Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
ONDERNEMINGSKAMER
mr. R.G.J. de Haanen
mr. D.H. Tilanus, beiden kantoorhoudende te Amsterdam,
voorheen genaamd Vereniging VEB NCVB),
[A],
[B],
mr. G.T.J. Hoffen
mr. J.M.K.P. Cornegoor, beiden kantoorhoudende te Haarlem,
mr. I. Spinathen
mr. N.B. Pannevis, beiden kantoorhoudende te Amsterdam,
mr. C.W.M. Lieverseen
mr. M.J. Bosselaar, beiden kantoorhoudende te Amsterdam,
[C],
[D],
[E],
[F],
[G],
[I],
[J],
[K],
[L],
mr. J. Wendelgelst, kantoorhoudende te Amstelveen, thans zonder advocaat,
mr. E.M. Soerjatinen
mr. D.J.C. Storm, beiden kantoorhoudende te Amsterdam,
GOLDEN BABYLON LTD),
KOCHAB TRADING LTD),
mr. W.M. Schonewille, kantoorhoudende te ’s-Gravenhage,
mr. M.H.J. van Maanenen
mr. I.N. Tzankova, beiden kantoorhoudende te ’sGravenhage, thans
mr. G. te Winkelen
mr. N.A. van Loon, beiden kantoorhoudende te Amsterdam,
DE 286 NATUURLIJKE PERSONEN EN 7 RECHTSPERSONEN GENOEMD IN PRODUCTIE 1 BIJ DE ANTWOORDAKTE NA CASSATIE EN VERWIJZING VAN BELANGHEBBENDE 8.1,
thans met uitzondering van [P],
[M],
[N],
[O],
mr. M.W.E. Eversen
mr. S.E. Harenberg, kantoorhoudende te Amsterdam,
[P],
mr. M.W.E. Eversen
mr. D.J.M. Lange, beiden kantoorhoudende te Amsterdam, en vervolgens door
mr. J. Meuleman, advocaat te Amsterdam, thans zonder advocaat,
mr. M. Ziekmanen
mr. B.T.A. Baldwin, beiden kantoorhoudende te Amsterdam, thans zonder advocaat,
mr. W.J. Bosmaen
mr. J.A.M.A. Sluysmans, beiden kantoorhoudende te ’sGravenhage,
DE 44 (RECHTS)PERSONEN GENOEMD IN BIJLAGE 1 BIJ HET VERWEERSCHRIFT VAN BELANGHEBBENDEN 11.1 en 11.2,
mr. J.M. van den Bergen
mr. M. Wolters, beiden kantoorhoudende te Amsterdam,
mr. C. Zijdervelden
mr. L. Tolatzis, beiden kantoorhoudende te Amsterdam,
mr. S.A.J. van Rossum, kantoorhoudende te Amsterdam,
[Q],
mr. R. Slotboom, kantoorhoudende te Rotterdam,
mr. N.G. Wijnstekers, kantoorhoudende te Amsterdam, thans zonder advocaat,
mr. M.H.R.N.Y. Cordewener, kantoorhoudende te Amsterdam,
mr. A.P. Kranenburg, kantoorhoudende te Amsterdam, thans zonder advocaat,
18 [R] ,wonende te [....] ,
mr. R.J. Borghans, kantoorhoudende te Arnhem,
19 [S] ,
mr. R.G.P. Voragen, kantoorhoudende te Heerlen,
20 [T] ,
mr. J.W.L. Vader, kantoorhoudende te Alkmaar,
mr. M. Raaijmakers, kantoorhoudende te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, thans zonder advocaat,
22 [U] ,
mr. J. Meyer, kantoorhoudende te Zwolle, thans zonder advocaat,
mr. R.J. Borghans, kantoorhoudende te Arnhem,
24 [X] ,
advocaat:
mr. R.J. Borghans, kantoorhoudende te Arnhem,
26 [BB] ,
27 [CC] ,
28 [DD] ,
29 [EE] ,
30 [FF] ,
31 [GG] ,
32 [HH] ,
33 [II] ,
mr. J.H. van Gelderen, kantoorhoudende te ’s-Gravenhage, thans zonder advocaat,
34 [JJ] ,
mr. A.R. Oosthout, kantoorhoudende te Leiden, thans zonder advocaat,
mr. J.A.M.A. Sluysmans, kantoorhoudende te ’s-Gravenhage.
1.Het verloop van het geding
- verzoeker als de Minister;
- belanghebbenden sub 1 als VEB c.s.;
- belanghebbende sub 2 als Stichting Beheer;
- belanghebbenden sub 3 als BNP c.s.;
- belanghebbenden sub 4 als Maatschap Convertentie c.s.;
- belanghebbende sub 5 als FNV;
- belanghebbenden sub 6 als Aviva c.s.;
- belanghebbenden sub 7 als Brigade Fund c.s.;
- belanghebbenden sub 8 als Alpha Value c.s.;
- belanghebbende sub 9 als Unipol c.s.;
- belanghebbende sub 10 als Intégrale Gemeenschappelijke Verzekeringskas;
- belanghebbenden sub 11 als Turfmij c.s.;
- belanghebbende sub 12 als Andalusian Global;
- belanghebbenden sub 13 als CCP c.s.;
- belanghebbenden sub 14 als ‘t Stockpaert c.s.;
- belanghebbende sub 15 als Hof Hoorneman Bankiers;
- belanghebbenden sub 16 als UBI Pramerica c.s.;
- belanghebbenden sub 17 als Stichting Compensatie;
- belanghebbende sub 18 als [R] ;
- belanghebbende sub 19 als [S] ;
- belanghebbende sub 20 als [T] ;
- belanghebbenden sub 21 als Stichting Meldpunt c.s.;
- belanghebbende sub 22 als [U] ;
- belanghebbenden sub 23 als [V] c.s.;
- belanghebbende sub 24 als [X] ;
- belanghebbenden sub 25 als [Y] c.s.;
- belanghebbende sub 26 als [BB] ;
- belanghebbende sub 27 als [CC] ;
- belanghebbende sub 28 als [DD] ;
- belanghebbende sub 29 als [EE] ;
- belanghebbende sub 30 als [FF] ;
- belanghebbende sub 31 als [GG] ;
- belanghebbende sub 32 als [HH] ;
- belanghebbende sub 33 als [II] ;
- belanghebbende sub 34 als [JJ] ; en
- belanghebbenden sub 35 als [KK] c.s.
2.De gronden van de beslissing
run-offzou hebben plaatsgevonden en dat in een faillissement van SNS Reaal de activa op korte termijn te gelde zouden zijn gemaakt waarbij Reaal N.V. op een termijn van twee jaar zou zijn verkocht.
9
16.5
run-offop basis van een enkelvoudige afwikkeling van de veronderstelde faillissementen van SNS Bank en haar dochtervennootschappen zijn uitgegaan van andere uitgangspunten dan zij in het deskundigenbericht hanteerden en (iii) dat de deskundigen zonder voldoende toelichting zijn afgeweken van de door de Ondernemingskamer in de beschikking van 16 april 2019 gegeven instructie voor het opstellen van een nader deskundigenbericht.
run-offop basis van een enkelvoudige afwikkeling van de veronderstelde faillissementen van SNS Bank en haar dochtervennootschappen. De deskundigen zijn daarbij soms afgeweken van door hen in het deskundigenbericht gebruikte uitgangspunten en hebben deels andere conclusies getrokken uit de hen ter beschikking staande nadere informatie. De Minister heeft de juistheid daarvan op onderdelen betwist. De Ondernemingskamer overweegt daarover als volgt.
special purpose vehicles(SPV’s) uitgegeven obligaties, per 31 januari 2013 door SNS Bank op eigen boek gehouden. Deskundigen zijn ervan uitgegaan dat de curator in een faillissement van SNS Bank de securitisatieprogamma’s zou hebben beëindigd en de met de door SNS Bank op eigen boek gehouden obligaties corresponderende hypothecaire vorderingen zou hebben teruggekocht, waarbij de kooprijs zou zijn verrekend met de waarde van de op eigen boek gehouden obligaties. Deskundigen hebben vervolgens deze hypothecaire vorderingen ter waarde van € 9,1 miljard betrokken bij de berekening van het te verwachten resultaat van een
run-offop basis van een enkelvoudige afwikkeling van een faillissement van SNS Bank.
run-offvan € 252 miljoen.
run-offtot een voor de boedel beter resultaat zou hebben geleid. De Minister heeft evenmin bestreden dat zoals de deskundigen hebben toegelicht, de
terms and conditionsvan de desbetreffende securitisatieprogamma’s in beginsel ruimte boden om in overleg met de desbetreffende SPV’s de
first optional redemption datete vervroegen naar de eerste betaaldatum in 2013, zoals dat ook in het faillissement van DSB is gebeurd. Tegen die achtergrond kan de Minister niet volstaan met te stellen dat de curator de securitisatieprogamma’s waarbij een deel van de obligaties ook door derden werden gehouden “niet zonder meer” had kunnen stopzetten en afwikkelen omdat SNS Bank de respectieve vergaderingen van de houders van obligaties niet controleerde, maar had hij concreet moeten toelichten waarom die derden in de gegeven omstandigheden in het licht van een faillissement van SNS Bank, niet zouden hebben willen instemmen met een vroegtijdige beëindiging van de securitisatieprogamma’s. Nu de Minister dat in het geheel niet heeft gedaan gaat de Ondernemingskamer met de deskundigen ervan uit dat de curator in een faillissement van SNS Bank de securitisatieprogamma’s zou hebben beëindigd. Dit betekent dat de deskundigen de met de door SNS Bank op eigen boek gehouden obligaties corresponderende hypothecaire vorderingen ter waarde van in totaal € 9,1 miljard op goede gronden hebben kunnen betrekken bij de berekening van het te verwachten resultaat van een
run-offop basis van een enkelvoudige afwikkeling van een faillissement van SNS Bank.
run-offop basis van een enkelvoudige afwikkeling van een faillissement van SNS Bank en haar dochtervennootschappen.
impairmentvan € 22 miljoen, resulteerde in een liquidatieverlies van € 222 miljoen. In reactie daarop hebben de deskundigen in het nader deskundigenbericht toegelicht dat uit de door hen in het kader van het nader onderzoek ontvangen informatie is gebleken dat de post ‘overige activa’ op de balans van SNS Bank voor slechts € 188 miljoen bestond uit daadwerkelijke overige activa waarop een
discountvan toepassing is (van deels 15% en deels 5%), terwijl de overige posten een soortgelijk karakter hebben als
cash, waarop geen afboeking voor liquidatieverlies hoeft plaats te vinden. De Minister acht deze reactie niet overtuigend en onvoldoende gemotiveerd en wijst er op dat hem niet duidelijk is op basis van welke informatie de deskundigen tot de door hen getrokken conclusie zijn gekomen.
cashkarakter hebben, maar dat en, zo ja, waarom die conclusie onjuist zou zijn wordt door de Minister niet onderbouwd. Omdat de Minister de beschikking heeft over alle informatie aangaande SNS Bank waarover ook de deskundigen hebben kunnen beschikken, had het op zijn weg gelegen om concreet te stellen waarom en ten aanzien van welke specifieke onderdelen van de balanspost ‘overige activa’ de conclusie van de deskundigen in het nader deskundigenbericht niet juist is. Nu de Minister dat niet heeft gedaan, is op dit punt geen sprake van een voldoende gemotiveerde betwisting van de zienswijze van de deskundigen en zal de Ondernemingskamer die zienswijze volgen.
run-offop basis van een enkelvoudige afwikkeling van een faillissement van SNS Property Finance B.V. (hierna: Property Finance) en haar dochtervennootschappen. Kort gezegd menen de deskundigen dat een nabootsing van een enkelvoudige afwikkeling van Property Finance en haar meer dan 170 binnenlandse en buitenlandse, al of niet 100%-, dochtervennootschappen, deelnemingen, joint-ventures, commanditaire vennootschappen, vennootschappen onder firma en andere samenwerkingsverbanden niet op een aanvaardbare termijn en tegen aanvaardbare kosten zou kunnen worden afgerond, dat de daarvoor benodigde gedetailleerde gegevens per dochteronderneming ontbreken en dat deze gegevens na de verkoop van Property Finance aan Lone Star en JP Morgan in 2016 waarschijnlijk ook niet meer te verkrijgen zullen zijn. De deskundigen menen bovendien dat een dergelijk gedetailleerd onderzoek voor de waardering van de onteigende effecten en vermogensbestanddelen van SNS Bank zinloos zou zijn geweest.
run-offvan Property Finance is derhalve de vraag in welke omvang de bezittingen van Property Finance te gelde hadden kunnen worden gemaakt en de door haar verstrekte vastgoedleningen geïnd zouden kunnen worden en in hoeverre de opbrengst daarvan aan de boedel van SNS Bank ten goede zou zijn gekomen. De deskundigen wijzen erop dat zij die vraag in hoofdstuk 4 en hoofdstuk 7 van het deskundigenbericht al uitvoerig hebben beantwoord.
Real Economic Value(REV) gewaardeerd, waarbij zij een onderscheid heeft gemaakt naar
Performing Loans, Sub Performing Loansen
Non Performing Loansen
Real Estate Owned(REO’s) (na non-betaling in eigendom verkregen vastgoed) en telkens per categorie de over een periode van vijf jaar te verwachten kasstromen in kaart heeft gebracht. C&W concludeerde op basis daarvan per 30 juni 2012 tot een afwaardering van de vastgoedleningen en REO’s van Property Finance met in totaal € 2,4 miljard.
run-offin een faillissement van Property Finance zouden kunnen worden afgelost. De deskundigen hebben daarbij toegelicht dat de door C&W gebruikte REV waarderingsmethode bij uitstek geschikt is voor de nabootsing van een
run-offstrategie, omdat de focus daarbij ligt op de lange termijn economische waarde, te bepalen met onderliggende verwachte kasstromen en een ruimere tijdshorizon en dit precies de doelstelling is van een curator op het moment dat hij kiest voor een
run-offter maximering van de belangen van de crediteuren. De deskundigen zijn vervolgens uitgegaan van een 10-jaars periode voor de
run-offin plaats van de door C&W gehanteerde periode van vijf jaar voor het realiseren van de kasstromen en van een rentevergoeding over de leningen van 2% in plaats van het over 2012 daadwerkelijk gerealiseerde percentage van 3,2%. Verder hebben de deskundigen gerekend met beheerskosten ter hoogte van 16% van de rente-inkomsten in plaats van 6% zoals bij de hypotheekportefeuilles van SNS Bank en hebben zij een eventuele waardestijging van het onroerend goed gedurende de 10-jaars periode van de
run-offbuiten beschouwing gelaten. Op basis van deze uitgangspunten hebben de deskundigen berekend dat aan het einde van een 10-jarige
run-offin een faillissement van Property Finance een kasstroom zou zijn gerealiseerd van € 6,2 miljard, zodat daarmee in ieder geval de vordering van SNS Bank op Property Finance zou zijn afgelost tot het bedrag waarop die vordering door SNS Bank was gewaardeerd na een verdere afboeking van € 2,0 miljard per 31 januari 2013, zijnde € 5,9 miljard. Het uit hun berekeningen blijkende overschot na 10 jaar van € 300 miljoen hebben de deskundigen verder buiten beschouwing gelaten.
run-offop basis van een enkelvoudige afwikkeling van een faillissement van Property Finance en elk van haar dochtervennootschappen en terecht hebben vastgehouden aan de in het deskundigenbericht al opgenomen en toegelichte berekening van het resultaat van een 10-jarige
run-offin een faillissement van Property Finance op basis van de door C&W in 2012 opgestelde waardering.
going concernassumptie waarbij de activa tot het einde van de looptijd worden aangehouden. De Ondernemingskamer volgt de Minister daarin niet. Uitgangspunt voor de waardering van de onteigende effecten en vermogensbestanddelen is dat de verwachting bestond dat SNS Bank en SNS Reaal op 1 februari 2013 in staat van faillissement zouden zijn verklaard indien de onteigening achterwege was gebleven. Met partijen en de deskundigen kan worden aangenomen dat een faillissement van SNS Bank ook tot een faillissement van Property Finance zou hebben geleid. De Ondernemingskamer is met de deskundigen van oordeel dat een curator van Property Finance het tot zijn taak zou hebben gerekend om ten behoeve van de schuldeisers, dat wil zeggen met name SNS Bank, de opbrengst van de activa van Property Finance te maximeren. Een curator zou om die reden, net als bij SNS Bank, gekozen hebben voor een langjarige
run-offvan de leningenportefeuille van Property Finance en een verkoop van de overige vermogensbestanddelen, waaronder de REO’s. Tegen deze achtergrond onderschrijft de Ondernemingskamer de zienswijze van de deskundigen dat de door C&W uitgevoerde waardering op basis van de over een periode van vijf jaar te verwachten kasstromen uit de uitstaande leningen en de REO’s van Property Finance, zich goed leent voor een berekening van de uit een langjarige
run-offte verwachten opbrengst. In beide gevallen gaat het immers om de vaststelling van de omvang van de op de langere termijn uit de activa te realiseren kasstromen. De Ondernemingskamer volgt niet het betoog van de Minister dat de REV methode onvoldoende rekening houdt met de specifieke risico’s en onzekerheden die zich in een faillissementssituatie zullen voordoen. Daarbij geldt allereerst dat de Minister niet voldoende concreet stelt op welke specifieke risico’s hij daarbij doelt en de vermeende impact daarvan ook niet kwantificeert. Verder is van belang dat in de door C&W gehanteerde methode een onderscheid wordt gemaakt tussen de verschillende categorieën van leningen, waarbij voor de waardering van de verwachte kasstromen uit de
Non Performing Loansen de
Sub Performing Loansrekening wordt gehouden met het voor elk van die categorieën bestaande verhoogde risico op non-betaling en (gedeeltelijke) vervroegde aflossing. Daarbij wordt door C&W ook een onderscheid gemaakt tussen de kasstromen uit de verschillende typen vastgoedleningen, waarbij bijvoorbeeld voor ‘projecten’ een aanzienlijk hogere disconteringsvoet geldt dan voor ‘kantoren’ en ‘residentieel’. Dat en waarom de aldus in de waardering van C&W reeds verdisconteerde risico’s in geval van een
run-offin het kader van een faillissement van Property Finance relevant anders gewaardeerd zouden moeten worden heeft de Minister niet gesteld en is de Ondernemingskamer ook niet gebleken.
run-offvan Property Finance en dat zij daarbij telkens de nodige voorzichtigheid in acht hebben genomen. Uit die toelichting blijkt dat de deskundigen zijn uitgegaan van (i) een afwaardering van de vastgoedleningen van € 2,4 miljard op basis van de door C&W opgestelde waardering, die aanzienlijk voorzichtiger was dan de waardering van EY, (ii) een 10-jaars periode in plaats van vijf jaar voor het realiseren van de kasstromen, (iii) een jaarlijkse rentevergoeding van 2% in plaats van 3,2% over de leningen, (iv) beheerskosten ter hoogte van 16% van de jaarlijkse rente-inkomsten in plaats van 6%. Daarnaast worden (v) een mogelijke waardestijging van het onroerend goed en (vi) een overschot na 10 jaar van € 300 miljoen (het verschil tussen de te realiseren kasstroom van € 6,2 miljard en het bedrag van € 5,9 miljard waarop SNS Bank haar vordering op Property Finance waardeerde) door de deskundigen buiten beschouwing gelaten. De Ondernemingskamer is gelet op het voorgaande van oordeel dat de deskundigen aldus overtuigend hebben uiteengezet en onderbouwd dat na een 10 jarige
run-offin een faillissement van Property Finance de vordering van SNS Bank op Property Finance in ieder geval zou zijn afgelost tot het bedrag waarop die vordering door SNS Bank was gewaardeerd na een verdere afboeking van € 2,0 miljard per 31 januari 2013, zijnde € 5,9 miljard. De Ondernemingskamer zal de deskundigen daarin dus volgen.
run-offvan de hypotheekportefeuilles van SNS Bank en haar overige dochtermaatschappijen uitgegaan van een 10-jarige
run-offvan de per 31 januari 2013 openstaande hypothecaire vorderingen. Op die vorderingen hebben de deskundigen, op basis van een onderzoek naar de kwaliteit van de hypotheekportefeuilles, een voorziening voor non-betaling genomen van 50 basispunten per jaar. De deskundigen zijn uitgegaan van een bij de start van de
run-offgemiddelde verschuldigde rente van 4,5%, telkens afnemend met 10 basispunten per jaar en van een jaarlijkse aflossing (ook wel
Constant Prepayment Rate(CPR)) van 7,5% van de uitstaande hypothecaire vorderingen. Tot slot zijn de deskundigen uitgegaan van een verkoop van het na een
run-offvan tien jaar nog resterende deel van ongeveer 25% van hypotheekportefeuilles tegen een discount van 15%. De deskundigen hebben ten behoeve van het nader deskundigenbericht een analyse laten uitvoeren van de
loan tapesvan de hypotheekportefeuilles van SNS Bank en haar dochtermaatschappijen. De deskundigen hebben op basis van die analyse geconcludeerd dat de door hen bij de berekening van de resultaten van een langjarige
run-offvan de hypotheekportefeuilles gehanteerde parameters telkens voorzichter zijn dan strookt met de gegevens die volgen uit de analyse van de
loan tapes, en dat deze dus voldoende prudent zijn geweest.
loan tapesvolgt dat de aflossingen niet lineair met 7,5% per jaar zullen plaatsvinden, maar dat de meeste hypothecaire geldleningen een renteherzieningstermijn hebben van vijf jaar, waardoor in de eerste jaren na een faillissement een groter deel van de hypothecaire geldleningen zal worden afgelost en dat dit leidt tot een andere verdeling van de met een
run-offte realiseren kasstromen. De Minister heeft vervolgens aan de hand van een door Deloitte opgestelde rapportage betoogd dat, uitgaande van de uit de analyse van de
loan tapesvolgende uitgangspunten: (i) een gemiddeld rentepercentage van 4,65%, (ii) een CPR van 6,1%, (iii) een voorziening van 24 basis punten en (iv) geen verlenging van de hypothecaire geldleningen per renteherzieningsdatum, de beschikbare kasstroom aan het einde van de
run-offmet € 2,4 miljard afneemt. Indien wordt uitgegaan van een CPR van 8,5%, een voorziening van 50 basispunten, en een verlenging van 25% van de hypothecaire geldleningen per renteherzieningsdatum, neemt de beschikbare kasstroom aan het einde van de
run-offverder af met € 1,1 miljard, waarna nog maar een kasstroom zou resteren van iets meer dan € 1 miljard. De Minister betoogt dat onder deze omstandigheden op grond van het nader deskundigenbericht niet kan worden aangenomen dat op 1 februari 2013 de verwachting bestond dat een 10 jarige
run-offin een faillissement van SNS Bank en haar dochtervennootschappen met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid een voldoende kasstroom zou hebben opgeleverd om de nominale vorderingen van de achtergestelde schuldeisers van SNS Bank geheel te voldoen.
loan tapesvolgt dat) de hypothecaire geldleningen steeds, althans in grote meerderheid, op de eerste renteherzieningsdatum zullen worden afgelost. Die veronderstelling is niet juist. Het einde van een rentevastperiode leidt niet vanzelf tot aflossing van de desbetreffende geldlening en de analyse van de
loan tapesneemt dat ook niet tot uitgangspunt. De omvang van de verwachte vervroegde aflossingen van de hypothecaire geldleningen in de portefeuilles van SNS Bank en haar dochtervennootschappen wordt tot uitdrukking gebracht in de CPR, zoals die volgt uit de analyse van de
loan tapesen daarin zijn eventuele vervroegde aflossingen naar aanleiding van een herziening van de rente aan het einde van een rentevastperiode begrepen. Zoals de deskundigen terecht hebben opgemerkt bevat de berekening van de Minister in zoverre een dubbeltelling door naast de CPR tevens rekening te houden met een aflossing per renteherzieningsdatum.
loan tapesvolgt een gemiddelde rente over de hypothecaire geldleningen van 4,65%, een afwaardering wegens non-betaling van 24 basispunten en een CPR van 6,1%. De door de deskundigen gehanteerde parameters voor de berekening van de te verwachten resultaten van een 10-jarige
run-offvan de hypotheekportefeuilles van SNS Bank en haar dochtermaatschappijen zijn aanzienlijk voorzichtiger (een afwaardering van 50 basispunten en een CPR van 7,5%). Verder moet bedacht worden dat de curator in de veronderstelde faillissementen van SNS Bank en haar dochtervennootschappen de mogelijkheid heeft om het aantal aflossingen bij het einde van de rentevastperiode te beperken door dan aan de hypotheekgever een aantrekkelijk (dat wil zeggen concurrerend) aanbod te doen. Bij deze stand van zaken ziet de Ondernemingskamer in de analyse van de
loan tapesgeen aanleiding terug te komen van haar oordeel in de beschikking van 16 april 2019 (rov. 2.22) dat de deskundigen met deze parameters voldoende prudente uitgangspunten hebben genomen voor de berekening van het te verwachten resultaat van een
run-offin de veronderstelde faillissementen van SNS Bank en haar dochtermaatschappijen.
run-offeen bedrag van € 5,119 miljard resteert voor de voldoening van de achtergestelde vorderingen in een faillissement van SNS Bank. Zoals hiervoor is overwogen (zie 2.26) dient hierop een bedrag van € 45 miljoen in mindering te worden gebracht in verband met de door de overige concurrente schuldeisers van Property Finance, op grond van de 403-verklaring in een faillissement van SNS Bank in te dienen vorderingen. De Ondernemingskamer acht de berekening van de deskundigen voor het overige juist. De Ondernemingskamer zal om die reden bij de verdere beoordeling er van uitgaan dat het op 1 februari 2013 te verwachten toekomstperspectief was dat SNS Bank zou zijn gefailleerd en dat aan het einde van een 10 jarige
run-offin een faillissement van SNS Bank voor de betaling van de achtergestelde vorderingen van nominaal € 703 miljoen een bedrag van € 5,074 miljard zou hebben geresteerd.
erkoop Reaal N.V.en s
aldocompensatiestelsel
run-offgedurende (ten minste) 10 jaar van de hypotheekportefeuilles en de verwachting dat het boedelactief van SNS Reaal voor de afloop daarvan niet zal worden aangewend voor tussentijdse uitkeringen, veel meer voor de hand om aan te knopen bij een 8 jaars-depositorente zoals de deskundigen hebben gedaan. De Ondernemingskamer zal de deskundigen daarin volgen.
Terms and Conditions, dat de vorderingen uit hoofde van de Core Tier 1 Securities ook in een faillissement van SNS Reaal een gelijke rangorde zouden hebben als de door SNS Reaal uitgegeven gewone aandelen en aandelen B. De Minister heeft niet aangevoerd dat dit laatste ook onderdeel uitmaakt van de achterstellingsbepalingen in de contractsdocumentatie van de achtergestelde obligaties en geldleningen, die hier aan de orde zijn.
- dat SNS Bank en SNS Reaal op korte termijn zouden zijn gefailleerd;
- dat de faillissementen van SNS Reaal en SNS Bank gelijktijdig na 10 jaar zouden zijn afgewikkeld;
- dat in een faillissement van SNS Bank en haar dochtervennootschappen een 10-jarige
- dat na de
- dat in een faillissement van SNS Reaal de activa op korte termijn te gelde zouden zijn gemaakt en Reaal N.V. op een termijn van twee jaar zou zijn verkocht voor een bedrag van € 1,2 miljard en het totale boedelactief van SNS Reaal na 10 jaar € 1,496 miljard zou hebben bedragen;
- dat de vorderingen van de concurrente en achtergestelde schuldeisers van SNS Reaal – met uitzondering van de houders van Core Tier 1 Securities – van respectievelijk € 655 miljoen en € 374 miljoen daaruit in hoofdsom zouden zijn voldaan;
- dat een tweede faillissement van SNS Bank zou zijn gevolgd waarin het boedeloverschot van het eerste faillissement geheel zou zijn aangewend ter gedeeltelijke betaling van de na de faillissementsdatum opgekomen rentevorderingen van de concurrente schuldeisers van SNS Bank en de niet achtergestelde post-faillissementsvorderingen uit hoofde van de Poseidon lening;
- dat een tweede faillissement van SNS Reaal zou zijn gevolgd;
- dat de na de faillissementsdatum opgekomen rentevorderingen van de concurrente en achtergestelde schuldeisers in het eerste faillissement van SNS Bank, op grond van de door SNS Reaal afgegeven verklaring ex artikel 2:403 BW, alle als concurrente vorderingen zouden zijn geverifieerd in het tweede faillissement van SNS Reaal;
- dat het overschot uit het eerste faillissement van SNS Reaal van € 467 miljoen zou zijn verdeeld tussen de na de faillissementsdatum opgekomen rentevorderingen van de concurrente schuldeisers van SNS Reaal van € 612 miljoen en de na de faillissementsdatum opgekomen rentevorderingen van de schuldeisers in een faillissement van SNS Bank van € 14,1 miljard, waardoor op de rentevorderingen van de achtergestelde schuldeisers in een faillissement van SNS Bank van € 284 miljoen nog een bedrag van ongeveer € 9 miljoen (3,2%) zou zijn betaald.
orderingen op SNS Bank
run-offvolledig zouden zijn voldaan en nog een zeer aanzienlijk boedeloverschot zou hebben geresteerd niet juist is, de deskundigen ook over de alsdan te hanteren disconteringsvoet nader zouden dienen te berichten. Zoals hiervoor is overwogen leidt het nader deskundigenbericht tot de slotsom dat op 1 februari 2013 de verwachting bestond dat in een faillissement van SNS Bank, aan het einde van een 10 jarige
run-offvoor de voldoening van de achtergestelde vorderingen van € 703 miljoen, een bedrag van € 5,074 miljard zou hebben geresteerd. Onder die omstandigheden neemt de Ondernemingskamer met de deskundigen tot uitgangspunt dat het op 1 februari 2013 te verwachten toekomstperspectief was dat de achtergestelde vorderingen aan het einde van een 10-jarig faillissement van SNS Bank, met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid volledig zouden worden voldaan. De Ondernemingskamer ziet daarom geen aanleiding terug te komen van haar in de beschikking van 16 april 2019 gegeven oordeel. De Ondernemingskamer zal bij de vaststelling van de schadeloosstelling voor de bepaling van de waarde per 1 februari 2013 van de nominale bedragen van de vorderingen uit hoofde van de achtergestelde schulden in een faillissement van SNS Bank met de deskundigen uitgaan van een contante waarde factor van 75%.
orderingen op SNS Reaal
yieldop 10-jarige Duitse
government strips.De contante waarde factor van 75% hebben zij vervolgens afgeleid van (i) een risicovrije rentevoet voor een 10-jaars periode van 2,0% per peildatum en (ii) een zelfde type rentevoet voor een 15-jaars periode van 2,5%, waardoor ook een eventueel langere
run-offperiode dan 10 jaar wordt gereflecteerd. Zoals hiervoor overwogen is het resultaat na een 10-jarig faillissement van SNS Reaal – en daarmee het risico op een gedeeltelijke non-betaling van de achtergestelde vorderingen – met name afhankelijk van de opbrengst en timing van een verkoop van Reaal N.V. Tegen die achtergrond ziet de Ondernemingskamer aanleiding om – anders dan bij SNS Bank – voor de vaststelling van de waarde per 1 februari 2013 van de achtergestelde vorderingen in een faillissement van SNS Reaal niet uit te gaan van de rente op Duitse staatobligaties, maar in plaats daarvan van een rentevoet die is gebaseerd op AAA tot A
ratedbedrijfsobligaties, waarvoor – zoals de Minister onbetwist heeft aangevoerd – per 1 februari 2013 een rentevergoeding gold tot 129 basispunten boven de rente op Duitse staatsobligaties. Uitgaande van (i) een rentevoet voor een 10-jaars periode van 3,29% per peildatum en (ii) een zelfde type rentevoet voor een 15-jaars periode van 3,79%, resulteert dat voor de bepaling van de waarde per 1 februari 2013 van de nominale bedragen van de vorderingen uit hoofde van de achtergestelde schulden in een faillissement van SNS Reaal in een contante waarde factor van 65%.
“boven de in artikel 1 genoemde rente”en derhalve niet in de plaats treedt van de over de hoofdsom reeds verschuldigde rente. De boete is derhalve bedoeld als een prikkel voor tijdige nakoming en strekt niet ter vervanging van schadevergoeding. De Ondernemingskamer is tegen die achtergrond van oordeel dat er van moet worden uitgegaan dat een curator in een faillissement van SNS Bank zich met succes zou hebben kunnen verzetten tegen verificatie van de vorderingen ter zake van de op grond van artikel 5 van de voorwaarden van de Poseidon lening verbeurde boetes en dat daarop dus geen uitbetaling zou hebben plaatsgevonden. Daaraan kan in het kader van de vaststelling van de schadeloosstelling dan ook geen waarde worden toegekend.