ECLI:NL:GHAMS:2021:1581
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in vervolging wegens vals paspoort in het kader van asielprocedure
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 11 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in Turkije, was aangeklaagd voor het afleveren en/of voorhanden hebben van een vals of vervalst identiteitsbewijs, in dit geval een nationaal paspoort van Israël. De verdachte had een asielaanvraag ingediend in Nederland, die nog in behandeling was, en beriep zich op het Vluchtelingenverdrag. De raadsman van de verdachte stelde dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard in de vervolging, omdat de asielprocedure nog liep en de verdachte niet onverwijld had kunnen aangeven dat hij vluchteling was.
Het hof overwoog dat het openbaar ministerie in beginsel ontvankelijk was, maar dat de omstandigheden van de zaak, waaronder de lopende asielprocedure, maakten dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard. Het hof benadrukte dat zolang er geen onherroepelijke beslissing op de asielaanvraag was genomen, het niet mogelijk was om vast te stellen dat de stelling van de verdachte dat hij vluchteling was, ongegrond was. Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en verklaarde het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de strafvervolging.
Deze uitspraak is van belang voor de rechtsbescherming van vreemdelingen die zich beroepen op de bescherming van het Vluchtelingenverdrag, en onderstreept de noodzaak voor het openbaar ministerie om rekening te houden met de status van de verdachte in het kader van asielprocedures.