Daartoe overwoog het hof, kort samengevat, als volgt.
Art. 11.1 ABK noemt een aantal gebeurtenissen op grond waarvan de kredietfaciliteit automatisch eindigt en alle verschuldigde bedragen terstond en ineens opeisbaar zijn. Ook een lening met een bepaalde looptijd, die in beginsel niet tussentijds opzegbaar is, kan als gevolg van de in art. 11.1 ABK opgenomen gebeurtenissen tussentijds worden beëindigd. Art. 11.1 onder a ABK houdt onder meer als zodanige gebeurtenis in dat de kredietnemer een verplichting uit hoofde van de kredietovereenkomst niet, niet tijdig of niet behoorlijk nakomt. (rov. 4.6)
Beëindiging van de kredietfaciliteit op grond van art. 11.1 ABK kan in de concrete omstandigheden van het geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn (art. 6:248 lid 2 BW). Een afweging van de belangen van de bank en van de kredietnemer in het concrete geval kan meebrengen dat de beëindiging niet rechtsgeldig is. Daarbij is van belang dat in art. 2 van de ABV is vastgelegd dat de bank bij haar dienstverlening de nodige zorgvuldigheid in acht neemt en naar beste vermogen met de belangen van de cliënt rekening houdt. (rov. 4.7)
In 2008 is door de (indirect) enig aandeelhouder van [verweerster] c.s. een groter bedrag aan de vennootschappen onttrokken dan met ING Bank was afgesproken, terwijl eveneens in strijd met de afspraken het eigen vermogen in 2008 ten opzichte van 2007 is afgenomen. Ook hebben [verweerster] c.s. de kwartaalcijfers in strijd met de afspraak steeds te laat bij ING Bank aangeleverd. Niet is komen vast te staan dat een effectieve leiding bij [verweerster] c.s. ontbrak en dat de kwartaalcijfers niet betrouwbaar waren. (rov. 4.8.1-4.8.4)
Gelet op de door ING Bank in acht genomen opzegtermijn van acht maanden, welke termijn [verweerster] c.s. nodig hadden om een nieuwe financier te vinden, heeft ING Bank voldoende rekening gehouden met het belang van [verweerster] c.s. en is de opzegging van het krediet in rekening-courant rechtsgeldig geschied. Of de beëindiging van de rentevaste leningen rechtsgeldig was, moet gelet op de omstandigheid dat [verweerster] c.s. als gevolg daarvan een bedrag van € 122.125,69 aan boeterente moeten betalen, afzonderlijk worden beoordeeld. Daarbij dienen in dit concrete geval de ernst en de aard van de genoemde tekortkomingen van [verweerster] c.s. te worden afgewogen tegen het belang van ING Bank bij de beëindiging van de rentevaste leningen. De lengte van de opzegtermijn biedt immers geen oplossing voor het verschuldigd worden van boeterente. (rov. 4.9)
Op grond van de in rov. 4.10 vermelde feiten en omstandigheden oordeelt het hof dat ING Bank de rentevaste leningen heeft beëindigd zonder voldoende oog te hebben voor de gerechtvaardigde belangen van [verweerster] c.s. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat het belang van ING Bank bij beëindiging van de kredietfaciliteit beperkt was nu zij, in het licht van de steeds tijdige voldoening van de rente- en aflossingsverplichtingen en de waarde van de zekerheden in verhouding tot de vordering op [verweerster] c.s., geen kredietrisico of ander risico liep, ook niet op langere termijn. Als ING Bank haar belang en dat van [verweerster] c.s. al heeft afgewogen, dan heeft ze aan haar eigen belang tegenover dat van [verweerster] c.s., gelet op alle hierboven opgesomde omstandigheden, een te zwaar gewicht toegekend en dusdoende haar zorgplicht jegens [verweerster] c.s. geschonden. (rov. 4.11)
Daarom is de beëindiging van de rentevaste leningen met het gevolg dat [verweerster] c.s. een bedrag van € 122.125,69 aan boeterente verschuldigd worden, in de omstandigheden van dit geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. (rov. 4.12)