Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.De zaak in het kort
2.Het geding in hoger beroep
3.Feiten
In het gesprek van 5 november 2019 heb ik het volgende medegedeeld:
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft de Coöperatieve Rabobank U.A. (hierna: de bank) in hoger beroep geprocedeerd tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De bank had hypothecaire geldleningen verstrekt aan de geïntimeerde, die in gebreke bleef met de betaling van rente en aflossing. De bank heeft de financiering opgezegd en het woonhuis van de geïntimeerde geveild. De rechtbank oordeelde dat de opzegging en de veiling niet rechtsgeldig waren, waarop de bank in hoger beroep ging. Tijdens de procedure in hoger beroep hebben beide partijen hun standpunten toegelicht, waarbij de bank onder andere aanvoerde dat de vordering tot schadevergoeding van de geïntimeerde was verjaard. Het hof heeft geoordeeld dat de vordering niet was verjaard, omdat de geïntimeerde zijn recht op nakoming had voorbehouden. Tevens oordeelde het hof dat de bank aan de eisen van ingebrekestelling had voldaan en dat de opzegging van de financiering niet onaanvaardbaar was. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en wees de vorderingen van de geïntimeerde af, met uitzondering van de niet-verschuldigde boeterente. De bank werd veroordeeld tot betaling van bepaalde bedragen aan de geïntimeerde, en de geïntimeerde werd veroordeeld tot terugbetaling van een schadebedrag aan de bank.