ECLI:NL:HR:2015:1093

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 april 2015
Publicatiedatum
21 april 2015
Zaaknummer
14/00663
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in vervolging van vreemdeling met vervalste documenten in het kader van asielaanvraag

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 april 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam. De verdachte, geboren in 1978, werd op 30 augustus 2013 op Schiphol aangehouden op verdenking van het in bezit hebben van vervalste documenten, waaronder een vals Japans paspoort en verblijfsvergunning. Na zijn aanhouding heeft de verdachte asiel aangevraagd in Nederland, maar de beslissing op deze aanvraag was nog niet onherroepelijk. Het Hof heeft het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging, omdat de verdachte zich beroept op bescherming onder het Vluchtelingenverdrag. De Hoge Raad bevestigde het oordeel van het Hof, waarbij werd gesteld dat een vreemdeling niet vervolgd mag worden voor het in bezit hebben van vervalste documenten zolang er nog geen definitieve beslissing is genomen op zijn asielaanvraag. De Hoge Raad verwijst naar eerdere jurisprudentie waarin is vastgesteld dat het Openbaar Ministerie slechts ontvankelijk is in de vervolging als het onmiddellijk en zonder verder onderzoek kan vaststellen dat de stelling van de vreemdeling dat hij vluchteling is ongegrond is. In dit geval was er geen onherroepelijke afwijzing van de asielaanvraag, waardoor het OM niet-ontvankelijk moest worden verklaard. De Hoge Raad verwerpt het beroep van het OM, en bevestigt dat in situaties waarin de asielaanvraag nog in behandeling is, er geen ruimte is voor vervolging op basis van vervalste documenten.

Uitspraak

21 april 2015
Strafkamer
nr. S 14/00663
NA/DAZ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 16 januari 2014, nummer 23/004390-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] in het jaar 1978.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de Advocaat-Generaal bij het Hof. Deze heeft bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De raadsman van de verdachte, mr. S.J. van der Woude, advocaat te Amsterdam, heeft het beroep tegengesproken.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van de middelen

2.1.
De middelen, keren zich met rechts- en motiveringsklachten tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging.
2.2.
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
"1. hij op of omstreeks 30 augustus 2013 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, in het bezit was van een reisdocument, te weten een nationaal paspoort van Japan (voorzien van nummer: [001]) (op naam gesteld van [betrokkene], geboren op [geboortedatum] 1971), waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat het reisdocument vals of vervalst was;
2. hij op of omstreeks 30 augustus 2013 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk heeft afgeleverd en/of voorhanden gehad (een) vals(e) of vervalst(e)
- verblijfsvergunning van Japan (voorzien van het nummer: [002]) (op naam gesteld van [betrokkene], geboren op [geboortedatum] 1971) en/of
- rijbewijs van Japan (voorzien van het nummer: [003])
- (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen -, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat dit/die geschrift(en) bestemd was/waren voor gebruik als ware het/zij echt en onvervalst, immers is/zijn voornoemde document(en) vals;
3. hij op of omstreeks 30 augustus 2013 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk een of meer valse of vervalste betaalpas(sen), waardekaart(en) of enige andere voor het publiek beschikbare kaart(en), bestemd voor het verrichten of verkrijgen van betalingen of andere prestaties langs geautomatiseerde weg, heeft afgeleverd, voorhanden heeft gehad, heeft ontvangen, zich heeft verschaft, heeft vervoerd, heeft verkocht of heeft overgedragen, zulks terwijl hij, verdachte, wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die pas(sen) of kaart(en) bestemd was/waren voor gebruik als ware deze echt en onvervalst."
2.3.
Het Hof heeft het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging verklaard en daartoe het volgende overwogen:
"Het hof is van oordeel dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van de verdachte ter zake van de ten laste gelegde feiten.
Het hof gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden:
- de verdachte is op 30 augustus 2013 op Schiphol aangehouden op verdenking van het in bezit hebben van een vals of vervalst paspoort van Japan toen hij via Schiphol naar Canada wilde reizen. Voorts zou hij een valse of vervalste Japanse verblijfsvergunning en rijbewijs en valse of vervalste bankpassen voorhanden hebben gehad;
- na zijn aanhouding heeft de verdachte in Nederland asiel aangevraagd. Nadat op die aanvraag afwijzend is beslist, heeft de verdachte daartegen beroep aangetekend. Tot op heden is hierop nog niet beslist;
- voordat de verdachte vanaf Schiphol naar Canada wilde reizen verbleef hij gedurende enige jaren in Noorwegen, alwaar hij eveneens asiel heeft aangevraagd. Op deze asielaanvraag is op enig moment een onherroepelijke afwijzing gevolgd;
- de verdachte komt oorspronkelijk uit Afghanistan, maar is naar zijn zeggen op vijfjarige leeftijd met zijn moeder naar Iran gevlucht en heeft in laatstgenoemd land jarenlang gewoond.
Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 6 november 2012 (LJN: BW9266) stelt het hof voorop dat uit de strekking van artikel 31 van het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen (hierna: het Verdrag) voortvloeit dat het openbaar ministerie in de op artikel 231 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) gebaseerde vervolging van een verdachte die vreemdeling is en zich tegen de beschuldiging verweert met een beroep op de bescherming die deze verdragsbepaling beoogt te bieden, slechts dan ontvankelijk is indien onverwijld en zonder nader onderzoek door de strafrechter kan worden vastgesteld dat de stelling van de vreemdeling dat hij een vluchteling is in de zin van het Verdrag ongegrond is. In dat arrest is voorts overwogen dat de beslissing op een asielaanvraag, en dus ook het oordeel omtrent de aannemelijkheid van het aan de asielaanvraag ten grondslag liggende vluchtrelaas, is voorbehouden aan de Minister en - na ingesteld beroep - aan de bestuursrechter en dat, mede met het oog op het voorkomen van tegenstrijdige uitspraken van de strafrechter en de bestuursrechter, de strafrechter zich in beginsel van een zelfstandig oordeel over het beroep van de vreemdeling op zijn vluchtelingenstatus moet onthouden. Daarbij is voorts benadrukt dat, mede gelet op de moeilijke bewijspositie die de vreemdeling heeft bij de onderbouwing van zijn beroep op de vluchtelingenstatus, de vreemdeling die wordt vervolgd ter zake van artikel 231 Sr ook een beroep op artikel 31 van het Verdrag toekomt indien nog niet vaststaat dat hij aan alle voorwaarden voor erkenning als vluchteling voldoet.
Aan voornoemd arrest heeft de Hoge Raad nader invulling gegeven in zijn arrest van 28 mei 2013 (LJN: BY4310). Hierin wordt als vuistregel aangenomen dat de vreemdeling niet behoort te worden vervolgd wegens het onmiskenbaar in het kader van zijn vlucht in het bezit hebben of aangewend hebben van vervalste documenten zolang, kort gezegd, op de door de vreemdeling gedane eerste asielaanvraag (naar het hof begrijpt: in Nederland) nog niet onherroepelijk is beslist.
Het hof begrijpt dat hetgeen de Hoge Raad heeft overwogen en beslist ook onverkort heeft te gelden ten aanzien van een op de artikelen 225 en 232 Sr gebaseerde vervolging van een verdachte die vreemdeling is en zich tegen de beschuldiging verweert met een beroep op de bescherming die artikel 31 van het Verdrag beoogt te bieden.
Gelet op het feit dat in Nederland nog niet onherroepelijk op de aldaar gedane eerste asielaanvraag van de verdachte, reizende vanuit Noorwegen en op doorreis naar Canada, is beslist, in het licht bezien van voormelde jurisprudentie van de Hoge Raad, is het hof van oordeel dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vervolging van het ten laste gelegde."
2.4.
Met juistheid heeft het Hof onder aanhaling van de ter zake geldende rechtspraak van de Hoge Raad geoordeeld dat een vreemdeling niet behoort te worden vervolgd wegens het onmiskenbaar in het kader van zijn vlucht in het bezit hebben of aangewend hebben van vervalste documenten zolang, kort gezegd, op de door de vreemdeling gedane eerste asielaanvraag "in Nederland" nog niet onherroepelijk is beslist. 's Hofs oordeel dat in het onderhavige geval het Openbaar Ministerie om die reden in zijn vervolging niet-ontvankelijk moet worden verklaard, is ook niet onbegrijpelijk, gelet op het door het Hof vastgestelde feit dat "in Nederland" nog niet onherroepelijk op de "aldaar" gedane eerste asielaanvraag van de verdachte is beslist. Voor zover het eerste middel daarover klaagt, is het tevergeefs voorgesteld.
2.5.
Voor zover het tweede middel de klacht bevat dat het Hof ten onrechte heeft nagelaten te onderzoeken of de verdachte de vervalste documenten onmiskenbaar heeft aangewend in het kader van zijn vlucht, is het eveneens tevergeefs voorgesteld. In een geval als het onderhavige, waarin geen sprake is van een onherroepelijke afwijzing van de eerste door de verdachte gedane asielaanvraag, bestaat bij een strafvervolging ter zake van het in art. 231 Sr strafbaar gestelde misdrijf geen ruimte om te onderzoeken of aan de (overige) voorwaarden van art. 31 Vluchtelingenverdrag is voldaan.
2.6.
Ook voor het overige kunnen de middelen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
21 april 2015.