
Kostenvergoeding bezwaarfase
13. Ingevolge artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) worden de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voorzover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
14. Ingevolge artikel 8:75, eerste lid, van de Awb is de bestuursrechter bij uitsluiting bevoegd om een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij de bestuursrechter, en van het bezwaar of van het administratief beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
15. Ingevolge artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) kan een veroordeling in de kosten als bedoeld in de artikelen 8:75, eerste lid en 7:15, tweede lid, van de Awb uitsluitend betrekking hebben op:
a. kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand,
b. kosten van een getuige, deskundige of tolk die door een partij of een belanghebbende is meegebracht of opgeroepen, dan wel van een deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht,
c. reis- en verblijfkosten van een partij of een belanghebbende,
d. verletkosten van een partij of een belanghebbende,
e. kosten van uittreksels uit de openbare registers, telegrammen, internationale telexen, internationale telefaxen en internationale telefoongesprekken, en
f. kosten van het als gemachtigde optreden van een arts in zaken waarin enig wettelijk voorschrift verplicht tot tussenkomst van een gemachtigde die arts is.
16. In de Bijlage bij het Besluit onder C. Wegingsfactoren, C1. Gewicht van de zaak is het volgende opgenomen.
gewicht factor
zeer licht 0,25
licht 0,5
gemiddeld 1
zwaar 1,5
zeer zwaar 2
17. De rechtbank stelt vast dat verweerder (op grond van proces-economische redenen) volledig tegemoet is gekomen aan het bezwaar van eiseres. Niet is in geschil dat in de bezwaarfase twee punten worden toegekend en dat de vergoeding per punt € 249 juist is. Wel in geschil is het gewicht van de zaak.
18. Gemachtigde heeft zich op het standpunt gesteld dat vanwege de duur in de bezwaarprocedure de zaak kennelijk een zware zaak is en dat een wegingsfactor 1,5 dient te worden toegepast. Verweerder heeft betwist dat het een zware zaak betreft.
19. De rechtbank overweegt dat de duur van de behandeling van de zaak in bezwaar niet leidt tot het oordeel dat er kennelijk sprake is van een zware zaak. De rechtbank heeft ook geen andere aanknopingspunten aangetroffen in het dossier die aanleiding geven tot het oordeel dat er geen sprake is van een zaak met gemiddeld gewicht. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat de gemachtigde zich meermalen ter zitting op het standpunt heeft gesteld dat het een simpele zaak betreft. De grief faalt.
20. Gelet op het vorenoverwogene heeft verweerder de kostenvergoeding voor de bezwaarfase op een juiste wijze vastgesteld en dient het beroep in zoverre ongegrond te worden verklaard.
Schadevergoeding en proceskosten
21. De rechtbank is van oordeel de redelijke beslistermijn is overschreden. Het bezwaarschrift is op 23 december 2016 door verweerder ontvangen. Op 6 juli 2020 doet de rechtbank uitspraak. Dit leidt tot de conclusie dat de redelijke termijn is overschreden met (afgerond) 1 jaar en 7 maanden.
22. De rechtbank is evenwel van oordeel dat het tijdsverloop na de motivering van de uitspraak op bezwaar van 11 december 2018 bij de beoordeling of eiseres aanspraak maakt op vergoeding van door haar geleden immateriële schade buiten aanmerking dient te blijven, omdat sprake is van een bijzondere omstandigheid als bedoeld in de jurisprudentie van de Hoge Raad en het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (arrest EHRM 29 juni 2006, application 62361/00 Riccardi Pizzati). In het onderhavige geval moet worden geconcludeerd dat eiseres na de aan haar toegezonden motivering van de uitspraak op bezwaar van 11 december 2018 geen spanning en frustratie vanwege een lopend belastinggeschil heeft gehad. Immers, vanaf dat moment wist eiseres dat verweerder had besloten om geheel tegemoet te komen aan het bezwaar van eiseres en om € 498 aan kostenvergoeding toe te kennen. In het geschil bij de rechtbank ging het in beginsel uitsluitend om het verzoek tot een hogere kostenvergoeding voor de bezwaarfase in verband met de duur van de uitspraak op bezwaar.
23. Het vorenstaande betekent dat de overschreden redelijke termijn niet leidt tot te vergoeden schade. Immers, uitsluitend de periode van 23 december 2016 tot en met 11 december 2018 dient in aanmerking te worden genomen, zodat binnen de vierentwintig in aanmerking te nemen maanden in de hoofdzaak volledig ten gunste van eiseres is beslist.
24. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.”