In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 25 februari 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [X B.V.] tegen de heffingsambtenaar van de gemeente [plaats]. Het geschil betreft de WOZ-waarde van een pand waarin een kinderdagverblijf wordt geëxploiteerd. De heffingsambtenaar had de waarde van het pand voor het kalenderjaar 2016 vastgesteld op € 352.000, wat door de rechtbank Noord-Holland in een eerdere uitspraak werd gehandhaafd. De belanghebbende, [X B.V.], betwistte deze waardebepaling en stelde dat er een correctiefactor voor functionele veroudering toegepast moest worden bij de bepaling van de gecorrigeerde vervangingswaarde van het kinderdagverblijf.
De rechtbank had in haar uitspraak vastgesteld dat de waarde van het kinderdagverblijf op basis van de gecorrigeerde vervangingswaarde moest worden bepaald, en dat de bezettingsgraad van het kinderdagverblijf in relatie tot de landelijke gemiddelden van belang was voor de beoordeling van functionele veroudering. De belanghebbende stelde dat de bezettingsgraad van 64,7% een correctie rechtvaardigde, maar de heffingsambtenaar betwistte dit en verwees naar de gunstige marktomstandigheden en de hogere landelijke bezettingsgraad van 31,4%.
Het Hof oordeelde dat de belanghebbende niet had aangetoond dat de bezettingsgraad van haar kinderdagverblijf leidde tot een lagere waarde wegens functionele veroudering. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de waarde van het kinderdagverblijf op basis van de gecorrigeerde vervangingswaarde moest worden vastgesteld, en dat de heffingsambtenaar voldoende had onderbouwd dat er geen aanleiding was voor een correctie. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.