ECLI:NL:GHAMS:2019:4365

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 december 2019
Publicatiedatum
11 december 2019
Zaaknummer
19/00047
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake douanevergunning en aanzuiveringsafrekening met betrekking tot antidumpingrechten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de inspecteur van de Belastingdienst/Douane tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De rechtbank had de uitnodiging tot betaling van antidumpingrechten verminderd, omdat de belanghebbende, een onderneming die gebruik maakte van de regeling actieve veredeling, de aanzuiveringsafrekening te laat had ingediend. De inspecteur betwistte deze beslissing en stelde dat de te late indiening niet zonder werkelijke gevolgen was, omdat er sprake was van duidelijke nalatigheid van de zijde van de belanghebbende. De rechtbank had geoordeeld dat er geen sprake was van duidelijke nalatigheid, maar het Hof oordeelde anders. Het Hof stelde vast dat de belanghebbende geen omstandigheden had aangevoerd die de te late indiening van de aanzuiveringsafrekening konden verklaren. De belanghebbende had de werkzaamheden uitbesteed aan een douane-expediteur, maar het Hof oordeelde dat dit niet voldoende was om te concluderen dat er geen sprake was van nalatigheid. Het Hof vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de inspecteur gegrond. De uitnodiging tot betaling werd hersteld tot het oorspronkelijke bedrag, en de belanghebbende werd verplicht om de verschuldigde antidumpingrechten te betalen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 19/00047
10 december 2019
uitspraak van de meervoudige douanekamer
op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst/Douane, de inspecteur.
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk HAA 16/3507 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
de inspecteur
en
[X], gevestigd te [plaats] , belanghebbende,
(gemachtigde: mr. ing. B.J.B. Boersma RB)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft met dagtekening 19 februari 2016 aan belanghebbende een uitnodiging tot betaling (hierna: utb) uitgereikt ten bedrage van € 412.715,35 aan definitieve antidumpingrechten en € 100,28 aan compenserende interest.
1.2.
Na daartegen gemaakte bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 9 juni 2016, de utb gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 17 december 2018 als volgt beslist (belanghebbende wordt in de uitspraak van de rechtbank aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als ‘verweerder’):
“De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de utb tot € 360.540,84 met dienovereenkomstige vermindering van de compenserende interest;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.500;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 334 aan eiseres te vergoeden.”
1.4.
Het tegen deze uitspraak door de inspecteur ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 17 januari 2019. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 november 2019. Namens belanghebbende is verschenen de gemachtigde voornoemd. Namens de inspecteur zijn verschenen mr. A.J.M. Koopman, M.H. van der Bij en N.M.M. Lever. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Tussen partijen vaststaande feiten

2.1.
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld:
“1. Blijkens een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel van 4 januari 2016 bestaan de activiteiten van eiseres uit de vervaardiging van producten van rubber (geen banden) en van lijm en bereide kleefmiddelen. Zij houdt zich bezig met de fabricage van en de handel in transportbanden, brandslangen, aanverwante artikelen en grondstoffen daarvoor.
2. Op 20 juli 2012 is aan eiseres voor de eerste keer een vergunning actieve veredeling schorsingssysteem (hierna ook: AV/S) verleend. De ingangsdatum van de vergunning is 15 mei 2012 en de vervaldatum is 14 mei 2015. De aanzuiveringstermijn is drie maanden. In de vergunningsvoorwaarden staat onder het kopje “Aanzuiveringsafrekening” dat deze binnen 30 dagen na het verstrijken van de aanzuiveringstermijn moet worden ingediend. Onder het kopje “Individuele voorwaarden” staat hoe de aanzuiveringsafrekening moet worden ingediend.
3. In een controlerapport (initieel onderzoek) van 12 oktober 2012 wordt geconcludeerd dat eiseres in aanmerking kan komen voor de vergunning AV/S.
4. Op 18 februari 2013 heeft verweerder een gewijzigde vergunning AV/S verleend. De ingangsdatum van de vergunning is 15 mei 2012 en de vervaldatum is 14 mei 2015. De aanzuiveringstermijn is zes maanden. In de vergunningsvoorwaarden staat onder het kopje “Aanzuiveringsafrekening” dat deze binnen 30 dagen na het verstrijken van de aanzuiveringstermijn moet worden ingediend. Onder het kopje “Individuele voorwaarden” staat hoe de aanzuiveringsafrekening moet worden ingediend.
5. Met ingang van 3 april 2013 heeft eiseres goederen onder de douaneregeling AV/S geplaatst. [Douanevertegenwoordiger] te [plaats] (hierna: [Y] ) is door eiseres ingeschakeld om de aanzuiveringsafrekeningen bij te houden. Eiseres had al eerder van de diensten van [Y] gebruik gemaakt.
6. Een e-mailbericht van 24 september 2013 van [A] , werkzaam bij eiseres, aan [B] , werkzaam bij [Y] , met als onderwerp: ‘aanzuivering staalkoord [eiseres] – 1e levering’ houdt, voor zover van belang, onder meer in:
“Onderstaande afroep van staalkoord willen we graag Douane technisch afronden.
3-Oktober is deadline, dan is de periode van 6 maanden na afroep verstreken
(…)
Graag organiseren en in gang zetten.
Indien verder informatie nodig dit graag aangeven.
Tevens graag een afspraak met de Douane organiseren in Oktober voor toetsing – ik ben verhinderd van 4 t/m 11 oktober.”
7. Op 28 oktober 2013 heeft verweerder aan eiseres een model voor de aanzuiveringsafrekening toegestuurd.
8. Op 21 oktober 2014 heeft een klantmanager van verweerder een bespreking met [A] in het kader van de vergunning AV/S. Daarbij is een brief overhandigd waarin is gewezen op het belang zich aan alle in de vergunning gestelde voorwaarden te houden. In het KRM journaal staat hierover:
“Uitleg brief in het kader van het stringenter uitvoeren van de bepalingen in de vergunning. De brief is ter plekke uitgereikt en besproken.
Uitleg gegeven dat er specifiek gelet wordt op overschrijding van douanewaarde en hoeveelheden.
(…)
Aangegeven dat niet tijdige inlevering van de aanzuiveringsafrekeningen de verantwoording blijft van [eiseres].”
9. Op 23 april 2015 heeft [A] telefonisch aan een klantcoördinator van verweerder gemeld dat er ‘met de aanzuiveringsafrekening mogelijk wat niet goed gaat’.
10. Op 29 april 2015 heeft de klantcoördinator gesproken met [A] en [B] . [A] heeft onder meer medegedeeld dat met ingang van 3 april 2013 voor $ 1.250.000 onder de regeling is geplaatst, maar dat is verzuimd daarvoor een aanzuiveringsafrekening in te dienen, dat de aanzuiveringstermijn van zes maanden bijna nooit is gehaald, dat eiseres de aanzuiveringstermijn niet zo strikt interpreteerde als nodig is en dat zowel [Y] als eiseres de voorwaarden van de vergunning hebben onderschat. Afgesproken is dat in de nieuwe vergunning een aanzuiveringstermijn van twaalf maanden zal worden opgenomen.
11. Naar aanleiding hiervan heeft verweerder een controle bij eiseres uitgevoerd betreffende de naleving van de vergunningsvoorwaarden in de periode van 15 mei 2012 tot 15 mei 2015. Het controlerapport van 1 december 2015 houdt, voor zover van belang, onder meer in:

4.4 Inleveren aanzuiveringsrekening
(…)
In april 2015 heeft [eiseres] contact opgenomen met de Douane waarin wordt gemeld dat het een en ander niet loopt zoals het zou moeten gaan. Op 29 april 2015 vindt een gesprek plaats tussen de Douane en [eiseres]. Vervolgens wordt begin mei (de rechtbank begrijpt: 2015) een aanzuiveringsafrekening door [eiseres] ingediend van de goederen die in de periode 2013 en 2014 onder de regeling AVS zijn gebracht. Eind juni (de rechtbank begrijpt: 2015) wordt een aanzuiveringsafrekening ingediend voor eerste half jaar van 2015.
4.5
Beoordeling aanzuiveringsafrekeningen
(…)
AVS
In de vergunning is een aanzuiveringstermijn van zes maanden opgenomen. Tijdens de controle is gebleken dat voor een douanewaarde van € 194.883,38 aan AVS-goederen binnen de aanzuiveringstermijn zijn wederuitgevoerd en dat voor een deel van € 59.686,76 dat niet het geval was. Ook is vastgesteld dat men niet heeft voldaan aan de vergunning voorwaarden zoals beschreven in hoofdstuk 4.4 (het niet tijdig indienen van de aanzuiveringsafrekening). Men zal alsnog ADH moeten betalen over beide bedragen.
Nog te betalen ADH 2012 (de rechtbank begrijpt: 2013) € 49.425,89
Nog te betalen ADH 2013 (de rechtbank begrijpt: 2014) € 85.447,88
Nog te betalen ADH 2015 € 18.996,52
(…)”
Nu daartegen door partijen geen bezwaren zijn ingebracht, gaat ook het Hof van die feiten uit. In aanvulling op de door de rechtbank vastgestelde feiten stelt het Hof de volgende feiten vast.
2.2.
Op grond van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 102/2012 van de Raad van 27 januari 2012 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op stalen kabels van oorsprong uit de Volksrepubliek China (…), zoals uitgebreid tot stalen kabels verzonden uit Marokko, Moldavië en de Republiek Korea, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit deze landen (…), was ten tijde van de plaatsing van de invoergoederen (kabels en strengen van ijzer of staal van GN-code 7312 1081) onder de regeling actieve veredeling een definitief antidumpingrecht van toepassing van 60,4%.

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
In hoger beroep is uitsluitend in geschil of de rechtbank de utb terecht heeft verminderd met een bedrag van € 52.174,51, zoals door de inspecteur wordt bestreden en door belanghebbende wordt bevestigd.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in
de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar de naar aanleiding van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft het volgende overwogen:
“15. Artikel 204 van het Communautair douanewetboek (hierna: CDW) bepaalt dat een douaneschuld bij invoer onder meer ontstaat indien niet wordt voldaan aan een van de verplichtingen welke ten aanzien van aan rechten bij invoer onderworpen goederen voortvloeien uit het gebruik van de douaneregeling waaronder zij zijn geplaatst, tenzij vaststaat dat dit verzuim zonder werkelijke gevolgen is gebleken voor de juiste werking van de betrokken douaneregeling.
16.1.
Mogelijke verzuimen zonder werkelijke gevolgen worden limitatief opgesomd in artikel 859 van de Toepassingsverordening CDW (hierna: TCDW). Een verzuim wordt gekwalificeerd als een verzuim zonder werkelijke gevolgen als naast een drietal basisvoorwaarden ook is voldaan aan een of meer specifieke voorwaarden die afhankelijk zijn van de douaneregeling waaronder de goederen zijn geplaatst (vgl. Gerechtshof Amsterdam, 22 september 2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:3985).
16.2.
De drie basisvoorwaarden zoals opgenomen in artikel 859 van de TCDW zijn dat:
- geen sprake is van een poging tot onttrekking van de goederen aan het douanetoezicht;
- geen sprake is van duidelijke nalatigheid van de belanghebbenden en
- alle formaliteiten voor het regulariseren van de situatie van de goederen alsnog worden vervuld.
16.3.
Daarnaast zijn bij overschrijding van de zuiveringstermijn en de termijn voor het indienen van de aanzuiveringsafrekening in het kader van de douaneregeling AV/S de volgende specifieke voorwaarden van toepassing:
- bij het overschrijden van de aanzuiveringstermijn: als de termijn zou zijn verlengd indien daartoe tijdig een verzoek zou zijn gedaan;
- bij het overschrijden van de termijn voor het indienen van de aanzuiveringsafrekening: als de termijn zou zijn verlengd indien hiervoor tijdig een aanvraag was ingediend.
17. Ingevolge artikel 118, tweede lid, van het CDW kunnen de douaneautoriteiten de aanzuiveringstermijn verlengen op een met redenen omkleed verzoek van de vergunninghouder.
18. De rechtbank stelt voorop dat op eiseres, die zich erop beroept dat een verzuim zonder werkelijke gevolgen is gebleven, de last rust om bij betwisting door verweerder aannemelijk te maken dat aan de van toepassing zijnde voorwaarden van artikel 859 van de TCDW is voldaan.
19. Van de basisvoorwaarden is tussen partijen enkel in geschil of sprake is van duidelijke nalatigheid van de zijde van eiseres.
20. De term ‘duidelijke nalatigheid’ in artikel 859 van de TCDW heeft dezelfde betekenis als de term ‘klaarblijkelijke nalatigheid’ in artikel 239 van het CDW. Bij de beoordeling of sprake is van een dergelijke nalatigheid moet met name rekening worden gehouden met de complexiteit van de bepaling waarvan de niet-uitvoering de douaneschuld heeft doen ontstaan en met de beroepservaring en de zorgvuldigheid van de ondernemer (vlg. Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ) 11 november 1999, C-48/98 (Firma Söhl & Söhlke, r.o. 56).
21. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de bepalingen inzake de aanzuiveringstermijn en de aanzuiveringsafrekening in het kader van de douaneregeling AV/S niet als ingewikkeld te kwalificeren.
22. Wat de beroepservaring van de ondernemer betreft, moet worden nagegaan of het al dan niet om een ondernemer gaat waarvan de beroepsactiviteit hoofdzakelijk de in- en uitvoer omvat en of hij in dat soort transacties reeds een zekere ervaring heeft (vgl. Firma Söhl & Söhlke, r.o. 57). Als de ondernemer een douane-expediteur inschakelt, dient diens beroepservaring in aanmerking te worden genomen bij de beoordeling van de beroepservaring van de ondernemer (vgl. HvJ 20 november 2008, C-38/07 (Heuschen & Schrouff Oriental Foods Trading BV, r.o. 52 e.v.).
23. Tussen partijen is niet in geschil dat de beroepsactiviteiten van eiseres niet hoofdzakelijk de in- en uitvoer omvatten en dat voorafgaand aan de onderhavige vergunning niet eerder een vergunning AV/S aan eiseres is verleend. Eiseres zelf kwalificeert in dit opzicht derhalve niet als ervaren marktdeelnemer. De kennis en ervaring van douane-expediteur [Y] dient echter in aanmerking te worden genomen bij de beoordeling van de beroepservaring van eiseres. [Y] is een ervaren douane-expediteur. Een douane-expediteur wordt geacht kennis van en ervaring met de toepasselijke douanewet- en regelgeving te hebben. De verklaring van [B] op 29 april 2015 dat [Y] de voorwaarden van de vergunning heeft onderschat, acht de rechtbank daarom van onvoldoende gewicht. Dit klemt temeer nu de rechtbank hiervoor onder 21 heeft geoordeeld dat de bepalingen inzake de aanzuiveringstermijn en de aanzuiveringsafrekening in het kader van de douaneregeling AV/S niet als ingewikkeld kwalificeren. Als de beroepservaring van de door haar ingeschakelde douane-expediteur in aanmerking wordt genomen, kan eiseres als ervaren marktdeelnemer worden aangemerkt aangaande het gebruik en de werking van de vergunning AV/S.
24. Wat de zorgvuldigheid van de ondernemer betreft heeft het HvJ erop gewezen dat een ondernemer, in geval van twijfel over de juiste toepassing van de bepalingen waarvan de niet-uitvoering een douaneschuld kan doen ontstaan, zich dient te informeren en de zaak zo grondig mogelijk dient te onderzoeken, zodat de betrokken bepalingen niet worden overtreden (vgl. Firma Söhl & Söhlke, r.o. 58).
25. Eiseres stelt dat zij zorgvuldig heeft gehandeld door een ervaren douane-expediteur in te schakelen en dat zij ook duidelijke instructies heeft gegeven aan [Y] , zoals blijkt uit de e-mail van 24 september 2013. Eiseres wijst er voorts op dat verweerder vele jaren niet strikt heeft gehandhaafd en dat in de tijd dat deze zaak zich afspeelde er een gewijzigde strengere aanpak in werking trad. Zij wijst in dat kader op de woorden ‘stringenter uitvoeren van de bepalingen in de vergunning’ in het KRM journaal van 21 oktober 2014.
26. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat ondanks meerdere signalen dat er problemen waren eiseres niet tot de van haar te verwachten actie is overgegaan. Die signalen zijn volgens verweerder het initieel onderzoek, de 1e vergunning die op
20 juli 2012 is verleend, de 2e vergunning die op 18 februari 2013 is verleend en waarbij de aanzuiveringstermijn is verlengd tot zes maanden, het op 28 oktober 2013 aan eiseres verzonden model voor de aanzuiveringsafrekening en de bespreking van 21 oktober 2014. Verweerder stelt zich voorts op het standpunt dat sinds het arrest van het HvJ van 6 september 2012 in zaak C-262/10 (Döhler Neuenkirchen GmbH) door de Douane strenger wordt opgetreden. Daarom hebben de klantmanagers de vergunningsvoorwaarden regelmatig onder de aandacht van eiseres gebracht.
27. Teneinde te waarborgen dat aan de voorwaarden van de onderhavige vergunning zou worden voldaan, heeft eiseres douane-expediteur [Y] ingeschakeld. Zij had in verband met andere werkzaamheden al eerder van de diensten van [Y] gebruik gemaakt en eiseres heeft onweersproken gesteld dat zij er op mocht vertrouwen dat de onderhavige werkzaamheden bij [Y] in goede handen zouden zijn. Onder die omstandigheden was eiseres niet gehouden om te controleren of [Y] de taak waarvoor zij was ingeschakeld naar behoren verrichtte. Er is geen reden om de e-mail van eiseres aan [Y] van 24 september 2013 aldus uit te leggen dat eiseres twijfels had over het functioneren van [Y] . De in dit verband door verweerder genoemde signalen betreffen momenten waarop eiseres is gewezen op de vergunningsvoorwaarden, maar uit niets blijkt dat er op één of meer van die momenten reden was voor eiseres om te twijfelen aan de juiste toepassing daarvan. Niet kan worden vastgesteld dat er vόόr 23 april 2015, de dag dat [A] bij verweerder heeft gemeld dat er ‘met de aanzuiveringsafrekening mogelijk wat niet goed gaat’, voor eiseres reden was om te twijfelen over het naleven van de aanzuiveringstermijn en de termijn voor het indienen van de aanzuiveringsafrekening. Naar het oordeel van de rechtbank was eiseres voorafgaand aan 23 april 2015 niet gehouden zich te informeren en de zaak zo grondig mogelijk te onderzoeken. Van onzorgvuldig handelen van eiseres is derhalve geen sprake. Bij die uitkomst behoeft de vraag of en zo ja, per wanneer sprake is van een strenger handhavingsbeleid van verweerder geen beoordeling.
28. Op basis van hetgeen de rechtbank hiervoor over de complexiteit van de bepaling en de beroepservaring en de zorgvuldigheid van de eiseres heeft overwogen, is de rechtbank alles afwegende van oordeel dat geen sprake is van klaarblijkelijke nalatigheid van eiseres.
29. Ten aanzien van de hiervoor onder 16.3 genoemde specifieke voorwaarden heeft eiseres gesteld dat aanzuiveringstermijn zou zijn verlengd tot twaalf maanden als daarom tijdig was verzocht, nu de opvolgende vergunning AV/S die aan eiseres is verleend ook een aanzuiveringstermijn van twaalf maanden kent. Eiseres heeft niet gesteld dat de termijn van 30 dagen voor het indienen van aanzuiveringsafrekening zou zijn verlengd indien daartoe tijdig een aanvraag was ingediend.
30. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres geen verzoek tot termijnverlenging heeft ingediend en geen enkele omstandigheid heeft genoemd die termijnverlenging zou rechtvaardigen. Aan de specifieke voorwaarden is niet voldaan, zodat aan de toepassing van artikel 859 van de TCDW niet wordt toegekomen.
31. De rechtbank stelt voorop dat de thans van belang zijnde specifieke voorwaarden niet inhouden dat eiseres tijdig een verzoek om verlenging van de aanzuiveringstermijn dan wel van de termijn voor het indienen van de aanzuiveringsafrekening heeft gedaan, maar dat – ware een dergelijke verzoek tijdig gedaan – dit zou zijn toegewezen. De nationale rechter dient dit zelfstandig te beoordelen (vgl. Firma Söhl & Söhlke, r.o. 67). Tussen partijen is niet in geschil dat na afloop van de looptijd van de onderhavige vergunning een nieuwe vergunning AV/S aan eiseres is verleend met een aanzuiveringstermijn van twaalf maanden. Dat was al bekend tijdens de bespreking op 29 april 2015 toen de onderhavige vergunning nog van kracht was. Gelet op het verslag dat van die bespreking is opgemaakt, is het enkele feit dat eiseres en haar douane-expediteur de vergunningsvoorwaarden hebben onderschat kennelijk al voldoende om een langere aanzuiveringstermijn te vergunnen. Op grond van deze door eiseres naar voren gebrachte omstandigheid is de rechtbank van oordeel dat een tijdig ingediend verzoek om de aanzuiveringstermijn van de onderhavige vergunning te verlengen tot twaalf maanden zou zijn toegewezen. Daarbij neemt de rechtbank voorts in aanmerking dat verweerder op 18 februari 2013 op verzoek van eiseres een gewijzigde vergunning heeft verleend en dat daarbij onder meer de aanzuiveringstermijn is verlengd van drie tot zes maanden, maar dat blijkens de stukken het verzoek tot wijziging enkel zag op de goederen die onder de douaneregeling mogen worden geplaatst en niet op de aanzuiveringstermijn. Nu verweerder in 2013 de aanzuiveringstermijn heeft verlengd van drie tot zes maanden, terwijl niet blijkt dat eiseres daartoe een verzoek heeft gedaan en omstandigheden heeft gesteld, vermag de rechtbank ook daarom niet in te zien waarom een tijdig verzoek om die termijn tot twaalf maanden te verlengen zou zijn afgewezen.
32. Nu aan de hiervoor onder 16.2 genoemde basisvoorwaarden is voldaan en de aanzuiveringstermijn bij een tijdig verzoek daartoe zou verlengd tot twaalf maanden, betekent dit dat goederen die zijn wederuitgevoerd uiterlijk twaalf maanden nadat zij onder de douaneregeling AV/S zijn gebracht en waarvoor binnen 30 maanden na afloop van de aanzuiveringstermijn van twaalf maanden een aanzuiveringsafrekening is ingediend, sprake is van een verzuim zonder werkelijke gevolgen. Aangezien verweerder desgevraagd geen exacte data heeft kunnen noemen waarop de aanzuiveringsafrekeningen bij hem zijn ingediend, gaat de rechtbank er voor de aanzuiveringsafrekening over 2013 en 2014 die ‘begin mei 2015’ is ingediend vanuit dat dit in de eerste week van mei 2015 is gebeurd en voor de aanzuiveringsafrekening over de eerste helft van 2015 die ‘eind juni 2015’ is ingediend dat dit in de laatste week van juni 2015 is gebeurd. Dit betekent dat voor de volgende onder de regeling AV/S geplaatste goederen geen douaneschuld is ontstaan:
aangiftenummer invoer eindigend op
datum invoer
datum wederuitvoer
datum aanzuiverings-afrekening
antidumping-heffing
20132399
12 april 2014
22 mei 2014
eerste week mei 2015
€ 7.826,20
20132399
12 april 2014
22 mei 2014
eerste week mei 2015
€ 7.826,20
20132399
12 april 2014
22 mei 2014
eerste week mei 2015
€ 5.217,47
20132399
12 april 2014
22 mei 2014
eerste week mei 2015
€ 7.826,20
20132519
29 april 2014
22 mei 2014
eerste week mei 2015
€ 7.826,14
20132399
12 april 2014
23 mei 2014
eerste week mei 2015
€ 2.608,73
20132519
29 april 2014
23 mei 2014
eerste week mei 2015
€ 5.217,43
20132519
29 april 2014
23 mei 2014
eerste week mei 2015
€ 7.826,14
33. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard en dient de utb wat betreft het antidumpingrecht te worden verminderd met € 52.174,51 tot € 360.540,84. De compenserende interest dient dienovereenkomstig te worden verminderd.”

5.Beoordeling van het geschil

5.1.
Het geschil in hoger beroep beperkt zich tot de invoergoederen welke op 12 april 2014 en 29 april 2014 onder de regeling actieve veredeling zijn geplaatst middels de aangiften met de nummers NL004317725 14 20132399, respectievelijk NL004317725 14 20132519. Het Hof verwijst ter zake naar de onder punt 32 van de rechtbankuitspraak opgenomen tabel. De inspecteur heeft met juistheid opgemerkt dat de rechtbank in de laatste kolom van deze tabel abusievelijk de douanewaarde heeft vermeld in plaats van het over deze waarde verschuldigde antidumpingrecht van 60,4%. De rechtbank heeft dientengevolge de utb per abuis verminderd met € 52.174,51. Dit had moeten zijn € 52.174,51 x 60,4% = € 31.513,40, zodat het hoger beroep reeds daarom gegrond is.
5.2.
In de aan belanghebbende verleende vergunning voor het gebruik van de regeling actieve veredeling is bepaald dat aanzuivering van de regeling binnen zes maanden dient plaats te vinden, dus voor de onder 5.1 genoemde aangiften uiterlijk op 12 oktober 2014, respectievelijk 29 oktober 2014. Aan deze verplichting is ruimschoots voldaan, nu de uitvoer van de veredelingsproducten binnen 23 tot 40 dagen heeft plaatsgevonden (zie de onder punt 32 van de rechtbankuitspraak op genomen tabel).
5.3.
In genoemde vergunning is tevens het volgende opgenomen:

Aanzuiveringsafrekening
U moet een aanzuiveringsafrekening indienen. Dien deze afrekening uiterlijk binnen 30 dagen na het verstrijken van de aanzuiveringstermijn in op het controlekantoor dat wordt genoemd in deze vergunning. Hoe u de aanzuiveringsafrekening moet indienen, is vastgelegd in de
Individuele voorwaarden.”
Deze verplichting vloeit rechtstreeks voort uit artikel 521, lid 1 van de Uitvoeringsverordening Communautair douanewetboek (hierna: UCDW)en brengt voor de onder 5.1 genoemde aangiften met zich dat de aanzuiveringsafrekening uiterlijk 11 november 2014, respectievelijk 28 november 2014, had moeten worden ingediend. Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende deze verplichting niet is nagekomen en dat zij daarom in beginsel op de voet van het bepaalde in artikel 204, aanhef en onder a, van het CDW het genoemde bedrag van € 31.513,40 aan antidumpingrecht verschuldigd is. Partijen houdt verdeeld of zich in casu de uitzonderingssituatie voordoet welke wordt genoemd in de slotzin van artikel 204 CDW, waarin is bepaald dat een douaneschuld ontstaat “tenzij vast staat dat dit verzuim zonder werkelijke gevolgen is gebleven voor de juiste werking van (…) de betrokken douaneregeling.”
5.4.
De rechtbank heeft met juistheid overwogen (zie 16.1 t/m 16.3) dat mogelijke verzuimen zonder werkelijke gevolgen als bedoeld in artikel 204 CDW limitatief worden opgesomd in artikel 859 UCDW en dat het niet tijdig indienen van de aanzuiveringsafrekening voor de regeling actieve veredeling deel uitmaakt van deze limitatieve opsomming (artikel 859, onderdeel 9 UCDW). De rechtbank heeft eveneens met juistheid overwogen dat in artikel 859 UCDW is bepaald dat een aldaar genoemd verzuim slechts wordt gekwalificeerd als een verzuim zonder werkelijke gevolgen indien - onder meer - is voldaan aan een drietal basisvoorwaarden, waaronder de voorwaarde dat geen sprake is van ‘duidelijke nalatigheid’ van de belanghebbende. De rechtbank heeft geoordeeld dat aan de zijde van belanghebbende geen sprake is van een dergelijke ‘duidelijke nalatigheid’. Dit oordeel wordt door de inspecteur in hoger beroep bestreden. Het Hof overweegt ter zake als volgt.
5.5.
De rechtbank heeft in punt 18 van haar uitspraak met juistheid vooropgesteld dat op belanghebbende de last rust om te bewijzen dat aan de voorwaarden van artikel 859 UCDW is voldaan. Dit geldt derhalve ook voor de voorwaarde dat geen sprake is van duidelijke nalatigheid: belanghebbende dient omstandigheden te stellen - en bij betwisting door de inspecteur aannemelijk te maken - die de gevolgtrekking wettigen dat aan de zijde van belanghebbende geen sprake is geweest van duidelijke nalatigheid. Een dergelijk oordeel kan immers niet worden geveld zonder kennis te dragen van omstandigheden die verklaren waarom de aanzuiveringsafrekening ruim vijf maanden te laat is ingediend (vgl. Hoge Raad 12 december 2014, 10/01243, ECLI:NL:HR:2014:3568, r.o. 2.3.1 t/m 2.3.3).
5.6.
De door belanghebbende in dat kader aangevoerde omstandigheid dat zij het indienen van haar aanzuiveringsafrekeningen heeft uitbesteed aan een douane-expediteur die al vele decennia actief is en “waarvan zij [erop] mocht vertrouwen dat deze wist wat hij deed” is geen omstandigheid die het oordeel kan dragen dat geen sprake is geweest van duidelijke nalatigheid aan de zijde van belanghebbende. Weliswaar dienen bij de beoordeling of sprake is van duidelijke nalatigheid de door belanghebbende aangevoerde omstandigheden ter verklaring van het desbetreffende verzuim te worden beoordeeld in het licht van de complexiteit van de bepaling waarvan de niet-uitvoering de douaneschuld heeft doen ontstaan, alsmede de beroepservaring en de zorgvuldigheid van de ondernemer, maar dit neem niet weg dat belanghebbende dan wel eerst dergelijke omstandigheden dient aan te voeren. Dit heeft zij nagelaten: noch in eerste aanleg, noch in hoger beroep heeft zij enige omstandigheid aangevoerd ter verklaring van het (ruim vijf maanden) te laat indienen van de aanzuiveringsafrekening. Reeds daarom kan niet worden geoordeeld dat geen sprake is van duidelijke nalatigheid en dit brengt met zich dat geen sprake is van een verzuim zonder werkelijke gevolgen. Het hoger beroep van de inspecteur slaagt reeds daarom.
5.7.
Ten overvloede merkt het Hof op dat zij de rechtbank evenmin volgt in haar oordeel (zie punt 31) dat aannemelijk is dat de aanzuiveringstermijn voor de onderwerpelijke invoergoederen zou zijn verlengd indien daartoe tijdig een verzoek zou zijn gedaan. Zoals vastgesteld onder 5.2 heeft de aanzuivering binnen 23 tot 40 dagen plaatsgevonden. Alsdan ontbreekt elke grond voor verlenging (op de voet van artikel 521, lid 1, slotalinea UCDW) van de in de vergunning vastgestelde aanzuiveringstermijn van zes maanden, ook indien een verzoek daartoe binnen deze termijn van zes maanden zou hebben plaatsgevonden.
5.8.
Ter zitting in hoger beroep heeft belanghebbende verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens de lange duur van de behandeling in eerste aanleg (bezwaar en beroep, totale duur 2 jaar en 10 maanden). Nu het verzoek voor het eerst in hoger beroep wordt gedaan, heeft te gelden dat de vraag of de redelijke termijn is overschreden door het Hof moet worden beoordeeld naar de stand van het geding ten tijde van zijn uitspraak op het hoger beroep, waarbij de duur van de totale procedure tot dan toe in ogenschouw wordt genomen. Een voortvarende behandeling van het hoger beroep kan in een zodanig geval ertoe leiden dat de overschrijding van de redelijke termijn door de inspecteur en/of de rechtbank, door het Hof wordt gecompenseerd (zie HR 12 december 2014, nr. 14/00797, ECLI:NL:HR:2014:3562). Een dergelijke situatie doet zich hier voor. Het bezwaarschrift is ingediend op 26 februari 2016. De uitspraak van het Hof is gedagtekend 10 december 2019. De duur van de totale procedure bedraagt derhalve ruim drie jaar en negen maanden en blijft daarmee binnen de redelijke termijn van vier jaar (HR 19 februari 2016, nr. 14/03907, ECLI:NL:HR:2016:252, r.o. 3.3.3, 3.8.1 en 3.13.3). Voor een vergoeding van immateriële schade bestaat daarom geen aanleiding.
Slotsom
5.9.
Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het hoger beroep van de inspecteur gegrond is. De uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd.

6.Kosten

Het Hof vindt geen aanleiding voor een veroordeling in de kosten in verband met de behandeling van het hoger beroep op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met artikel 8:108 van die wet.

7.Beslissing

Het Hof:
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
- verklaart het beroep ongegrond.
De uitspraak is gedaan door mrs. B.A van Brummelen, voorzitter, F.J.P.M Haas en C.J. Hummel, leden van de douanekamer, in tegenwoordigheid van mr. P.L. Cheung als griffier. De beslissing is op 10 december 2019 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.