In het door [bestuurders en aandeelhouders 1 en 2] tegen die beschikking ingestelde hoger beroep heeft de rechtbank [bestuurder en aandeelhouder 2] niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep en het verzoek van [bestuurder en aandeelhouder 1] afgewezen.Hiertoe heeft de rechtbank als volgt overwogen.
Over de ontvankelijkheid[bestuurder en aandeelhouder 2] is voorafgaand aan het indienen van het inleidende verzoek in staat van faillissement verklaard. Het doel van het hoger beroep – het einde van het faillissement van [A] – heeft vermogensrechtelijke gevolgen voor [bestuurder en aandeelhouder 2]. Het hoger beroep had dan ook ingesteld moeten worden door de curator van [bestuurder en aandeelhouder 2]. Dit is niet gebeurd, zodat [bestuurder en aandeelhouder 2] niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep. (rov. 3.1.2)
[bestuurder en aandeelhouder 1] is bestuurder van [A]. De bevoegdheid van art. 69 Fw komt ook toe aan een gefailleerde rechtspersoon, die daarbij vertegenwoordigd kan worden door zijn bestuurder. [bestuurder en aandeelhouder 1] is om die reden bevoegd om een verzoek op grond van art. 69 Fw in te dienen. Als bestuurder is [bestuurder en aandeelhouder 1], na afwikkeling van het faillissement en ontbinding van [A], de vereffenaar van het vermogen van [A] en kan hij de resterende baten vanaf dat moment zelf innen en verdelen onder de aandeelhouders, in plaats van dat de curator dat doet, met de daarmee gemoeide boedelkosten. Hierin is het belang van [bestuurder en aandeelhouder 1] gelegen. [bestuurder en aandeelhouder 1] is dan ook ontvankelijk in zijn verzoek. (rov. 3.2.1-3.2.2)
Over het verzoek
Uit het stelsel van de Faillissementswet vloeit het uitgangspunt voort dat de curator bij het dienen van het belang van de boedel een zo hoog mogelijke boedelopbrengst nastreeft, teneinde ieders vordering tot een zo hoog mogelijk bedrag te voldoen. Ook wanneer de geverifieerde schulden volledig kunnen worden voldaan, geldt dat eventueel resterende baten ter beschikking van de failliet staan. In beginsel zal de failliet daaruit dan de niet geverifieerde schulden dienen te voldoen. Bij ontbinding van een rechtspersoon door insolventie zal de curator ook rekening moeten houden met de verdeling van een mogelijk saldo onder aandeelhouders en andere rechthebbenden. Indien de concurrente vorderingen volledig kunnen worden voldaan en de rechtspersoon inmiddels is ontbonden, dient feitelijk ook uitdeling aan de aandeelhouders en andere rechthebbenden plaats te vinden, wanneer daarvoor nog middelen aanwezig zijn.
Naar het oordeel van de rechtbank dient de curator in het faillissement van [A] alle activa te gelde te maken, gelet op de belangen van de concurrente schuldeisers (rentevorderingen), eventuele andere (niet geverifieerde) schuldeisers en de aandeelhouders na afwikkeling van het faillissement. Dit klemt te meer nu aandeelhouder [aandeelhouder 3, tevens voormalig bestuurder] zijn schuld aan [A] heeft voldaan, maar de schulden van aandeelhouders [bestuurders en aandeelhouders 1 en 2] nog niet zijn voldaan. Daarnaast heeft ook [betrokkene 1], familielid van [bestuurders en aandeelhouders 1 en 2], een schuld aan [A]. Afwikkeling van het faillissement van [A] en daarmee het staken van het incasseren van voornoemde vorderingen op de familie [bestuurder en aandeelhouder 1] leidt tot een selectieve inning van debiteuren, hetgeen niet in het belang van de schuldeisers en (alle) aandeelhouders is. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om het verzoek van [bestuurder en aandeelhouder 1] om de curator te bevelen over te gaan tot beëindiging van het faillissement van [A] toe te wijzen. (rov. 3.4)