2.1.De rechtbank heeft in haar uitspraak – waarin belanghebbende en de inspecteur zijn aangeduid als ‘eiser’ respectievelijk ‘verweerder’ – onder meer de volgende feiten vastgesteld:
“1. Eiser is ongehuwd en woont samen met [Z].
2. De bezittingen van eiser bestonden op 1 januari 2017 uitsluitend uit bank- en spaartegoeden. Op die tegoeden is in 2017 € 1.384,92 aan rente bijgeschreven.
3. Eiser heeft op 24 maart 2018 aangifte ib/pvv voor het jaar 2017 gedaan. Het inkomen van eiser over 2017 is als volgt samengesteld:
Inkomen in box 1
Inkomsten uit tegenwoordige dienstbetrekking € 205.178
Resultaat uit overige werkzaamheden
€ 207
Inkomen in box 1 € 205.385
Inkomen in box 3
Bank- en spaartegoeden in Nederland € 284.823
Heffingvrij vermogen
€ 25.000
Rendementsgrondslag € 259.823
Aandeel eiser € 259.823
€ 75.000 x 67% x 1,63% = € 819
€ 75.000 x 33% x 5,39% = € 1.334
€ 184.823 x 21% x 1,63% = € 632
€ 184.823 x 79% x 5,39% = € 7.869
4. Aan eiser is voor het jaar 2017 een aanslag ib/pvv opgelegd conform de door hem ingediende aangifte. De inkomstenbelasting met betrekking tot het inkomen in box 3 bedraagt € 3.196.
5. Eiser heeft hiertegen op 9 juli 2018 bezwaar gemaakt. In dit bezwaarschrift heeft eiser aangegeven het niet eens te zijn met het feit dat bij de berekening van het rendement in box 3 de forfaitaire percentages worden gehanteerd en dat er naar zijn mening sprake is van een individuele buitensporige last.
6. Een deel van het bezwaar betreft de rechtsvraag of de vermogensrendementsheffing in 2017, uitgaande van de forfaitaire elementen van het stelsel, op regelniveau in strijd is met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM (artikel 1 van het EP), zonder dat de schending van de fair balance op het niveau van de individuele belastingplichtige wordt beoordeeld, of met het discriminatieverbod van artikel 14 van het EVRM. Verweerder heeft bij brief van 6 oktober 2018 aan eiser meegedeeld dat zijn bezwaar zal worden gesplitst. Het deel met betrekking tot de voornoemde rechtsvragen wordt aangewezen als massaal bezwaar in de zin van artikel 25c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: Awr), overeenkomstig het Besluit aanwijzing bezwaarschriften tegen definitieve aanslagen inkomstenbelasting 2017 als massaal bezwaar van de Staa[t]ssecretaris van Financiën van 7 juli 2018, nr. 2018-12775. Het andere deel wordt behandeld als individueel bezwaar. Bij de uitspraak op bezwaar is het individuele bezwaar afgewezen.”