Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDM
1.De zaak in het kort
2.Feiten
“met dit overbruggingskrediet de overwaarde in de huidige woning [pand B] alvast wordt vrijgemaakt”. Het overbruggingskrediet had een looptijd van maximaal twee jaar na het passeren van de hypotheekakte.
3.De procedure in eerste aanleg
4.De procedure in hoger beroep
5.Beoordeling in hoger beroep
een gevolg warenvan de advisering door ABN AMRO. Dat betoog wordt echter om de volgende redenen verworpen.
“enige dringende kwesties spelen”en dat zij [pand A] wenste te verkopen (zie 2.7). Kort daarna is [pand A] daadwerkelijk verkocht. [appellante] heeft dit bij e-mail van 31 maart 2005 als voldongen feit aan ABN AMRO gepresenteerd (zie 2.9). Dit duidt niet op daadwerkelijke advisering door ABN AMRO. Zelfs als, zoals [appellante] stelt, in het gesprek van 8 maart 2005 de mogelijkheden van verhuur en verkoop ter sprake zijn gekomen en de aan WUH bij e-mail van 11 maart 2005 gestelde vragen (volledig) door ABN AMRO zijn gedicteerd, getuigen de vastgestelde feiten, waaronder de vaart waarmee de verkoop plaatsvond, van een zodanige mate van eigen initiatief en besluitvorming van [appellante] dat niet tot aansprakelijkheid van ABN AMRO kan worden geconcludeerd. [appellante] heeft onvoldoende gesteld om tot een ander oordeel te komen.
De reden hiervoor was vooral gelegen in het feit dat de nieuwe eigenaar van [pand A] niet de meest prettige buur bleek te zijn. Daardoor ontstond voor [appellante] de behoefte om [pand B] – liefst op korte termijn – te verlaten”. [appellante] voelde door de situatie met haar nieuwe buurman zelfs ‘de noodzaak’ [pand B] te verlaten, zo staat vermeld in de inleidende dagvaarding in het onder 2.34 genoemde kort geding. Gelet hierop kan niet worden aangenomen dat [appellante] op advies van ABN AMRO naar een andere woning op zoek is gegaan. [appellante] heeft onvoldoende gesteld om tot een ander oordeel te komen. In het midden kan daarom blijven wat [medewerker 2 ABN AMRO] precies tegen [appellante] heeft gezegd en wat [appellante] daarover tegen anderen heeft verteld. Het bewijsaanbod dat [appellante] op dit punt heeft gedaan, wordt bij gebrek aan belang gepasseerd.
“ [appellante] beweert niet dat ABN haar heeft geadviseerd om [adres 3] te kopen”.Voor zover [appellante] in hoger beroep een ander standpunt verdedigt, heeft zij haar nieuwe standpunt onvoldoende toegelicht. Hierbij neemt het hof in overweging dat [appellante] – onbetwist – zelf op zoek is gegaan naar andere woonruimte en in december 2005 contact heeft opgenomen met ABN AMRO over financiering daarvan, nadat zij over de aankoop van [adres 3] met de verkoper al mondelinge overeenstemming had bereikt. Dit duidt er niet op dat de aankoop van [adres 3] is geschied op advies van ABN AMRO. Dat volgt ook niet uit de onder 2.37 genoemde verklaring. In het midden kan daarom blijven van wie die verklaring afkomstig is, van [medewerker 2 ABN AMRO] , zoals ABN AMRO stelt, of van iemand anders, zoals [appellante] stelt.
had moeten ontraden, omdat die, naar [appellante] nu stelt, voor haar zeer nadelig waren.
“U heeft mij toegezegd hierop een aantal berekeningen te doen maken en mij offertes te sturen”, maar daarmee heeft zij de stelling van ABN AMRO niet weerlegd dat zij wist dat de levensverzekering – na de aflossing van de WUH-hypotheek – niet ongewijzigd in stand kon blijven. Bovendien heeft [appellante] de levensverzekering zelf omgezet naar een (aangepaste) levensverzekering bij WUH. Onder deze omstandigheden kan zij niet met succes stellen dat ABN AMRO aansprakelijk is op de grond dat ABN AMRO heeft nagelaten (cijfermatig of anderszins) inzichtelijk te maken dat [appellante] op de expiratiedatum van de levensverzekering een bedrag van € 63.116,30 minder zou ontvangen dan zonder de aflossing van de WUH-hypotheek het geval zou zijn geweest. Aan nadere bewijslevering komt het hof niet toe.
“schade als gevolg van overkreditering is de betaalde rente over het te veel verstrekte krediet”, aldus nr. 283 van haar memorie van antwoord. Ook vraagt zij het hof aansluiting te zoeken bij de rekenmethode die de rechtbank heeft toegepast. Ook [appellante] baseert haar vordering op te veel betaalde rente. Zij hanteert echter een andere rekenmethode en andere variabelen dan de rechtbank en komt (mede) daardoor uit op een (veel) hoger bedrag dan € 49.020,-.
“volstrekt onzeker was of een uitkering zou volgen en zo ja, voor welk bedrag”(zie 4.8 tussenvonnis).
“in te gaan op het verzoek van [appellante] om regulier te mogen verhuren, in plaats van op basis van de Leegstandwet”, in strijd met de tweeconclusieregel pas bij het indienen van die productie is ingenomen. Deze stelling dient in beginsel op die grond buiten beoordeling te worden gelaten. Bovendien vindt deze stelling geen steun in de stukken. ABN AMRO heeft aangevoerd dat er destijds twee (redelijke) alternatieven voor [appellante] waren: oversluiten van de op [adres 3] rustende hypotheek naar een andere bank, dan wel verkoop van [adres 3] . Verhuur aan expats zoals [appellante] voor ogen stond, behoorde volgens ABN AMRO niet tot de mogelijkheden omdat ABN AMRO nooit reguliere (ongeclausuleerde) verhuur toestaat van panden die als woning van een cliënt dienen, reeds omdat daar andere rentepercentages bij horen en een ander offertetraject. Verder wijst ABN AMRO erop dat [appellante] , anders dan zij stelt, ook geen rechten kan ontlenen aan de omstandigheid dat het pand in [plaats 2] wel was verhuurd, omdat dit pand was gefinancierd door een andere bank en ABN AMRO daar niets over te zeggen had. [appellante] heeft deze stellingen niet voldoende weersproken.