ECLI:NL:HR:2010:BJ7943
Hoge Raad
- Cassatie
- C.B. Bavinck
- A.R. Leemreis
- J.A.C.A. Overgaauw
- P.M.F. van Loon
- M.A. Fierstra
- Rechtspraak.nl
Verplichtingen uit optiecontracten en ondernemingsvermogen in de agrarische sector
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 februari 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de vraag of de verplichtingen uit optiecontracten en de bijbehorende aandelen tot het ondernemingsvermogen van een agrarische onderneming behoren. De belanghebbende, die vanaf 1 januari 2001 een agrarische onderneming dreef, had in dat jaar putopties op aandelen geschreven en de ontvangen premies aangewend voor de financiering van bedrijfsmiddelen. De Inspecteur had bij het vaststellen van de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen het verlies uit werk en woning vastgesteld, wat door de Rechtbank te Arnhem en later door het Gerechtshof te Arnhem was bevestigd. De belanghebbende stelde in cassatie dat de verliezen uit de optieverplichtingen, die niet voortkwamen uit de normale ondernemingsuitoefening, toch in aanmerking genomen moesten worden bij de winstbepaling, omdat er een nauw verband zou bestaan tussen de optieverplichtingen en de bedrijfsmiddelen die met de optiepremies waren gefinancierd.
De Hoge Raad oordeelde echter dat de enkele omstandigheid dat de premies voor de putopties waren aangewend voor de financiering van de onderneming, niet voldoende was om de optieverplichtingen tot het ondernemingsvermogen te rekenen. Het Hof had terecht geoordeeld dat de verplichtingen uit de optiecontracten en de bijbehorende aandelen niet tot het ondernemingsvermogen konden worden gerekend, en dat het resultaat van het schrijven van de opties het resultaat van de onderneming niet beïnvloedde. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond, en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten.