Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Tussen partijen vaststaande feiten
Feiten
4.Het oordeel van de rechtbank
Beoordeling van het geschil
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 23 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de premieplicht van een Rijnvarende, die in 2013 in loondienst was op een binnenschip binnen de Europese Unie. De belanghebbende, vertegenwoordigd door mr. J.H. Weermeijer, had bezwaar gemaakt tegen een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen die door de inspecteur van de Belastingdienst was opgelegd. De inspecteur, vertegenwoordigd door mr. M.J. in ’t Veld, had de vrijstelling van premie volksverzekeringen voor de periode van 1 januari 2013 tot en met 31 oktober 2013 niet verleend, ondanks een A1-verklaring van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) die stelde dat de Nederlandse sociale wetgeving van toepassing was. De rechtbank had het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarna het hoger beroep volgde.
Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de A1-verklaring bindend was voor de beoordeling van de premieplicht. De belanghebbende kwam niet in aanmerking voor vrijstelling van premieplicht in Nederland, omdat de A1-verklaring stelde dat hij voor de genoemde periode verplicht verzekerd was in Nederland. Het Hof oordeelde dat de inspecteur en de belastingrechter gebonden zijn aan de A1-verklaring, ongeacht of deze al dan niet onherroepelijk vaststond. De belanghebbende had ook geen feiten of omstandigheden aangevoerd die een schending van het gelijkheidsbeginsel konden onderbouwen. Het verzoek om schadevergoeding wegens onrechtmatig handelen door de Belastingdienst werd afgewezen, omdat dit niet voldoende was onderbouwd. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van de belanghebbende werd ongegrond verklaard.