In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 29 april 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, [X], tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2013, opgelegd door de inspecteur van de Belastingdienst. De inspecteur had de navorderingsaanslag opgelegd op basis van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 20.983, dat na bezwaar werd verminderd naar € 19.966. De rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard en de inspecteur veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade en proceskosten.
Belanghebbende stelde dat de inspecteur niet bevoegd was tot navordering, omdat er geen nieuw feit was en het correctiebeleid van de Belastingdienst in de weg stond aan de navordering. Het Hof oordeelde dat de inspecteur wel degelijk beschikte over een nieuw feit, aangezien er twijfels bestonden over het aangiftegedrag van het kantoor van de gemachtigde van belanghebbende. Het Hof concludeerde dat de inspecteur geen ambtelijk verzuim had gepleegd en dat de navorderingsaanslag terecht was vastgesteld.
Wat betreft het correctiebeleid oordeelde het Hof dat de navorderingsaanslag niet in strijd was met het beleid, omdat het nagevorderde bedrag de ondergrens van het correctiebeleid overschreed. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De uitspraak is gedaan door de vierde meervoudige belastingkamer van het Gerechtshof Amsterdam.